ECLI:NL:RBAMS:2022:2516

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
13/751144-22 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot valse verklaring onder ede

Op 4 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Ústí nad Labem, Tsjechië. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Slowakije, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft en op dat moment gedetineerd was. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 17 februari 2022 en de behandeling vond plaats op 21 april 2022. De raadsman van de opgeëiste persoon betoogde dat het EAB niet genoegzaam was, omdat de betrokkenheid van zijn cliënt bij de feiten niet duidelijk was. Hij verzocht om de overlevering te weigeren of om aanhouding voor het opvragen van nadere informatie bij de Tsjechische autoriteiten.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de feiten, de pleegplaats en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman en concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank stelde vast dat de feiten naar Nederlands recht ook strafbaar zijn en dat er geen weigeringsgronden voor de overlevering bestonden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan voor de feiten zoals omschreven in het EAB. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751144-22 (EAB II)
RK nummer: 22/892
Datum uitspraak: 4 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 september 2021 door
the District Court in Ústí nad Labem(Tsjechië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Slowakije) op [geboortedag] 1975,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.LE. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Tsjechische taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Tsjechische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Arrest warrant of the District Court in Ústí nad Labem of 7 September 2021, Ref. No. 31 T 43/2016-144.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Tsjechisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft bepleit dat het EAB niet genoegzaam is omdat niet duidelijk is wat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten is. Met betrekking tot het eerste feit, waarbij de opgeëiste persoon verdacht wordt van het afleggen van een valse verklaring onder ede, is het vonnis waarin dit feit zou zijn gepleegd niet in het dossier gevoegd. Onder deze omstandigheden kan niet worden vastgesteld of de door de opgeëiste persoon onder ede afgelegde verklaring van ‘essentiële betekenis’ is geweest voor de veroordeling. Uit de in het EAB opgenomen strafbaarstelling in artikel 346 van het Tjechische wetboek van Strafrecht volgt dat dit wel een vereiste is. De beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd zoals vereist in artikel 2, tweede lid, aanhef onder e, OLW, is daardoor ongenoegzaam. De raadsman verzoekt daarom primair om de overlevering te weigeren. Subsidiair verzoekt de raadsman om aanhouding voor het opvragen van nadere informatie bij de betrokken Tsjechische autoriteit.
De officier van justitie heeft hiertegen aangevoerd dat de overlevering dient te worden toegestaan, omdat de feiten, pleegplaats en pleegdatum genoegzaam zijn omschreven en dat de mate van betrokkenheid voldoende duidelijk is. In het A-formulier wordt de rol van de opgeëiste persoon beschreven als ‘
perpetrator’. Het is niet nodig om het onderliggende vonnis op te vragen, omdat het EAB voldoende duidelijk is en voldoet aan de vereisten.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de deze zaak geldt het volgende. In het EAB is omschreven dat de opgeëiste persoon op 24 november 2015, van 10:25 uur tot 11:35 uur, in
Ústí nad Labem(Tsjechië) tijdens een terechtzitting in hoger beroep (
file reference No. 7 To 10/2015) als getuige een valse verklaring heeft afgelegd ten behoeve van de verdachte. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon tijdens deze zitting het volgende heeft gezegd: “
He told me that I should drive and that he needed to stop somewhere else, and I agreed and sat down in his car. We went to get the car a short distance from that place and I drove.”.Het EAB vermeldt verder dat deze verklaring is weerlegd door andere bewijsmiddelen.
De rechtbank oordeelt dat op basis van voornoemde omschrijving voldoende duidelijk is waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht en dat daarmee het specialiteitsbeginsel gewaarborgd is. De aan het verweer ten grondslag liggende stelling dat de rechtbank op grond van het veroordelende vonnis moet kunnen nagaan of het eerste feit naar Tsjechisch recht strafbaar is gesteld, vindt geen steun in het recht. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank dan ook geen reden om de zaak aan te houden.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
in de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 207 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 Opiumwet en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Ústí nad Labem(Tsjechië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 mei 2022.
De voorzitter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.