7.2.Niet in geschil is dat werknemer ten tijde van de beoordeling van de re‑integratie‑inspanningen niet in arbeid is hervat. Verweerder heeft dan ook terecht aangenomen dat geen sprake was van een bevredigend resultaat en dat hij kon toekomen aan een beoordeling van de re‑integratie‑inspanningen.
Voldoende re‑integratie‑inspanningen verricht?
8. Wat betreft de vraag of verweerder met juistheid heeft geoordeeld dat de exwerkgever van eiseres voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat niet tussen partijen in geschil is dat er onvoldoende re‑integratie‑inspanningen door de ex-werkgever zijn verricht in de jaren 2018 en 2019 en ook tot 29 januari van het jaar 2020. Om die reden heeft verweerder met een besluit van 29 januari 2020 de loondoorbetalingsverplichting van de ex-werkgever tot 1 april 2021 verlengd. Volgens verweerder had de ex-werkgever op de datum van het primaire besluit, namelijk 11 februari 2020, de tekortkomingen in haar re-integratieverplichtingen echter hersteld en is daarom de loondoorbetalingsverplichting uiteindelijk niet verlengd. Ter onderbouwing van de stelling dat de ex-werkgever haar re-integratieverplichtingen heeft hersteld, heeft verweerder ter zitting volstaan met de verwijzing naar de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
9. De rechtbank is, gelet op de motivering van het bestreden besluit en de ter zitting door verweerder gegeven toelichting, van oordeel dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. Het is de rechtbank niet duidelijk op grond van welke feiten of omstandigheden verweerder tot het oordeel is gekomen dat de ex-werkgever de reintegratieverplichtingen heeft hersteld. Uit het dossier en uit de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt namelijk dat zich na 29 januari 2020 geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan op basis waarvan sprake zou kunnen zijn van een herstel van de re-integratieverplichtingen door de ex-werkgever. Zo overweegt de rechtbank dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten heeft overwogen dat de inspanningen van de werkgever voldoende zijn, omdat (1) de ex-werkgever de adviezen van de bedrijfsarts adequaat heeft opgevolgd, (2) er is gezocht naar andere passende werkzaamheden binnen het bedrijf met als einddoel volledige werkhervatting in eigen werk, (3) eiseres de kans heeft gehad om verschillende taken te hervatten, (4) er meerdere pogingen zijn geweest om via mediation de arbeidsrelatie te verbeteren en (5) er stappen werden ondernomen om arbeidskundig onderzoek te verrichten. De rechtbank stelt vast dat het hierbij om omstandigheden gaat die gedurende de gehele re-integratieperiode (in 2018, 2019 en begin 2020) aan de orde waren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder overwogen dat de ex-werkgever redelijkerwijs niet kan worden verweten dat geen sprake is van een bevredigend resultaat, omdat de re-integratie werd belemmerd door verschillende ziekmeldingen, medische behandelingen en de houding van eiseres. Ook dit zijn naar het oordeel van de rechtbank omstandigheden die gedurende de gehele re-integratieperiode aan de orde waren. Voor zover de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vervolgens heeft gesteld dat, toen bleek dat eiseres niet meewerkte aan de re-integratie, de ex-werkgever passende prikkelende acties heeft ondernomen in de vorm van een loonstop, overweegt de rechtbank dat uit het evaluatieverslag van 23 januari 2020 blijkt dat deze loonstop aan eiseres is opgelegd met ingang van 23 januari 2020. Dit is gelegen vóór het besluit van verweerder van 29 januari 2020 waarin de loondoorbetalingsverplichting van de ex-werkgever tot 1 april 2021 is verlengd en dus tevens geen nieuwe omstandigheid. Nu overigens ook niet van andere feiten of omstandigheden is gebleken van na 29 januari 2020 op grond waarvan de exwerkgever de integratieverplichtingen hersteld heeft, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een motiveringsgebrek.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan verweerder is, specifiek de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, om de re-integratieverplichtingen in het kader van de Wet Poortwachter te beoordelen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).