ECLI:NL:RBAMS:2022:2410

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
C/13/712154 / KG ZA 22-9
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil met verzoek om contact- en staarverbod afgewezen

In deze zaak, die op 8 april 2022 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een kort geding tussen twee buren. De eiser, eigenaar van een appartement, vordert verschillende verboden tegen de gedaagde, die overlast ervaart van de activiteiten op het terras van de eiser. De eiser stelt dat hij en zijn gezin gebruik maken van het terras, maar dat de gedaagde hen regelmatig aanspreekt en intimideert. De gedaagde, die al sinds 1985 eigenaar is van zijn woning, heeft echter ook zijn eigen klachten over geluidsoverlast van de eiser en zijn gasten. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 januari 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn advocaat en een medevertegenwoordiger. De rechter heeft de zaak pro forma aangehouden om partijen de kans te geven hun geschil via mediation op te lossen, maar uiteindelijk heeft de eiser verzocht om een vonnis.

De rechter heeft in zijn beoordeling benadrukt dat de persoonlijke levenssfeer een zwaarwegend belang is en dat de gevraagde verboden een inbreuk zouden maken op de rechten van de gedaagde. De rechter heeft vastgesteld dat er geen voldoende aannemelijke feiten zijn die de gevraagde maatregelen rechtvaardigen. De eiser heeft niet kunnen aantonen dat de gedaagde zich niet aan eerdere afspraken heeft gehouden of dat er sprake is van onrechtmatige hinder. De rechter heeft daarom de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 314,00. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 8 april 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/712154 / KG ZA 22-9 AB/MvG
Vonnis in kort geding van 8 april 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 10 januari 2022,
advocaat mr. N.U.N. Kien te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Op de mondelinge behandeling op 19 januari 2022 heeft [eiser] de vordering toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd mede aan de hand van een tevoren ingediende conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- [eiser] met mr. Kien en mr. C.I. de Geus,
- [gedaagde] .
Na de behandeling is de zaak pro forma aangehouden, om partijen in de gelegenheid te stellen hun geschil via mediation op te lossen. Bij e-mail van 22 maart 2022 heeft mr. Kien verzocht vonnis te wijzen. Bij e-mail van 23 maart 2022 heeft [gedaagde] daarop gereageerd. Daarna is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , 48 jaar oud, is sinds 3 mei 2021 eigenaar van een appartement aan de [adres 1] . Hij woont daar met zijn vrouw, hun driejarige dochter en zijn zoon.
2.2.
[gedaagde] , 67 jaar oud, is sinds 1985 eigenaar van [adres 2] . Hij heeft zowel vanuit zijn slaapkamer als vanuit zijn werkkamer via een raam zicht op het terras van [eiser] .
2.3.
Sinds mei 2021 ervaart [gedaagde] (geluids)overlast van [eiser] , zijn gezinsleden en/of gasten, vooral afkomstig van het terras van [eiser] .
2.4.
Bij brief van 17 juni 2021 heeft [eiser] aan [gedaagde] voorgesteld om met elkaar in gesprek te gaan. Bij brief van 22 juni 2021 heeft [gedaagde] aan [eiser] verzocht om niet te schreeuwen op het terras en daar geen (telefoon)gesprekken te voeren.
2.5.
Bij brief van 1 juli 2021 van zijn advocaat heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd zich te onthouden van enige vorm van communicatie met hem of enige andere persoon die zich op zijn terras of in of nabij zijn woning ophoudt.
2.6.
Op 13 september 2021 voerde [eiser] een gesprek op zijn terras. [gedaagde] heeft [eiser] daarop aangesproken, omdat hij van dit gesprek overlast ondervond.
2.7.
Bij brief van zijn advocaat van 23 september 2021 heeft [eiser] aan [gedaagde] geschreven dat hij is overgegaan tot een andere vorm van intimidatie door herhaaldelijk gedurende langere periodes vanuit zijn raam te staren naar het terras van [eiser] en dat hij zich niet heeft gehouden aan de sommatie van 1 juli 2021.
2.8.
Bij brief van 28 september 2021 heeft [gedaagde] , voor zover van belang, het volgende geschreven aan de advocaat van [eiser] :

Bijna dagelijks bevindt [eiser] zich geruime tijd op het dak tussen zijn en mijn woning. Dit dak ligt (…), naast en met direct zicht op mijn tegenover gelegen slaapkamer en werkkamer. Tijdens zijn verblijf op dit dak voert [eiser] luide conversaties die tot diep in mijn woning woord voor woord zijn te verstaan. (…)
Het klopt dat ik heb staan kijken in de richting van het dak waarop [eiser] zich op dat moment wederom bevond. Reden daarvoor was dat ik, direct nadat ik in mijn woning bij het raam van mijn werkkamer was gaan staan, het sterke vermoeden kreeg dat [eiser] - door mij ongewild en ongewenst - vanaf het dak opzettelijk beeld- en/of geluidsopnamen maakte van mij in mijn woning. Het ontgaat mij waarom [eiser] dit zou mogen doen, terwijl ik niet mag onderzoeken of hij in werking zijnde opnameapparatuur op mij heeft gericht. (…)
De wens van [eiser] , uw sommatie en mogelijke eis niet langer met hem te communiceren zal ik respecteren. (…)”.
2.9.
In december 2021 zijn er twee incidenten geweest, waarbij [gedaagde] geluidsoverlast heeft ervaren, afkomstig van het terras van [eiser] . [gedaagde] heeft daarbij vanuit een raam in zijn slaap- of werkkamer gekeken naar [eiser] en zijn gasten, wat door [eiser] als intimiderend werd ervaren.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert:
primair: [gedaagde] op straffe van een dwangsom:
I. te verbieden te praten dan wel te schreeuwen naar [eiser] , zijn gezinsleden en/of gasten;
II. te verbieden te staren naar [eiser] en/of zijn gezinsleden;
III. te verbieden [eiser] , zijn gezinsleden en/of gasten te intimideren,
IV. te verbieden hinder of overlast te veroorzaken aan [eiser] , zijn gezinsleden en/of gasten, en
V. te gebieden alleen nog per e-mail of post met [eiser] en/of zijn gezinsleden te communiceren,
subsidiair: in goede justitie een voorziening te treffen,
primair en subsidiair: [gedaagde] te veroordelen in de proces- en nakosten, beide te vermeerderen met wettelijke rente daarover.
3.2.
[eiser] stelt hiertoe dat het gebruik van het terras hem is vergund door de gemeente Amsterdam. Als [eiser] , zijn gezin en/of zijn gasten gebruik maken van het terras, schreeuwt [gedaagde] naar hen dat zij geen geluid mogen maken. De driejarige dochter van [eiser] moet van het gedrag van [gedaagde] soms zelfs huilen. [eiser] voelt zich onheus bejegend en ervaart het gedrag van [gedaagde] als een aanzienlijke beperking in het woongenot van zijn woning en ook als een inbreuk op zijn persoonlijke levensfeer. Het gaat om gebruikelijke leefgeluiden in een stadse omgeving, die [gedaagde] zal moeten dulden. Daarnaast is [gedaagde] overgegaan tot een andere vorm van intimidatie. Hij staat herhaaldelijk voor langere tijd door zijn (openstaande) raam te staren naar het terras van [eiser] op het moment dat die daarvan gebruik maakt. Ook dit gedrag van [gedaagde] beperkt [eiser] in zijn woongenot. Het belang van [eiser] om niet in zijn woongenot te worden beperkt, weegt zwaarder dan het vermeende belang van [gedaagde] om geen normaal leefgeluid vanuit de woning of vanaf het terras van [eiser] te horen.
3.3.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] en de zijnen bijna dagelijks op het dakterras zitten en daarbij geluidsoverlast veroorzaken. Zo zingen [eiser] en zijn bezoekers uit volle borst liederen op het terras, of staat hij dan wel zijn zoon luid te telefoneren. [gedaagde] heeft [eiser] daar vier keer op aangesproken, voor het laatst in september 2021. Op grond van het bestemmingsplan mag [eiser] het terras niet als zodanig gebruiken. [gedaagde] kijkt inderdaad wel eens uit een raam in zijn slaapkamer of van achter zijn bureau in zijn werkkamer en ziet dan onvermijdelijk [eiser] en de zijnen op het terras zitten. Zij kijken dan tegelijkertijd ook naar hem en maken daar opnames van, wat een strafbaar feit is. [gedaagde] maakt geen inbreuk op rechten van [eiser] , intimideert hem niet en veroorzaakt geen stelselmatige hinder of overlast. De gevraagde verboden zouden een inbreuk maken op het recht van [gedaagde] op vrije meningsuiting.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voorop staat dat eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer een zwaarwegend belang is dat als grondrecht is vastgelegd in artikel 10 Grondwet en in artikel 8 EVRM. Deze bescherming omvat bij uitstek de eigen woning, de voornaamste plaats waar zich de privésfeer en het gezinsleven afspelen.
De gevorderde verboden vormen een inbreuk op het recht van [gedaagde] om vrijelijk te communiceren en op zijn recht om te gaan en staan waar hij wil in zijn woning. Wil deze ingrijpende maatregel toewijsbaar zijn dan moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo’n inbreuk kunnen rechtvaardigen. Voor toewijzing is verder vereist dat voldoende waarschijnlijk is dat de vorderingen door de bodemrechter zullen worden toegewezen.
4.2.
Niet iedere hinder is onrechtmatig. De hinder zal zo ernstig moeten zijn dat deze als maatschappelijk onbetamelijk moet worden aangemerkt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is dit afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade, in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen, mede gelet op de daaraan verbonden kosten.
4.3.
Partijen hebben duidelijk uiteenlopende ideeën over overlast en over wat buren in dat kader van elkaar moeten slikken. Als [gedaagde] iets naar [eiser] riep of langdurig uit het raam keek, dan was dat steeds omdat hij last had van de gesprekken op het terras van [eiser] . [eiser] ziet het terras bij mooi weer als een verlengstuk van zijn woning, waar hij kan bellen, vrienden ontvangen, borrelen en eten, kortom leven, zoals hij dat bij minder weer binnenshuis doet. Het terras hoort bij zijn woning en hij heeft daarvoor betaald. Hij is er niet op uit buiten meer lawaai te maken dan binnen, maar ook niet echt minder. Hij verliest daarbij uit het oog dat de woning van [gedaagde] direct aan zijn terras grenst en dat [gedaagde] in zijn woning ongewild moet meegenieten van ieder stemgeluid dat een gedempte toon te boven gaat. Juist omdat de overlast van twee kanten wordt ondervonden, terwijl alleen [eiser] een vordering heeft ingesteld, is partijen aangeraden via mediation een oplossing te vinden. Dat had verreweg de voorkeur verdiend en had partijen een begaanbare uitweg kunnen bieden uit dit burengeschil.
Helaas is dat niet gelukt.
4.4.
Tegen deze achtergrond zullen de vorderingen van [eiser] nu worden besproken. [gedaagde] heeft voor het laatst op 13 september 2021 uit het raam tegen [eiser] gesproken en heeft nog dezelfde maand toegezegd niet meer met hem te communiceren. Dat hij zich daaraan niet zou hebben gehouden is niet gebleken. Voor en verbod om te praten of te schreeuwen of een gebod om alleen via e-mail of post te communiceren is dan ook geen aanleiding.
4.5.
Het staat [gedaagde] in beginsel vrij om uit zijn raam te kijken, ook als dat meer dan een vluchtige blik zou zijn. [eiser] zou dat beter kunnen opvatten als een bescheiden signaal om het iets zachter aan te doen dan als intimidatie. Pas als [gedaagde] duidelijk ongepast lang naar [eiser] en zijn gasten zou kijken zou er reden zijn om in te grijpen, maar daarvan is niet gebleken. Ook hier is een verbod, dat overigens alleen maar tot executiegeschillen zou leiden, niet op zijn plaats. Van intimidaties, hinder of overlast van de kant van [gedaagde] is verder niet gebleken.
4.6.
De slotsom is dat de gevraagde voorzieningen worden geweigerd.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 314,00 aan griffierecht.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 314,00,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MvG