ECLI:NL:RBAMS:2022:2623

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
C/13/713799 / HA ZA 22-148
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident over provisionele vordering tot betaling van een bedrag in het kader van de verdeling van de overwaarde van een gezamenlijk gekocht huis na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 mei 2022 een vonnis gewezen in een incident dat volgde op een civiele procedure tussen een man en een vrouw die een affectieve relatie hadden en gezamenlijk een woning hadden gekocht. De man vorderde in het incident een voorlopige voorziening, waarbij hij verzocht om een bedrag van € 100.000,- uit het depot bij de notaris aan hem over te maken. De vrouw, die zich verweerde tegen deze vordering, stelde dat er geen spoedeisend belang was en dat de bedragen die de man vorderde niet vaststonden. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de man recht had op een deel van de overwaarde van de woning, en dat het toewijzen van een voorschot van € 100.000,- hem in staat zou stellen om passende woonruimte te vinden. De rechtbank wees de vordering van de man tot betaling van dit bedrag toe, met de bepaling dat dit vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring van de vrouw indien zij niet binnen twee weken haar toestemming verleent aan de notaris. De overige vorderingen van zowel de man als de vrouw werden afgewezen, en de beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/713799 / HA ZA 22-148
Vonnis in incident van 18 mei 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
verweerder in het incident in reconventie,
advocaat mr. E.H.J. Slager te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
eiseres in het incident in reconventie,
advocaat mr. J. van Embden te Amstelveen.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening;
  • de incidentele conclusie van antwoord in conventie tevens incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening in reconventie tevens conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie;
  • de incidentele conclusie van antwoord in recoventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten voor zover relevant in het incident

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben vanaf 2010 informeel samengewoond. Eerst in een woning die volledig eigendom was van de man. In 2017 zijn partijen verhuisd naar een woning die zij gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft, hebben gekocht. Dit betrof de woning aan de [adres 1] (hierna de woning). In oktober 2020 is de relatie tussen partijen verbroken.
2.2.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 5 februari 2021- voor zover in dezen van belang – de volgende beslissing genomen:
Vervangende toestemming verkoop woning
7.6.
bepaalt dat
(a) partijen uiterlijk op 19 februari 2021 gezamenlijk (althans ieder afzonderlijk) aan makelaar EKZ Makelaars te Uithoorn (hierna: de makelaar) opdracht dienen te geven tot verkoop van de woning op de door de makelaar gehanteerde (gebruikelijke) voorwaarden (waaronder courtage) en op de door de makelaar gewenste wijze (bijvoorbeeld door ondertekening van een door de makelaar opgestelde opdrachtbevestiging) tegen een vraagprijs van (ten minste) € 450.000,00 (of een andere vraagprijs als geadviseerd door de makelaar),
(….)
(c) [gedaagde] – voor zover nodig – hierbij wordt gemachtigd al datgene te doen wat nuttig en nodig is voor de verkoop van de woning en in dat verband kosten te maken indien dat door de makelaar wordt geadviseerd,
(…)
(e) de verkoopprijs als volgt tussen partijen wordt verdeeld:
- de hypotheek wordt afgelost;
- alle kosten worden betaald (waaronder die van de makelaar en de notaris);
- een bedrag van € 260.0000,- zal in depot op de derdenrekening blijven staan totdat partijen overeenstemming over de verdeling van dit bedrag hebben bereikt (of een rechter daarover uitspraak heeft gedaan);
- de rest wordt bij helfte tussen partijen verdeeld.
2.3.
De woning is in 2021 verkocht en op 1 november 2021 geleverd voor een koopsom van € 485.000,-. Na aflossing van de hypothecaire geldlening en voldoening van de met verkoop verband houdende kosten resteerde een netto verkoopopbrengst van € 273,031,16. Dit bedrag staat in depot bij notariskantoor Bellaar c.s.. Over dit bedrag wordt per 1 november 2021 een negatieve rente in rekening gebracht van € 5,40 per dag.

3.Het geschil

3.1.
De vorderingen in de hoofdzaak zien op de verdeling van het bedrag dat in depot staat bij de notaris.
Incident in conventie
3.2.
De man vordert om bij vonnis in incident uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primairde vrouw te veroordelen tot het geven van de opdracht aan de notaris (productie 1) tot het overmaken van een bedrag van € 196.076,- aan de man alsmede de helft van het bedrag dat onder de notaris resteert na aftrek van het bedrag van € 196.076,- en na aftrek van de negatieve rente, bij gebreke waarvan de vrouw aan de man een dwangsom verbeurt van € 5.000,- voor iedere dag dat daaraan niet is voldaan na betekening van dit vonnis dan wel bij gebreke waarvan dit vonnis in de plaatst treedt van de wilsverklaring en handtekening van de vrouw;
II.
subsidiairde vrouw te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 196.076,- en van € 27.651,58 aan de man;
III.
meer subsidiaireen door de rechtbank te bepalen voorziening te treffen dan wel een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank vermeent te behoren;
een en ander met veroordeling van de vrouw in de proceskosten en nakosten.
3.3.
De vrouw verweert zich tegen het incident.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan
Incident in reconventie
3.5.
De vrouw vordert om bij vonnis in incident uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te veroordelen mee te werken aan het uitkeren uit het depot onder de notaris Bellaar van een
voorschotbetalingaan de vrouw van € 50.000,- binnen één week na dit vonnis;
II. indien de man zijn toestemming onthoudt op het uitkeren van de voorschotbetaling aan de vrouw dit vonnis in de plaats zal komen van zijn toestemming;
III. de man te veroordelen in de kosten van het incident.
3.6.
De man verweert zich tegen het incident.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident in conventie en in reconventie

4.1.
De man stelt dat tussen partijen vast staat dat van het bedrag dat in depot staat hem een bedrag van € 196.076,- toekomt. De man voert daartoe aan dat de (voormalig) advocaat van de vrouw in een e-mail van 20 april 2021 heeft erkend dat dit bedrag de man toekomt. Het bedrag van € 196.076,- is privéinbreng van de man in de woning. Tot op heden weigert de vrouw eraan mee te werken dat dit bedrag door de notaris aan de man wordt uitgekeerd. De man heeft dit geld dringend nodig om passende woonruimte te vinden. Op dit moment woont de man namelijk in een bestelbus.
Subsidiair stelt de man dat minimaal € 27.651,58 aan hem dient te worden uitgekeerd, zijnde de helft van de helft van € 49.153,16. Dit bedrag heeft de man minimaal uitgegeven aan diverse lasten tijdens de relatie. Voor zover over dit bedrag in de bodemprocedure zou moeten worden beslist is dit, aldus de man geen reden om niet over te gaan tot uitkering van € 196.076,-. In de depot blijft na uitbetaling van dit bedrag voldoende geld over om uit te keren nadat over de resterende geschilpunten is beslist.
De man betwist dat de vrouw recht zou hebben op terugbetaling van diverse bedragen. Volgens de man heeft de vrouw normale betalingen gedaan in het kader van de relatie en het samenwonen, althans uit vrijgevigheid met het vooruitzicht samen te blijven, althans zijn het schenkingen geweest. De verbouwing is volgens de man geen investering in de woning geweest en heeft niet tot waardevermeerdering geleid. Er is ook geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking van de man. Ook heeft de vrouw te weinig gesteld om gerechtvaardigde verrijking aan te kunnen nemen.
4.2.
De vrouw betwist dat zij heeft erkend dat de man een bedrag van € 196.076,- toekomt. Er is gecorrespondeerd over de verdeelsleutel van de verkoopopbrengst, maar dit heeft niet tot overeenstemming geleid. De door de man opgevoerde bedragen staan niet vast en worden niet onderbouwd. Het is niet duidelijk waarop de bedragen zijn gebaseerd. Alle correspondentie tussen de vorige en huidige advocaten zijn gedaan in het kader van pogingen een volledige regeling te kunnen treffen, wat niet is gebeurd. Deze correspondentie kan volgens de vrouw daarom niet tot een beslissende uitspraak van de rechtbank leiden.
De vrouw betwist ook dat de man een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. De man heeft inkomen en vermogen. Bovendien vordert de man in de hoofdzaak dezelfde bedragen als in de provisionele voorziening. Indien zijn vordering wordt toegewezen, zou dit onomkeerbaar zijn en daarom dient pas in de hoofdzaak op zijn vorderingen te worden beslist.
De vrouw legt aan haar vordering in reconventie ten grondslag zij heeft geïnvesteerd in de woning, het betreft een bedrag van € 20.672,31 ten behoeve van een verbouwing. Verder heeft zij in de periode september 2017 tot en met februari 2021 €18.146,- aan hypotheeklasten betaald, welke 50/50 gedeeld moeten worden. Ook zijn er nog diverse nota’s tot een bedrag van € 11.045,- door de vrouw betaald die ook 50/50 moeten worden verdeeld. Indien de vrouw de door haar gevorderde bedragen niet zou krijgen, zal de man ongerechtvaardigd worden verrijkt.
4.3.
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 223 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) iedere partij tijdens een aanhangig geding kan vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. Daarvan is in dezen sprake. Zowel de vorderingen in het incident als de vorderingen in de hoofdzaak gaan over de verdeling van de overwaarde van de woning.
4.4.
De rechtbank dient dan de vraag te beantwoorden of er sprake is van een zodanig spoedeisend belang dat van de eisende partij niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de procedure in de hoofdzaak afwacht. Daarbij moet in acht worden genomen dat bij een gevorderde voorlopige voorziening in de vorm van betaling van een geldsom, mede in verband met het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, toewijzing over het algemeen alleen gerechtvaardigd is, indien de vordering tot het beloop van het gevorderde voorschot al voldoende vaststaat dan wel op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld (zie onder meer Hof Den Haag 31 maart 2020 ECLI:NL:2020:1922).
4.5.
De man stelt dat uit de door hem als productie 2 overgelegde e-mail van 20 april 2021 van mr. Tijsterman blijkt dat er overeenstemming is dat hem in ieder geval € 196.076,- toekomt. De rechtbank is van oordeel dat uit dit e-mailbericht, mede gelet op de betwisting door de vrouw, niet blijkt dat de hoogte van het aan de man toekomende bedrag tussen partijen vast staat. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. In deze e-mail is onder meer het volgende opgenomen:
“Zoals beloofd zend ik u bijgaand voorst een kopie van de notariële afrekening van notariskantoor Bellaar inzake de aankoop van de huidige woning aan het [adres 1] van 26 september 2017. Van u begreep ik dat u beschikt over een kopie van de notariële afrekening van de verkoop van de vorige woning van uw cliënt aan [adres 2] . Daaruit zal blijken dat uw cliënt daarvan een bedrag van € 196.076,- overhield dat hij heeft aangewend voor aflossing van de gezamenlijke hypotheek van partijen. Deze bedroeg eerst € 404.076,- en na aflossing van voornoemd bedrag van € 196.076,- nog € 208.000,-. Dat bedrag is met de annuïteiten steeds verder afgelost. Op 25 maart jl. bedroeg de restschuld nog € 203.387,02”
De rechtbank leidt hieruit af dat dat de advocaat van de man aan mr. Tijsterman heeft verklaard over een nota van afrekening te beschikken waaruit zou blijken dat de verkoopopbrengst van de woning van de man € 196.076,- bedroeg. Vervolgens is mr. Tijsterman in zijn e-mail steeds van dit bedrag uitgegaan om tot een minnelijke regeling te komen. Verder kan uit deze e-mail worden afgeleid dat partijen over en weer nog bewijsstukken van hun stellingen dienden over te leggen. Dit volgt uit de laatste alinea van de betreffende e-mail:

Eerder stelde u voor dat u en ik bij elkaar gaan zitten om de lijsten en bewijsstukken over en weer door te nemen. Mijn voorstel is dat wij dit binnenkort daadwerkelijk gaan doen. Dat kan desgewenst op mijn kantoor. Graag hoor ik van u wanneer u dat zou schikken.”
4.6.
Het gaat naar het oordeel van de rechtbank daarom te ver om bedragen waarvan de vrouw in het kader van onderhandelingen is uitgegaan, nu als vaststaand aan te nemen. Temeer daar ook in deze procedure door de man geen bewijsstuk is overgelegd dat de man het bedrag van € 196.076,- heeft ontvangen uit de overwaarde van zijn woning en vervolgens volledig heeft geïnvesteerd in de gemeenschappelijke woning.
4.7.
Gelet op de meer subsidiaire vordering van de man zal de rechtbank beslissen dat de vordering van de man tot een bedrag van € 100.000,- wordt toegewezen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. De vrouw betwist niet dat de man met een aanzienlijk bedrag aan privévermogen in de gemeenschappelijke woning heeft geïnvesteerd. In de procedure die tot het vonnis van de voorlopige voorzieningenrechter van 5 februari 2021 heeft geleid heeft zij immers zelf – zo blijkt uit het overgelegde vonnis – gevorderd dat van de overwaarde ca. € 205.000,- aan de man zal moeten worden uitbetaald. Naar het oordeel van de rechtbank loopt de vrouw met toewijzing van een voorschot ter hoogte van € 100.000,- daarom ook geen risico dat zij het haar toekomende bedrag uit de overwaarde van de woning na een beslissing in de hoofdzaak niet zal kunnen krijgen, terwijl de man met dit bedrag wel de mogelijkheid krijgt passende woonruimte te vinden. De rechtbank zal tevens bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring en handtekening van de vrouw indien zij niet binnen twee weken na heden haar toestemming aan de notaris verleent om het bedrag van € 100.000,- aan de man over te maken. Gelet hierop wijst de rechtbank de vordering tot betaling van een dwangsom af.
4.8.
Ten aanzien van de vordering van de man ten aanzien van het bedrag van € 27.651,50 en de vordering van de vrouw tot een voorschot van € 50.000,- overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van deze vorderingen het spoedeisend belang, mede gelet op de omstandigheid dat het beloop van het gevorderde voorschot niet voldoende vaststaat en gelet op de verweren ook niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld, niet vast komen te staan. De rechtbank wijst de vorderingen daarom af.
4.9.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident in conventie en in reconventie
5.1.
veroordeelt de vrouw tot het geven van een opdracht aan de notaris tot het overmaken van een bedrag van € 100.000,- aan de man binnen twee weken na dit vonnis, bij gebreke waarvan dit vonnis in de plaatst treedt van de wilsverklaring en handtekening van de vrouw;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.4.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
5.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
29 juni 2022voor conclusie van antwoord in reconventie.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van der Heijden en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S.J. van der Veen, op 18 mei 2022

Voetnoten

1.type: