ECLI:NL:RBAMS:2022:2462

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
C/13/714299 / FA RK 22-1176
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toevertrouwing van kinderen, zorgregeling en alimentatie in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 mei 2022 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op 4 augustus 2012 in Polen zijn gehuwd. De vrouw heeft de Poolse en Duitse nationaliteit, terwijl de man de Poolse nationaliteit heeft. Uit het huwelijk zijn twee minderjarige kinderen geboren. De vrouw heeft verzocht om de toevertrouwing van de kinderen, het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De man heeft verweer gevoerd en ook zelfstandige verzoeken ingediend. Tijdens de zitting op 22 april 2022 zijn beide partijen met hun advocaten aanwezig geweest, evenals een tolk voor de man.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er spanningen tussen partijen zijn, waardoor zij niet meer samen in de woning kunnen verblijven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is dat zij bij de vrouw worden toevertrouwd, aangezien zij gedurende het huwelijk de hoofdverzorgster was. De zorgregeling is zodanig vastgesteld dat de kinderen om de week bij de man verblijven. Daarnaast heeft de rechtbank de kinderalimentatie vastgesteld op € 126,- per kind per maand, rekening houdend met de draagkracht van beide ouders. Het verzoek van de vrouw om partneralimentatie is afgewezen, omdat zij onvoldoende heeft onderbouwd dat zij behoeftig is.

De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter M.M. Breugem en bevat bepalingen over de toevertrouwing van de kinderen, het gebruik van de echtelijke woning, de zorgregeling en de alimentatieverplichtingen van de man.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/714299 / FA RK 22-1176
Beschikking van 6 mei 2022 betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen de vrouw,
advocaat mr. E.M. van Blokland,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen de man,
advocaat mr. M.B. Chylinska.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
- het verzoekschrift van de vrouw met bijlagen 1 tot en met 4, ontvangen op 9 februari 2022;
- het verweerschrift van de man met zelfstandige verzoeken en bijlagen 1 en 2, ontvangen op 22 april 2022;
- het F9-formulier van 22 april 2022 van de vrouw met bijlagen.
1.2.
De verzoeken zijn besproken op de zitting van 22 april 2022, die achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden. Daarbij waren partijen met hun advocaten aanwezig, alsmede de heer J. Karuza als tolk van de man.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 4 augustus 2012 met elkaar gehuwd te Lubliniec (Polen).
2.2.
De vrouw heeft de Poolse en de Duitse nationaliteit. De man heeft de Poolse nationaliteit.
2.3.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2013;
  • [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.1.
De Nederlandse rechter is bevoegd om kennis te nemen van de verzoeken en de rechtbank past daarop Nederlands recht toe in deze voorlopige voorzieningen procedure.
3.2.
Toevertrouwing, zorgregeling en uitsluitend gebruik echtelijke woning
3.2.1.
Beide partijen hebben verzocht om de toevertrouwing van de kinderen, het uitsluitend gebruik van de woning en het vastleggen van een zorgregeling.
3.2.2.
De vrouw heeft daartoe aangevoerd dat zij tijdens het huwelijk de hoofdverzorgster was en dat de kinderen aan haar hebben aangeven bij de vrouw te willen blijven. Daarnaast vindt zij het belangrijk dat de kinderen goed contact met de man hebben. De man heeft ter onderbouwing van zijn verzoeken aangevoerd dat hij altijd veel tijd met de kinderen heeft doorgebracht en dat de vrouw niet in staat is zelfstandig en op een goede en verantwoorde manier de zorg te dragen voor de kinderen. De man heeft op zitting nog aangevoerd dat het wat hem betreft niet nodig is dat nu een beslissing wordt genomen over het gebruik van de echtelijke woning omdat partijen daar wel samen kunnen blijven wonen.
3.2.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit hetgeen over en weer is gesteld is gebleken dat er dusdanige spanningen tussen partijen bestaan dat zij niet meer samen in de woning kunnen verblijven. Nu partijen over en weer hebben gesteld niet over alternatieve woonruimte te beschikken, hebben zij in beginsel beide belang bij het uitsluitend gebruik van de woning. Daarnaast geldt als uitgangspunt dat beide partijen recht hebben op een gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, tenzij sprake is van contra-indicaties. Dat laatste is niet gebleken. Verder staat vast dat beide ouders een grote rol hebben gespeeld in de verzorging- en opvoeding van de kinderen en dat zij dit beide ook wensen voort te zetten. Het is tot slot in het belang van de kinderen dat zij zoveel mogelijk in de echtelijke woning kunnen blijven wonen. De rechtbank ziet zich dan ook voor een dilemma gesteld waarin partijen in beginsel gelijkwaardig aan elkaar zijn, en waarin een knoop moet worden doorgehakt. Gelet op het voorgaande zal voor de toevertrouwing en het uitsluitend gebruik van de woning de doorslaggevende factor zijn bij wie van partijen de kinderen de komende tijd meer zullen verblijven. Gebleken is dat de vrouw, met name vanwege haar (voormalige) werk als gastouder, gedurende het huwelijk meer zorgtaken op zich heeft genomen dan de man. Daar kent de rechtbank op dit moment doorslaggevend belang aan toe. De kinderen zullen aan de vrouw worden toevertrouwd en om die reden zal het uitsluitend gebruik van de woning aan de vrouw worden toegewezen. Wat de zorgregeling betreft acht de rechtbank, gelet op de zorgverdeling tijdens het huwelijk, een zorgregeling waarbij de kinderen de ene week van donderdag uit school tot zondag 18.00 uur en de andere week van woensdag uit school tot vrijdag naar school bij de man verblijven, het meest in het belang van de kinderen. Daarbij kunnen beide partijen weekenddagen met de kinderen doorbrengen en zijn zij beiden betrokken bij de schoolgang van de kinderen. Bovendien zit er in deze verdeling een minder lange periode waarin de kinderen hun vader moeten missen dan in het voorstel van de vrouw. De rechtbank zal aldus beslissen.
3.3.
Kinderalimentatie
3.3.1.
De vrouw heeft verzocht de man te verplichten om € 600,- per kind per maand te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De man heeft hier verweer tegen gevoerd en verzocht om de door hem te betalen bijdrage te bepalen op € 43,- per kind per maand, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag. De rechtbank zal hierna – voor zover van belang – nader ingaan op de stellingen van partijen.
3.3.2.
De door de man te betalen bijdrage wordt berekend aan de hand van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van partijen. Daartoe dient eerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen te worden bepaald.
3.3.3.
De vrouw heeft onbetwist gesteld dat voor de berekening van de behoefte aan haar zijde moet worden uitgegaan van een netto besteedbaar inkomen van € 1.800,- per maand. Hier zal de rechtbank dan ook van uitgaan. Voor de draagkracht van de vrouw neemt de rechtbank de door de vrouw overgelegde salarisstroken over 2022 als uitgangspunt. Daaruit blijkt dat de vrouw in de overgelegde periode 12 van de 13 weken heeft gewerkt. Gelet daarop, en nu de rechtbank het ook redelijk vindt om rekening te houden met vier vakantieweken per jaar, zal de rechtbank deze gegevens extrapoleren naar een heel jaar door de verschillende inkomenscomponenten bij elkaar op te tellen en vervolgens te delen door 13. Het bruto jaarinkomen van de vrouw inclusief vakantiegeld bedraagt dan € 25.655,-.
3.3.4.
De vrouw heeft gesteld dat voor de berekening van de behoefte en draagkracht aan de zijde van de man uit moet worden gegaan van een netto besteedbaar inkomen van € 4.000,- tot € 6.000,-. De man heeft dat betwist en gesteld dat uit moet worden gegaan van de door hem overgelegde kwartaaloverzichten over 2021 en het eerste kwartaal van 2022. De rechtbank zal zowel voor de berekening van de behoefte als de draagkracht aan de zijde van de man uitgaan van een winst uit onderneming van € 41.560,- in 2021, zoals dat blijkt uit de door de man overgelegde stukken. De vrouw heeft terecht opgemerkt dat de kwartaaloverzichten geen inzage geven in de wijze waarop deze winst is behaald en dat de man jaarstukken had moeten overleggen om zijn inkomen inzichtelijk te maken. Dit zijn op dit moment echter de enige stukken die de man heeft. Bovendien geven deze cijfers inzicht in een volledig boekjaar. Daarnaast blijkt nergens uit dat het inkomen van de man zo hoog is als de vrouw heeft geschat. Van de man wordt echter wel verwacht dat hij in de bodemprocedure zijn stellingen betreffende zijn inkomen voldoende onderbouwt met verificatoire bescheiden, zoals jaarstukken.
3.3.5.
Op basis van voormelde gegevens en het kindgebonden budget van € 186,- per maand waar partijen recht op hadden, bedraagt de behoefte van de kinderen € 1.098,- per maand in 2021 en geïndexeerd naar heden € 1.119,- per maand. Dit komt neer op € 560,- per kind per maand.
3.3.6.
Op basis van voormelde gegevens en rekening houdend met de aftrekposten, toeslagen en heffingskortingen waar partijen recht op hebben, bedraagt de draagkracht van de man € 714,- per maand en de draagkracht van de vrouw € 528,- per maand. Rekening houdend met de zorgkorting van 35% waar de man op basis van de zorgregeling recht op heeft bedraagt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen € 126,- per kind per maand. Hierbij wordt verwezen naar de aan deze beschikking gehechte berekeningen. De rechtbank zal dan ook een bijdrage vastleggen van € 126,- per kind per maand.
3.4.
Partneralimentatie
3.4.1.
De vrouw heeft verzocht de man te verplichten om bij te dragen in de kosten van haar levensonderhoud met € 1.000,- per maand. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat zij behoefte heeft aan een bijdrage.
3.4.2.
De man heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. De man heeft betwist dat de vrouw behoeftig is.
3.4.3.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot partneralimentatie afwijzen. De vrouw heeft, gelet op de betwisting door de man, onvoldoende onderbouwd dat zij behoeftig is. Zo heeft zij niet inzichtelijk gemaakt hoeveel uren zij werkt en of zij dit kan uitbreiden. Gelet op het voorgaande is onvoldoende gebleken dat de vrouw niet in staat is om in de kosten van haar eigen levensonderhoud te voorzien.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de minderjarige kinderen van partijen,
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2013 en
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] 2016, met onmiddellijke ingang aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;
4.2.
bepaalt dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] met bevel dat de man die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
4.3.
bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus dat met ingang van heden de man de kinderen bij zich heeft:
- de ene week van donderdag uit school tot zondag 18.00 uur en de andere week van woensdag uit school tot vrijdag naar school;
4.4.
bepaalt dat de man met ingang van heden € 126,- (honderd zesentwintig euro) per kind per maand zal betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen, bij vooruitbetaling te voldoen;
4.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Breugem, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, op 6 mei 2022.