ECLI:NL:RBAMS:2022:2342

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
C/13/715674 / KG ZA 22-264
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van persoonsgegevens uit digitale archieven in het kader van het recht op vergetelheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [gedaagde] B.V. De eiseres, die als vermist werd opgegeven, heeft verzocht om verwijdering van haar persoonsgegevens uit een oud krantenartikel dat door [gedaagde] was gepubliceerd. Dit artikel bevatte gevoelige informatie over haar, waaronder haar naam, leeftijd en een foto, en was gepubliceerd met het doel haar op te sporen. De eiseres heeft zich beroepen op het recht op vergetelheid zoals vastgelegd in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij hinder ondervindt van de toegankelijkheid van het artikel en dat het artikel niet langer nodig is voor de doeleinden waarvoor het oorspronkelijk was gepubliceerd. De voorzieningenrechter heeft de subsidiaire vordering van de eiseres toegewezen, waarbij [gedaagde] werd veroordeeld om de naam van de eiseres in het artikel te vervangen door haar initialen en de foto ontoegankelijk te maken. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet. De kosten van het geding zijn voor rekening van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/715674 / KG ZA 22-264 AB/MB
Vonnis in kort geding van 28 april 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 1 april 2022,
advocaat mr. R.J.A. Verhoeven te Alkmaar,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
verschenen in de persoon van [naam 1] , [functie] .
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Voorafgaand aan de mondelinge behandeling van dit kort geding, die stond voor 13 april 2022, om 10.30 uur, heeft [naam 1] namens [gedaagde] (per e-mail van 12 april 17.16 uur) om uitstel van de behandeling verzocht, om de tijd te krijgen om een advocaat in te schakelen. Dit verzoek is niet op voorhand gehonoreerd. Ter zitting van 13 april 2022 is na overleg met [gedaagde] besloten de zaak niet uit te stellen, maar inhoudelijk te behandelen. Daardoor wordt zij niet onredelijk in haar verdediging geschaad, nu haar [functie] zeer goed in staat is gebleken haar standpunt te verwoorden. Ter zitting heeft [eiseres] vervolgens de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd.
Beide partijen hebben een of meer schriftelijk(e) stuk(ken) ingediend.
Ter zitting waren aanwezig:
- [eiseres] , [naam 2] , een bekende van [eiseres] met veel ICT-kennis, en
mr. Verhoeven;
- [naam 1] namens [gedaagde] .
Vonnis is bepaald op heden.

2. De feiten

2.1.
[gedaagde] is uitgever van drie (digitale) nieuwsmedia: [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] .
2.2.
Op 4 juni 2014 heeft [gedaagde] op haar website [website 1] een artikel geplaatst met de kop: “Vermiste [eiseres] mogelijk in [plaats 1] ”. Op dezelfde dag is dit artikel ook geplaatst op de websites [website 2] en [website 3] .
In dit artikel staan persoonsgegeven van [eiseres] (de vermiste [eiseres] ), namelijk voor- en achternaam, leeftijd, haar- en huidskleur en kleur van de ogen. Er staat ook dat zij is weggelopen uit een instelling in [plaats 2] . Verder is bij het artikel een gezichtsfoto geplaatst. Het artikel met foto is ook te vinden in het archief van de websites [website 1] en [website 3] onder de link ‘krant’ in de ‘digitale editie’ week 23/4 juni 2014. [eiseres] , die toen 16 was, was destijds weggelopen uit een jeugdinstelling maar was korte tijd later weer terecht.
2.3.
[eiseres] heeft met een beroep op artikel 17 lid 1 onder 1 van de Algemene Gegevens Verordening [1] (AVG) aan onder andere [gedaagde] verzocht om haar persoonsgegevens te verwijderen.
2.4.
In een e-mail van 21 maart 2021 heeft [gedaagde] aan [naam 2] meegedeeld begrip te hebben voor het verzoek, maar daaraan niet te zullen voldoen, omdat [gedaagde] de betrouwbaarheid en volledigheid van het krantenarchief niet wil aantasten. Aan [eiseres] is in overweging gegeven om Google en andere zoekmachines te verzoeken de zoekresultaten met de naam van [eiseres] te verwijderen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - [gedaagde] te bevelen, om binnen twee dagen na de vonnisdatum:
primair:
-het artikel inclusief (gezichts)foto te verwijderen en verwijderd te houden uit haar digitale archieven van [website 1] , [website 3] en [website 2] ;
subsidiair:
- de tot [eiseres] herleidbare persoonsgegevens te anonimiseren dan wel pseudonimiseren, zodanig dat zij niet meer naar haar herleidbaar zijn.
Dit alles op verbeurte van dwangsommen en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en in de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft het artikel waar het hier over gaat destijds gepubliceerd op basis van een politiebericht. Het doel ervan was de opsporing van [eiseres] te bevorderen.
4.2.
[eiseres] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij, bijvoorbeeld bij sollicitaties, en recent ook door vragen van haar huidige werkgever en andere personen, hinder ondervindt van de traceerbaarheid van het artikel. Zij wordt daarop nog steeds aangesproken, terwijl het artikel, dat overigens niet veel meer inhoudt dan het politiebericht zelf, al lang achterhaald is. Aannemelijk is dat het telkens weer geconfronteerd worden met deze – moeilijke – periode uit haar leven, zorgt voor stress en andere psychische klachten bij [eiseres] . Daarmee is haar spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen gegeven.
4.3.
[eiseres] beroept zich op artikel 17 lid 1 onder a van de AVG, het ‘recht op vergetelheid’. Zij heeft met name gesteld dat de toegankelijkheid (verwerking) van haar persoonsgegevens, in het kader van opsporingsdoeleinden, geen enkel doel meer dient, dus onnodig is. Zij heeft inmiddels al veel zoekmachines en andere digitale kanalen benaderd met het verzoek haar gegevens te wissen, maar, anders dan vele anderen, heeft [gedaagde] , met een beroep op de noodzaak van een betrouwbaar en volledig archief, daaraan niet voldaan. Als het artikel bij de bron wordt verwijderd of geanonimiseerd, zal het, anders dan nu nog het geval is, ook via zoekmachines niet meer vindbaar zijn, zo heeft zij onweersproken gesteld.
4.4.
Artikel 17 lid 1 AVG luidt, voor zover hier van belang. als volgt:

1. De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:
(…)
a.
a) de persoonsgegevens zijn niet langer nodig voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt;
(…)
3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing voor zover verwerking nodig is:
a.
a) voor het uitoefenen van het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie;
(…)
d) met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek (…)
4.5.
[gedaagde] heeft op 21 maart 2022 afwijzend gereageerd op het verzoek om gegevenswissing. Uit artikel 35 lid 2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG) volgt dat [eiseres] zich binnen zes weken na de afwijzing tot de rechtbank kan wenden met het schriftelijke verzoek de verwerkingsverantwoordelijke te bevelen het verzoek alsnog toe te wijzen.
[eiseres] heeft deze weg (nog) niet gekozen, maar [gedaagde] , binnen de genoemde termijn, gedaagd in kort geding. Omdat zij bij de gevraagde voorzieningen een spoedeisend belang heeft, staat het bestaan van de verzoekschriftprocedure niet in de weg aan de mogelijkheid tot het treffen van een voorziening in kort geding. Overigens heeft niemand er belang bij dat hiervan een groot punt wordt gemaakt.
4.6.
[gedaagde] heeft het belang van [eiseres] bij wissing van de gegevens, gelegen in haar persoonlijke levenssfeer, op zichzelf niet betwist. Wel heeft zij terecht gewezen op de noodzaak dat de – digitale – krant een volledig en betrouwbaar archief heeft. Dat staat aan toewijzing van de primaire vordering in de weg.
4.7.
Aan de belangen van beide partijen kan echter tegemoet worden gekomen, door (gedeeltelijke) toewijzing van de subsidiaire vordering. Als in het voor publiek via internet vrij toegankelijke archief de naam van [eiseres] wordt vervangen door haar initialen en haar gezicht onherkenbaar wordt gemaakt, is zij immers niet meer vindbaar via zoekmachines op het (openbare) internet, wat nu nog wel het geval is. Anderzijds blijft het artikel, bij deze beperkte ingrepen, in hoofdzaak intact. Bovendien is aannemelijk dat het technisch mogelijk is om het volledige artikel voor een bepaald publiek (bijvoorbeeld slechts op aanvraag) beschikbaar te houden, indien [gedaagde] dat voor de archieffunctie nodig en wenselijk acht.
4.8.
Het voorgaande leidt tot toewijzing van de subsidiaire vordering, zoals hierna in de beslissing vermeld, met matiging en maximering van de dwangsom, als volgt. Na te noemen termijn wordt daarbij redelijk geacht.
4.9.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van [eiseres] .

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om, binnen een week na heden, in het voor het publiek via internet toegankelijke artikel, vermeld onder 2.2, de gezichtsfoto van [eiseres] ontoegankelijk te maken en haar naam te vervangen door haar initialen,
5.2.
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 150,- voor iedere dag dat zij, na betekening van dit vonnis, niet voldoet aan de veroordeling onder 5.1, met een maximum van € 5.000,00,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [eiseres] begroot op:
– € 86,00 aan griffierecht en
– € 1.016,00 aan salaris advocaat,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2022. [2]

Voetnoten

1.Verordening (EU) 2016/679 van 27 april 2016
2.type: MB