Overwegingen
1. [eiser] is laatstelijk werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur. Op
22 september 2016 heeft hij zich ziek gemeld. Na afloop van de wachttijd heeft het Uwv aan [eiser] per 20 september 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Daarbij is [eiser] volledig arbeidsongeschikt geacht, omdat hij geen duurzame benutbare mogelijkheden had in verband met een opname.
2. Het Uwv heeft – in het kader van een herbeoordeling – onderzoek laten doen naar de arbeidsongeschiktheid van [eiser] door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van [eiser] voor het verrichten van arbeid in kaart gebracht en op 9 februari 2021 een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige is vervolgens tot de conclusie gekomen dat [eiser] 27,64% arbeidsongeschikt is. Op grond daarvan heeft het Uwv het primaire besluit genomen.
3. Omdat [eiser] bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing van het Uwv, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar de medische klachten van [eiser] gekeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de primaire medische beoordeling niet kan worden gehandhaafd, omdat [eiser] in de periode van 27 oktober 2020 tot en met 4 november 2020 opgenomen is geweest. Vanaf 5 november 2020 acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep [eiser] belastbaar volgens de FML van 9 februari 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens beoordeeld dat de eerder geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn voor [eiser] . De mate van arbeidsongeschiktheid is (ongewijzigd) vastgesteld op 27,64%. Het Uwv heeft vervolgens met het bestreden besluit de uitkering van [eiser] per 5 november 2020 beëindigd.
4. [eiser] voert aan dat er geen zorgvuldig onderzoek is verricht, omdat hij zowel in de primaire fase als de bezwaarfase niet lichamelijk door een verzekeringsarts is onderzocht. [eiser] stelt zich daarnaast op het standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn knieklachten. Het onderzoek van de radioloog is volgens [eiser] niet of onvoldoende betrokken in de beoordeling. Verder is onvoldoende rekening gehouden met pijnklachten in zijn nek en uitvalsverschijnselen in de hand. [eiser] verwijst in dit verband naar de medische informatie van het ziekenhuis [naam] van 28 juni 2019, waaruit zou blijken dat een nekhernia is vastgesteld. Ook dient een urenbeperking van zes uur te worden aangenomen, gelet op de urenbeperking die de specialisten hebben gerapporteerd. [eiser] stelt verder dat zijn klachten van een slijmbeursontsteking in de elleboog, hoge bloeddruk, COPD en suikerziekte niet kenbaar zijn meegenomen in de beoordeling van de verzekeringsartsen.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank moet op basis van wat [eiser] heeft aangevoerd de vraag beantwoorden of het Uwv de WIA-uitkering van [eiser] terecht per 5 november 2020 heeft beëindigd.
6. Over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek overweegt de rechtbank als volgt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de dossiergegevens bestudeerd. Verder heeft deze verzekeringsarts de in bezwaar van [eiser] verkregen medische informatie in zijn heroverweging betrokken. Vaststaat dat [eiser] niet is gezien op een fysiek spreekuur.
7. De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft in zijn recente uitspraken geoordeeld dat de zorgvuldigheid van dit medisch onderzoek vereist dat de verzekerde in ieder geval één keer door de verzekeringsarts moet worden gezien op het spreekuur. Daarvan kan alleen worden afgezien als de verzekeringsarts voldoende kan motiveren dat, in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep licht in de rapportage van 4 augustus 2021 toe dat hij voldoende informatie in het medische dossier heeft om tot een schriftelijke verzekeringsgeneeskundige heroverweging te komen. Een medisch onderzoek heeft geen meerwaarde. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens niet gemotiveerd waarom een spreekuurcontact in het geval van [eiser] geen toegevoegde waarde heeft. Dat valt verder ook niet af te leiden uit de rapporten van beide artsen. Dit terwijl de medische grondslag van het primaire besluit door [eiser] is betwist.
9. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de aanvullende rapportage van
24 november 2021 alsnog gemotiveerd waarom een lichamelijk onderzoek geen toegevoegde waarde heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich bij zijn oordeel gebaseerd op de aanwezige medische informatie van de behandelend sector, met name op de twee Gutachten van orthopeed Dörfler van 19 augustus 2020 en van neuroloog Dickopp van
14 september 2020 waarbij lichamelijk onderzoek is verricht. De verzekeringsarts heeft erop gewezen dateen lichamelijk onderzoek in september/oktober 2021 waarbij daarnaast is aangegeven dat de klachten inmiddels verder zijn toegenomen geen toegevoegde waarde heeft. De rechtbank oordeelt dat daarmee voldoende is gemotiveerd dat een spreekuurcontact in het geval van [eiser] geen toegevoegde waarde heeft. Omdat pas in beroep voldoende onderbouwing is gegeven voor de zorgvuldigheid van het medische onderzoek van het besluit, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. In de conclusie van deze uitspraak zal de rechtbank opnemen welk gevolg wordt verbonden aan het geconstateerde gebrek.
10. Los van bovenstaand motiveringsgebrek, vindt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn oordeel over de medische situatie van [eiser] voldoende heeft gemotiveerd, gebaseerd op de aanwezige medische stukken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
11. De door [eiser] in beroep gestelde knieklachten zijn door de verzekeringsartsen in de beoordeling betrokken. De lichamelijke klachten hebben er toe geleid dat er diverse beperkingen zijn aangenomen in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen van de FML. Uit de medische informatie van radioloog Kruse blijkt dat er op
1 maart 2021 een MRI van de linkerknie is gemaakt. Voor zover [eiser] stelt dat zijn klachten zijn verergerd, dateert deze informatie van na de datum in geding. Deze omstandigheid kan in deze procedure dus geen rol spelen. [eiser] heeft geen (andere) stukken overgelegd waaruit blijkt dat de aangenomen beperkingen zijn onderschat.
12. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is ook ingegaan op de pijnklachten in de nek en uitvalsverschijnselen in de hand. In de aanvullende rapportage van 24 november 2021 licht de verzekeringsarts bezwaar en beroep toe dat in de medische informatie van het ziekenhuis niet wordt vastgesteld dat sprake zou zijn van een hernia. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage van 4 augustus 2021 reeds aangegeven dat het goed mogelijk is dat een cervicale hernia aanwezig was, maar dat dit niet automatisch tot de conclusie leidt dat dit ook tot functionele beperkingen zou leiden. De geobjectiveerde rugklachten hebben er namelijk al toe geleid dat er diverse beperkingen zijn aangenomen voor onder andere frequent reiken, zwaar tillen en dragen. Wat betreft de uitvalsverschijnselen in de hand, licht de verzekeringsarts bezwaar en beroep toe dat neuroloog Dickopp een normaal onderzoek van nek, schouders en armen beschrijft. Naar het oordeel van de rechtbank is het Uwv terecht uitgegaan van deze bevindingen. [eiser] heeft niet met objectieve medische stukken onderbouwd dat hij op de datum in geding meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen.
13. Op de zitting heeft [eiser] aangevoerd dat ten onrechte geen beperking is aangenomen voor afwisseling van houding. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de voor [eiser] benodigde afwisseling van houding al voldoende wordt ondervangen met de aangenomen beperkingen ten aanzien van zitten, staan en lopen. [eiser] kan ongeveer een uur achtereen zitten en hij kan dit gedurende het grootste deel van de dag (maximaal acht uur). Verder kan [eiser] een kwartier staan (incidenteel een half uur), ongeveer een uur per dag en een half uur achtereen lopen, ongeveer een uur per dag. Voor zover [eiser] aanvoert dat sprake is van meer beperkingen, heeft hij dat niet met stukken onderbouwd.
14. Evenmin heeft de rechtbank twijfels over de juistheid van de omvang van de urenbeperking zoals deze in de FML is vastgesteld. Uit de hiervoor onder 9 genoemde Gutachten volgt dat [eiser] meer dan zes uur per dag arbeid kan verrichten (zes tot acht uur per dag). De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, mede op basis van zijn eigen expertise, van een belastbaarheid van acht uur per dag heeft mogen uitgaan. Dat is weliswaar de bovengrens van het urenaantal dat in de Gutachten staat, maar het urenaantal valt niettemin binnen de in de Gutachten genoemde marge. De Gutachten biedt verder geen inhoudelijke aanknopingspunten voor het oordeel dat een belastbaarheid van acht uur te veel is.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de aanvullende rapportage van 24 november 2021 alsnog voldoende toegelicht, waarom een beperking voor de overige door [eiser] ervaren klachten niet aan de orde is. Hij heeft navolgbaar gemotiveerd dat ten tijde van de datum in geding een slijmbeursontsteking in de elleboog en medicatiegebruik voor een hoge bloeddruk niet aan de orde waren. [eiser] heeft verder geen medische gegevens overgelegd waaruit volgt dat hij structurele beperkingen ervoer door de suikerziekte, verhoogde bloeddruk of longklachten. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door [eiser] genoemde klachten in beroep alsnog kenbaar heeft betrokken in de beoordeling. Nu pas in beroep toereikend is gemotiveerd dat er geen aanvullende beperkingen hadden moeten worden aangenomen is, betekent dit dat aan het bestreden besluit ook op dit punt een motiveringsgebrek kleeft.
16. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de beperkingen zoals deze door de verzekeringsartsen zijn vastgesteld. [eiser] heeft in beroep geen medische informatie overgelegd waaruit volgt dat het medisch oordeel onvolledig of onjuist is. Het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag.
De arbeidskundige beoordeling
17. De rechtbank stelt vast dat [eiser] geen specifieke beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Volgens vaste rechtspraak beperkt de rechtbank zich daarom tot een toetsing van de vraag of de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn. Uitgaande van de juistheid van de FML van 9 februari 2021, is de rechtbank niet gebleken dat [eiser] de werkzaamheden die horen bij de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies niet zou kunnen verrichten. Daarbij is ook van belang dat de arbeidsdeskundige per geselecteerde functie bij eventuele signaleringen en mogelijke overschrijdingen heeft toegelicht waarom de medische belastbaarheid van [eiser] in die functie niet wordt overschreden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Uwv zich bij zijn besluit op het rapport van de arbeidsdeskundige mocht baseren.
18. De onder 9 en 15 geconstateerde gebreken leiden er niet toe dat het beroep gegrond wordt verklaard. [eiser] is door deze geconstateerde gebreken namelijk uiteindelijk niet benadeeld, omdat het eindresultaat voor hem hetzelfde blijft. Ook als de motiveringsgebreken zich niet zouden hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Het Uwv heeft dan ook terecht de WIA-uitkering van [eiser] per
5 november 2020 beëindigd.Het beroep is dus ongegrond.
19. Vanwege de geconstateerde gebreken, ziet de rechtbank wel aanleiding om het Uwv te veroordelen in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in totaal vast op € 1.518,- , (bestaande uit
1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt € 759,- en wegingsfactor 1). [eiser] heeft verder op het proceskostenformulier reis- en verblijfkosten van in totaal € 115,92 vermeld. [eiser] heeft de verblijfkosten met een factuur van het hotel onderbouwd. De rechtbank acht het door [eiser] verzochte bedrag voor reis- en verblijfkosten aannemelijk.De totale proceskostenvergoeding bedraagt dus
€ 1.633,92. Ook dient het Uwv het door [eiser] betaalde griffierecht van € 49,- aan hem te vergoeden.