ECLI:NL:RBAMS:2022:2192

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4637
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratieverplichtingen in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 28 april 2022, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), waarin werd geoordeeld dat de ex-werkgever de tekortkomingen in haar re-integratieverplichtingen had hersteld. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevatte. Eiseres had zich op 5 april 2018 ziekgemeld en had een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV had de loondoorbetalingsverplichting van de ex-werkgever tot 1 april 2021 verlengd, maar oordeelde later dat de ex-werkgever de re-integratieverplichtingen had hersteld. De rechtbank stelde vast dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die dit oordeel konden onderbouwen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht aan eiseres werd vergoed. De rechtbank veroordeelde het UWV ook in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4637

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. R.H.J. Koopmans),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. L. Schreuders).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij], te Amsterdam
(gemachtigde: R. Jonkmans).

Procesverloop

Met het besluit van 11 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geoordeeld dat [derde partij] (hierna: de ex-werkgever) de tekortkomingen in haar reintegratieverplichtingen heeft hersteld en dat om die reden de loondoorbetalingsverplichting niet wordt verlengd.
Met het besluit van 21 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2022.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder en de derde-partij hebben zich via een videoverbinding laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Voor een goed begrip van de uitspraak volgt eerst een korte uitleg over het systeem van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Bij een werknemer die op en na 15 augustus 2004 ziek is geworden en na 104 weken na zijn eerste ziektedag (de zogeheten wachttijd) een aanvraag indient voor een WIA-uitkering, handelt het Uwv als volgt. Eerst toetst het Uwv aan de hand van het re-integratieverslag of een voldoende re-integratieresultaat is bereikt. Is dat niet het geval, dan toetst het Uwv of de werkgever en de werknemer samen gedurende de wachttijd voldoende inspanningen hebben verricht om de functionele mogelijkheden zo veel mogelijk te vergroten en de bestaande arbeidsmogelijkheden zo goed mogelijk te benutten in het eigen bedrijf (spoor 1) of bij een ander bedrijf (spoor 2). Pas na een positief oordeel over de geleverde inspanningen, beoordeelt het Uwv het recht op een WIA-uitkering. Bij een negatief oordeel schort het UWV de beoordeling van het recht op een WIA-uitkering op. De loondoorbetalingplicht van de werkgever loopt dan maximaal 52 weken door, totdat de vereiste re-integratie-inspanningen hebben plaatsgevonden.
Wat aan deze procedure voorafging
2.1.
Op 5 april 2018 heeft eiseres zich volledig ziekgemeld. Ook heeft eiseres een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid bij verweerder gedaan. De bedrijfsarts heeft op 11 april 2018 geoordeeld dat eiseres geen beperkingen had en zij enkele dagen later haar werkzaamheden zou kunnen hervatten. Dit heeft eiseres vervolgens ook gedaan. Op 29 mei 2018 heeft eiseres zich echter weer ziekgemeld. Bij formulier van 10 januari 2020 heeft eiseres vervolgens een WIA-uitkering aangevraagd.
2.2.
Met een besluit van 29 januari 2020 heeft verweerder de loondoorbetalingsverplichting van de ex-werkgever tot 1 april 2021 verlengd.
2.3.
Met het primaire besluit heeft verweerder geoordeeld dat de ex-werkgever de tekortkomingen in haar re-integratieverplichtingen heeft hersteld en om die reden de loondoorbetalingsverplichting niet verlengd per 2 april 2020. Aan dit besluit heeft verweerder een rapport van de arbeidsdeskundige van 11 februari 2020 ten grondslag gelegd.
2.4.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft verweerder een rapport van de arbeidsdeskundige van 10 juli 2020 ten grondslag gelegd.
Standpunt van eiseres
3.1.
Eiseres stelt zich allereerst op het standpunt dat de tekortkomingen in de reintegratieverplichtingen van de ex-werkgever niet zijn hersteld en dat om die reden de loondoorbetalingsverplichting voor verweerder wel verlengd had moeten worden. De arbeidsdeskundige stelt dat de inspanningen van de ex-werkgever voldoende zijn omdat een loonstop is opgelegd, maar tegen deze loonstop loopt nog een procedure bij het gerechtshof Amsterdam. Ook heeft ex-werkgever reële re-integratie in het eerste spoor geblokkeerd door eiseres geen functies aan te bieden of haar zelfs maar te laten solliciteren op functies die rekening houden met eiseres’ bezwaren. Re-integratie in het tweede spoor is überhaupt niet aan de orde gekomen. Eiseres kreeg verder ook geen gelegenheid om cursussen te doen of studies te doen die haar employabiliteit in het tweede spoor zouden vergroten met in achtneming van haar mobiliteitsbeperkingen en dit ondanks haar herhaalde uitdrukkelijke verzoeken daartoe.
3.2.
Eiseres stelt verder dat zij door het gebrek aan hoor en wederhoor, hetgeen de arbeidsdeskundige onderkent, aanmerkelijk in haar belangen is geschaad.
3.3.
Volgens eiseres is het bestreden besluit ook in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Verder is ook sprake van een onjuiste belangenafweging, strijd met het beginsel van fair play, de goede procesorde, door op cruciale momenten geen hoor en wederhoor toe te passen, en bestaat er strijd met het verbod op vooringenomenheid.
Relevante regelgeving
4. Voor het gehanteerde juridisch kader verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
5. In geschil is of verweerder terecht heeft geoordeeld dat de ex-werkgever de tekortkomingen in haar re-integratieverplichtingen heeft hersteld en dat om die reden de loondoorbetalingsverplichting niet is verlengd.
6.1.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter [1] (Beleidsregels) heeft verweerder een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of de werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Volgens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is er voldaan aan de wettelijke eis dat de werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de verrichte re-integratie-inspanningen. Indien verweerder het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Verweerder beoordeelt dan of de werkgever en/of werknemer voldoende re-integratie-inspanningen hebben verricht.
6.2.
Volgens vaste rechtspraak [2] geldt verder dat verweerder zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in beginsel mag baseren op de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten aan de volgende vereisten voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten niet aan de vereisten voldoen.
Bevredigend resultaat?
7.1.
Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Uit de Beleidsregels volgt dat wanneer geen (gehele of gedeeltelijke) werkhervatting is bereikt, slechts sprake is van een bevredigend resultaat als functionele mogelijkheden bij een werknemer ontbreken of de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer zó gering zijn dat de werkgever in redelijkheid van de werknemer geen, op re-integratie gerichte, inspanningen kan verwachten.
7.2.
Niet in geschil is dat werknemer ten tijde van de beoordeling van de re‑integratie‑inspanningen niet in arbeid is hervat. Verweerder heeft dan ook terecht aangenomen dat geen sprake was van een bevredigend resultaat en dat hij kon toekomen aan een beoordeling van de re‑integratie‑inspanningen.
Voldoende re‑integratie‑inspanningen verricht?
8. Wat betreft de vraag of verweerder met juistheid heeft geoordeeld dat de exwerkgever van eiseres voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat niet tussen partijen in geschil is dat er onvoldoende re‑integratie‑inspanningen door de ex-werkgever zijn verricht in de jaren 2018 en 2019 en ook tot 29 januari van het jaar 2020. Om die reden heeft verweerder met een besluit van 29 januari 2020 de loondoorbetalingsverplichting van de ex-werkgever tot 1 april 2021 verlengd. Volgens verweerder had de ex-werkgever op de datum van het primaire besluit, namelijk 11 februari 2020, de tekortkomingen in haar re-integratieverplichtingen echter hersteld en is daarom de loondoorbetalingsverplichting uiteindelijk niet verlengd. Ter onderbouwing van de stelling dat de ex-werkgever haar re-integratieverplichtingen heeft hersteld, heeft verweerder ter zitting volstaan met de verwijzing naar de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
9. De rechtbank is, gelet op de motivering van het bestreden besluit en de ter zitting door verweerder gegeven toelichting, van oordeel dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. Het is de rechtbank niet duidelijk op grond van welke feiten of omstandigheden verweerder tot het oordeel is gekomen dat de ex-werkgever de reintegratieverplichtingen heeft hersteld. Uit het dossier en uit de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt namelijk dat zich na 29 januari 2020 geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan op basis waarvan sprake zou kunnen zijn van een herstel van de re-integratieverplichtingen door de ex-werkgever. Zo overweegt de rechtbank dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten heeft overwogen dat de inspanningen van de werkgever voldoende zijn, omdat (1) de ex-werkgever de adviezen van de bedrijfsarts adequaat heeft opgevolgd, (2) er is gezocht naar andere passende werkzaamheden binnen het bedrijf met als einddoel volledige werkhervatting in eigen werk, (3) eiseres de kans heeft gehad om verschillende taken te hervatten, (4) er meerdere pogingen zijn geweest om via mediation de arbeidsrelatie te verbeteren en (5) er stappen werden ondernomen om arbeidskundig onderzoek te verrichten. De rechtbank stelt vast dat het hierbij om omstandigheden gaat die gedurende de gehele re-integratieperiode (in 2018, 2019 en begin 2020) aan de orde waren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder overwogen dat de ex-werkgever redelijkerwijs niet kan worden verweten dat geen sprake is van een bevredigend resultaat, omdat de re-integratie werd belemmerd door verschillende ziekmeldingen, medische behandelingen en de houding van eiseres. Ook dit zijn naar het oordeel van de rechtbank omstandigheden die gedurende de gehele re-integratieperiode aan de orde waren. Voor zover de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vervolgens heeft gesteld dat, toen bleek dat eiseres niet meewerkte aan de re-integratie, de ex-werkgever passende prikkelende acties heeft ondernomen in de vorm van een loonstop, overweegt de rechtbank dat uit het evaluatieverslag van 23 januari 2020 blijkt dat deze loonstop aan eiseres is opgelegd met ingang van 23 januari 2020. Dit is gelegen vóór het besluit van verweerder van 29 januari 2020 waarin de loondoorbetalingsverplichting van de ex-werkgever tot 1 april 2021 is verlengd en dus tevens geen nieuwe omstandigheid. Nu overigens ook niet van andere feiten of omstandigheden is gebleken van na 29 januari 2020 op grond waarvan de exwerkgever de integratieverplichtingen hersteld heeft, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een motiveringsgebrek.
Conclusie
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan verweerder is, specifiek de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, om de re-integratieverplichtingen in het kader van de Wet Poortwachter te beoordelen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, rechter, in aanwezigheid van mr. L.H.J. van Haarlem, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage: juridisch kader

Op grond van artikel 7:629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) – voor zover van belang – behoudt de werknemer voor een tijdvak van 104 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte daartoe verhinderd was.
Op grond van artikel 7:658a, eerste lid, van het BW bevordert de werkgever ten aanzien van de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, de inschakeling in arbeid in zijn bedrijf. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert de werkgever, gedurende het tijdvak waarin de werknemer jegens hem recht heeft op loon op grond van artikel 7:629 van het BW, de inschakeling van de werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever.
Op grond van artikel 65 van de Wet WIA beoordeelt het Uwv bij de aanvraag van een WIA-uitkering of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
Indien de verrichte re-integratie-inspanningen als onvoldoende zijn beoordeeld, verlengt het Uwv op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA het tijdvak gedurende welk de verzekerde jegens de werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 7:629 van het BW, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van zijn re‑integratieverplichtingen kan herstellen. De verlenging is ten hoogste 52 weken.

Voetnoten

1.Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 22 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1683.