ECLI:NL:RBAMS:2022:2261

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
9290760 CV EXPL 21-8961
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor gebreken aan geleverde kast in woning

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 14 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser 1] en [gedaagde] over de aansprakelijkheid van de aannemer voor gebreken aan een geleverde kast. [eiser 1] had een kast besteld bij [gedaagde], die deze heeft geleverd en geplaatst. Na enige tijd bleek dat de onderste lade van de kast aanliep en dat de kast naar voren helt. [eiser 1] stelde [gedaagde] aansprakelijk voor deze gebreken en vorderde herstel. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de oorzaak van de gebreken niet lag in de uitvoering door [gedaagde], maar in de instabiliteit van de vloer waarop de kast was geplaatst. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] niet aansprakelijk was voor de gebreken, omdat de vloer niet voldeed aan de voorwaarden die in de offerte waren opgenomen. De vordering van [eiser 1] werd afgewezen.

In reconventie vorderde [gedaagde] betaling van kosten die zij had gemaakt voor herstelwerkzaamheden aan de kast. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van onverschuldigde betaling, omdat [gedaagde] eerder had ingestemd met het uitvoeren van de werkzaamheden zonder kosten in rekening te brengen. Ook deze vordering werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9290760 CV EXPL 21-8961
vonnis van: 14 april 2022

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

1. [eiser 1]

2. [eiser 2]

beiden wonende te [woonplaats]
eisers in conventie, verweerders in reconventie
nader gezamenlijk te noemen: [eiser 1]
gemachtigde: mr. R. Vos
t e g e n

[gedaagde] .

gevestigd te [vestigingsplaats]
gedaagde in conventie, verweerster in reconventie
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. J.M.E.F. Hoofs (ARAG)

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De kantonrechter is uitgegaan van de volgende processtukken en proceshandelingen:
  • dagvaarding van 7 juni 2021, met producties;
  • conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties;
  • instructievonnis;
  • dagbepaling mondelinge behandeling;
  • conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende akte overlegging (aanvullende) producties en uitbreiding eis.
De mondeling behandeling heeft plaatsgevonden op 9 maart 2022. Van de zijde van [eiser 1] is verschenen [eiser 1] (eiser sub 1), bijgestaan door de gemachtigde. Van de zijde van [gedaagde] zijn verschenen [naam directeur] , directeur, bijgestaan door de gemachtigde, en [naam 1] van de firma [naam firma] (hierna: [naam firma] ). Partijen hebben ter zitting hun standpunten naar voren gebracht, de gemachtigde van [eiser 1] aan de hand van pleitaantekeningen, en vragen van de kantonrechter beantwoord. Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten in conventie en in reconventie

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[gedaagde] heeft een offerte opgesteld om in opdracht en voor rekening van [eiser 1] twee haarden inclusief (inbouw)kasten te leveren en te plaatsen in de woning van [eiser 1] . Onderdeel van een van deze haarden was een kast, die links van de dubbele deur in de woonkamer zou worden geplaatst.
1.2.
[eiser 1] is met de offerte van 25 juli 2019 akkoord gegaan. De haarden en de kast zijn door [gedaagde] geleverd en door [eiser 1] betaald. De feitelijke installatie is gedaan door de firma [naam firma] .
1.3.
Bij de offerte waren – in ieder geval –de ‘algemene technische voorwaarden’ van [gedaagde] gevoegd. Daarin is onder andere vermeld:
De vloer dient waterpas te zijn en vlak te zijn afgesmeerd in verband met het stellen van de haard.
1.4.
Bij brief van 21 mei 2021 heeft de gemachtigde van [eiser 1] [gedaagde] in gebreke gesteld in verband met het zich voordoende gebrek (aldus [eiser 1] ) dat de onder 1.1 bedoelde kast naar voren is gekomen waardoor de zich daarin bevindende onderste lade aan- dan wel vastloopt. [gedaagde] is gesommeerd dit gebrek binnen één maand te (laten) herstellen.
1.5.
Partijen hebben daarna gecorrespondeerd over een oplossing. In die correspondentie heeft [gedaagde] , of [naam firma] die ook in de correspondentie is meegenomen, het standpunt ingenomen dat het probleem veroorzaakt wordt doordat de vloer op de plek van de kast niet stevig genoeg is. In een e-mail van 2 juni 2021 heeft [naam firma] een oplossing voorgesteld die volgens hem de meeste kans van slagen heeft, namelijk dat de kast, middels een staalconstructie in de binnenzijde van de kast, in de achterwand wordt verankerd, waarbij de onderzijde van de bodem ook moet worden voorzien van een stalen support. De kosten daarvoor begroot [naam firma] op € 3.392,00 exclusief btw. [naam firma] schrijft voorts:
“De reeds gemaakte kosten van de keren dat er monteurs op locatie zijn geweest en de nieuwe servo drive uitwerpers zelf, zullen wij niet doorbelasten omdat het voor de klant al een vervelende situatie is.”
1.6.
[eiser 1] heeft het bedrijf Voreno naar de kast laten kijken. De heer
[naam 2] van Voreno (hierna: [naam 2] ) heeft daarover in een brief van 21 februari 2022 het volgende bericht:
“Tijdens onze inspectie hebben wij geconstateerd dat de kast niet juist/onvoldoende bevestigd/verankerd is aan de achterliggende wand. Weliswaar is de vloer mogelijkerwijs iets gezakt, maar dat heeft naar onze mening absoluut niets te maken met het feit dat de wandkast inmiddels zo’n 4 centimeter van de wand losgekomen is. Hiertussen ligt naar ons inzien geen verband. De kast komt simpelweg los, hangt naar voren en daardoor zijn inmiddels ook de laden niet meer functioneel te gebruiken. De vloer is dus niet zozeer verzakt, maar de kast is uit z’n verband gekomen en hangt dus voorover en ‘ineengedrukt’. Ons lijkt het, dat wanneer er aan de achterzijde van de kast over de breedte van de kast een stalen strip gemonteerd wordt (chemisch verankerd voor de stevigheid) met aan beide zijden een ‘lip’ van ca. 10 cm naar binnen langs beide zijwanden van de kast, dat de kast dan beter/volledig gefixeerd zal zijn aan/tegen de achterwand.”

Vordering en verweer in conventie

2. [eiser 1] vordert, na aanvulling van eis, dat de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
[gedaagde] beveelt tot herstel over te gaan van de kast dan wel het gebrek daaraan weg te nemen, welke kast zich bevindt ter linkerzijde van de haard in de woonkamer op de begane grond van de woning aan de [adres] , door een staalconstructie op drie hoogtes in de binnenzijde van de kast aan te brengen en die aan de muur te verankeren, dan wel door aan de achterzijde van de kast over de breedte daarvan een chemisch in de muur verankerde stalen strip te monteren met aan beide zijden een lip van circa 10 cm naar binnen langs beide zijwanden, binnen vier weken na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom;
[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met rente wanneer de proceskosten en nakosten niet binnen 14 dagen na dit vonnis zijn voldaan.
3. [eiser 1] stelt daartoe dat er sprake is van een gebrek. De lade van de door [gedaagde] geleverde kast functioneert immers niet naar behoren, terwijl zich tevens het gevaar voordoet dat de kast in zijn geheel naar voren komt. Het vermoeden bestaat dat de vloer van de woning ter plaatse van de kast niet voldoende stabiel dan wel draagkrachtig is om die te dragen. Dat de oorzaak niet definitief is vastgesteld, laat echter onverlet dat sprake is van een gebrek. Op grond van artikel 7:759 BW is [eiser 1] bevoegd van [gedaagde] te vorderen dat zij het gebrek wegneemt. Voor de wijze waarop dat dient te gebeuren sluit [eiser 1] aan bij de door [naam firma] dan wel [naam 2] voorgestelde oplossing. Dat de kast feitelijk is geplaatst door een onderaannemer, doet aan het voorgaande niet af. Het door [gedaagde] aangevoerde argument dat de vloer door [eiser 1] had moeten worden verstevigd, gaat niet op. De aannemer, in dit geval [gedaagde] , had daarvoor moeten waarschuwen en dat heeft zij niet gedaan, aldus [eiser 1] .
4. [gedaagde] voert het volgende verweer. Het is juist dat de onderste lade van de kast tegen de vloer aan komt en dat deze niet goed loopt. Dit heeft echter te maken met het feit dat de ondervloer, die bij de verbouwing van de woning nieuw in de woning is geplaatst door de aannemer van [eiser 1] , op bepaalde punten instabiel is, met als gevolg dat de kast licht naar voren helt en niet meer waterpas staat. Dit ligt echter niet aan het ontwerp of de plaatsing van de kast door [gedaagde] . Er is dan ook geen gebrek in het door [gedaagde] geleverde product. [gedaagde] wijst er nog op dat zij bij het aangaan van de overeenkomst, toen zij kwam inmeten, niet heeft kunnen zien dat de vloer niet stabiel was, omdat de vloer toen al was weggehaald in het kader van de verbouwing. [eiser 1] gaf toen aan dat er een betonnen vloer zou komen. Dat is kennelijk toch niet gebeurd. Ook wijst [gedaagde] erop dat zij aansprakelijkheid voor gebreken in de vloer heeft uitgesloten in haar algemene voorwaarden.

Vordering en verweer in reconventie

5. [gedaagde] vordert in reconventie veroordeling van [eiser 1] tot betaling van
€ 919,70. Zij stelt daartoe, onder verwijzing naar haar standpunt in conventie, dat zij onverplicht herstelwerkzaamheden heeft moeten uitvoeren aan de kast. Het euvel (aan de lade) leek eerst te liggen in de kast. Daarom is de kast nog een keer extra gesteld en is een nieuwe motor geplaatst. Daarvoor heeft [gedaagde] voornoemde kosten moeten maken. Het probleem wordt echter veroorzaakt door de gebrekkige vloer van [eiser 1] . In eerste instantie was [gedaagde] van plan deze kosten voor eigen rekening te nemen bij wijze van coulance of klantenservice, maar daar komt zij nu van terug, nu zij met de onterechte vordering in conventie wordt geconfronteerd.
6. [eiser 1] voert tegen de vordering in reconventie aan dat deze vordering tegenstrijdig is aan [gedaagde] verweer in conventie dat er geen gebrek aan de kast zou zijn. Daaruit volgt dus dat [gedaagde] zelf van mening is dat de vernieuwing van de motor en de overige werkzaamheden geen zin hebben gehad. Zij heeft derhalve ten onrechte kosten gemaakt die bovendien op haar eigen keuze berusten. Deze kosten kunnen daarom niet bij [eiser 1] in rekening worden gebracht. [eiser 1] heeft ook geen opdracht voor meerwerk gegeven, maar heeft uitsluitend verzocht het gebrek weg te nemen. [gedaagde] heeft niet van te voren gemeld dat hier kosten aan waren verbonden.

Beoordeling in conventie

7. [eiser 1] baseert zijn vordering op artikel 7:259 BW. Op grond van lid 1 van dat artikel moet de opdrachtgever, indien het werk na oplevering gebreken vertoont waarvoor de aannemer aansprakelijk is, aan de aannemer de gelegenheid geven de gebreken binnen een redelijke termijn weg te nemen. Op grond van lid 2 van dat artikel kan de opdrachtgever vorderen dat de aannemer de gebreken binnen redelijke termijn wegneemt.
8. In geschil is of in dit geval sprake is van een gebrek in het werk waarvoor de aannemer ( [gedaagde] ) aansprakelijk is.
9. De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend. Van een gebrek is sprake indien en voor zover het werk niet beantwoordt aan de aannemingsovereenkomst. Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] een haard en kast zou leveren en plaatsen/monteren. Dat is gebeurd. De thans aan de orde zijnde kast was onderdeel van een groter geheel. Alleen met deze kast is sprake van een probleem, met de overige onderdelen van de haard zijn geen problemen, terwijl deze, naar [gedaagde] onweersproken heeft gesteld, op dezelfde manier in de woonkamer zijn gemonteerd. Na verloop van tijd – [eiser 1] stelt niet dat dat al direct het geval was – is de lade van de kast links van de dubbele deuren gaan aanlopen tegen de vloer. Ook is de kast naar voren gaan hellen. Ook daarvan stelt [eiser 1] niet dat dat al direct het geval was. Uit dit alles leidt de kantonrechter af dat de oorzaak van het niet goed lopen van de lade en het overhellen moet zijn gelegen in de vloer (ter plaatse van de kast) waarop de kast is geplaatst, en niet in de wijze waarop de kast door [gedaagde] is ontworpen of gemonteerd. Dat de door [eiser 1] geraadpleegde [naam 2] daar anders over denkt, doet hier niet aan af. [naam 2] stelt immers slechts dat er zijns inziens geen verband is met de vloer, maar licht niet toe hoe hij tot die conclusie is gekomen.
10. Het betoog van [eiser 1] dat [gedaagde] als aannemer had moeten waarschuwen dat de vloer een bepaalde sterkte of stevigheid moest hebben, en dat dit gebrek dus toch voor rekening van [gedaagde] komt, gaat niet op. Nog daargelaten wat er zij van de ‘gewone’ algemene voorwaarden, waarvan [eiser 1] de vernietigbaarheid heeft ingeroepen omdat hij deze niet heeft ontvangen, is in ieder geval in de algemene technische voorwaarden, die [eiser 1] wel erkent te hebben ontvangen, bepaald dat de vloer waterpas dient te zijn en vlak dient te zijn afgesmeerd in verband met het stellen van de haard (zie 1.3). Daarmee heeft [gedaagde] aan [eiser 1] kenbaar gemaakt waar zij voor wat de vloer betreft vanuit ging bij het ontwerp, leveren en plaatsen van de kast. Deze bepaling heeft betrekking op het stellen van de haard, maar dat geldt natuurlijk ook voor de losse kast, die onderdeel was van de te leveren haard met inbouwkasten. [gedaagde] hoefde er, toen zij of haar onderaannemer in de woning kwam inmeten, dan ook niet op bedacht te zijn dat de vloer niet geschikt zou zijn voor deze kast, temeer nu de vloer op dat moment afwezig was en [gedaagde] onweersproken heeft gesteld dat partijen hadden besproken dat er een betonnen vloer zou komen.
11. De conclusie uit het voorgaande is dan ook dat de vordering in conventie wordt afgewezen.

Beoordeling in reconventie

12. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] haar vordering in reconventie baseert op onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW). Daarvan is echter geen sprake. [gedaagde] of haar onderaannemer [naam firma] is kennelijk in een eerder stadium akkoord gegaan met het verzoek van [eiser 1] om de lade, die niet goed liep, te repareren. Daarbij heeft zij toen geen kosten in rekening gebracht. Dit laatste blijkt ook uit de laatste zin in de e-mail van [naam firma] van 2 juni 2021 (zie 1.5). Partijen hebben aldus een afspraak gemaakt die inhield dat [naam firma] deze werkzaamheden zou verrichten om niet, en hebben gehandeld conform die afspraak. Van onverschuldigde betaling kan dan geen sprake zijn.
13. De vordering in reconventie wordt derhalve afgewezen.

Proceskosten

14. Nu partijen over een weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten in conventie en in reconventie te compenseren.

BESLISSING

De kantonrechter:
In conventie:
wijst de vordering af;
In reconventie:
wijst de vordering af;
In conventie en in reconventie:
compenseert de proceskosten aldus dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.