ECLI:NL:RBAMS:2022:2714

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
C/13/702409 / HA ZA 21-497
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de sancties opgelegd aan Howletts en Port Lympne door EAZA

In deze zaak vorderden Howletts en Port Lympne, twee in het Verenigd Koninkrijk gevestigde dierentuinen, de intrekking van formele waarschuwingen en de status 'uitgesloten' die hen door de Europese Vereniging van Dierentuinen en Aquaria (EAZA) was opgelegd. De zaak draait om de uitlatingen van [naam 1], een van de oprichters van de dierentuinen, in de media, die door EAZA als schadelijk voor de reputatie van de vereniging en haar leden werden beschouwd. EAZA had drie waarschuwingen opgelegd aan H&P naar aanleiding van artikelen in de pers, waarin [naam 1] zijn kritische visie op de rol van dierentuinen in conservatie en educatie uiteenzette. EAZA stelde dat deze uitlatingen in strijd waren met de Gedragscode van de vereniging, die vereist dat leden zich zodanig gedragen dat de reputatie van de vereniging niet in het geding komt. De rechtbank oordeelde dat EAZA niet in redelijkheid tot de opgelegde sancties had kunnen komen, omdat de uitlatingen van [naam 1] niet specifiek gericht waren op EAZA of haar leden. De rechtbank concludeerde dat de waarschuwingen en de status 'uitgesloten' onterecht waren opgelegd en beval EAZA deze in te trekken. Tevens werd EAZA veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan H&P.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/702409 / HA ZA 21-497
Vonnis van 18 mei 2022
in de zaak van
1. de rechtsvorm naar buitenlands recht
THE HOWLETTS WILD ANIMAL TRUST,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
HOWLETTS AND PORT LYMPNE ESTATES LIMITED,
beide gevestigd te Lympne, Kent, Verenigd Koninkrijk,
eiseressen,
advocaat mrs. B. Kemp en R.R. Menasalvas Garrones te Amsterdam,
tegen
de vereniging naar Nederlands recht
EUROPESE VERENIGING VAN DIERENTUINEN EN AQUARIA,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mrs. P.D. Olden, T.B. de Clerck en E. van Rooijen te Amsterdam.
Eiseressen zullen hierna afzonderlijk Howletts en Port Lympne worden genoemd en tezamen H&P. Gedaagde zal hierna EAZA worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 mei 2021, met producties,
  • het vonnis in incident van 8 september 2021 (hierna: het vonnis in incident) en de daarin genoemde stukken,
  • de rolbeslissing van de rechtbank van 13 oktober 2021, waarin het verzoek van EAZA tot schorsing van de hoofdzaak totdat op hoger beroep tegen het vonnis in incident zal zijn beslist, is afgewezen,
  • de akte van eiswijziging/vermeerdering van H&P van 10 november 2021, met producties,
  • de conclusie van antwoord van EAZA van 10 november 2021,
  • de antwoordakte op eiswijziging/vermeerdering van EAZA van 24 november 2021, met producties,
  • het tussenvonnis van 8 december 2021 waarin de mondelinge behandeling van de hoofdzaak is bepaald op 31 maart 2022,
  • de aanvullende productie van EAZA ten behoeve van de mondelinge behandeling (productie 15) tezamen met de lijst van producties,
  • de akte houdende aanvullende producties van H&P van 18 maart 2022, met producties,
- het B16-formulier van 28 maart 2022 van mr. Olden en de e-mail van mr. De Clerk van maandag 28 maart 2022 waarin staat dat partijen wensen af te zien van de mondelinge behandeling en eindvonnis vragen op basis van de uitgewisselde schriftelijke stukken in de hoofdzaak, waarbij EAZA de in haar schriftelijke stukken opgenomen verweren en stellingen handhaaft, met uitzondering van haar verweren ten aanzien van de door H&P gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad van het eindvonnis,
- de e-mail van mr. Kemp van 29 maart 2022 waarin hij heeft bevestigd dat H&P instemt met het afzien van de mondelinge behandeling,
- de beslissing van de rechtbank van 29 maart 2022 naar aanleiding van deze berichten, op grond waarvan de geplande zitting van donderdag 31 maart 2022 is komen te vervallen en de zaak op roldatum 18 mei 2022 is gezet voor vonnis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Howletts en Port Lympne zijn twee in Engeland (Kent) gelegen dierentuinen. De heer [naam 2] heeft de dierentuinen opgericht. Zijn zoon, de heer [naam 1] (hierna:
[naam 1]) heeft de dierentuinen van zijn vader overgenomen. [naam 1] is voorzitter en medetrustee van Howletts en medebestuurder van Port Lympne.
2.2.
Daarnaast is [naam 1] voorzitter van [naam instelling] (hierna:
[naam instelling]). Dit is een liefdadigheidsinstelling, opgericht in 1984, die zich inzet voor onder andere bedreigde diersoorten, conservatie en herintroduceren van dieren in het wild. [naam instelling] wordt in het Engelse Register of Charities omschreven als “The Foundation is actively involved and sponsor conservation activities both at Howletts and Port Lympne Wild Animal Parks”.
2.3.
EAZA is één van de grootste professionele verenigingen voor dierentuinen in Europa en West-Azië, met ruim 400 leden. EAZA heeft in de Europese dierentuinwereld een leidende rol. Het lidmaatschap van EAZA brengt mee dat een dierentuin kan deelnemen aan de fokprogramma’s van EAZA, samen met andere dierentuinen, en het verkrijgen, overdragen en uitwisselen van (beschermde) dieren met andere dierentuinen (wereldwijd).
2.4.
EAZA beheert onder andere ook een reeks fokprogramma’s voor bedreigde diersoorten: het ‘EAZA Ex situ Programme’ (hierna:
EEP).
2.5.
EAZA heeft verschillende normen en regels waaraan EAZA-leden zich dienen te houden. De ‘EAZA Code of Ethics’ (hierna:
de Gedragscode) behoort daartoe en ziet op het functioneren van EAZA als organisatie en activiteiten van de EAZA-leden.
2.6.
In de Gedragscode is bepaald, voor zover relevant:
“(…) Zoos and aquariums are important contributors to biodiversity conservation, conservation research, environmental education, and as cultural or social institutions in their local communities. In order to fulfil their environmental and social responsibilities EAZA members must uphold ethical values congruent with the above mission areas, and best practice in all areas must be predicated on these accepted ethical values. As such, acceptance of the World Zoo and Aquarium Conservation Strategy is implicit in membership of the European Association of Zoos and Aquaria (EAZA).
The following Code of Ethics is the cornerstone of EAZA and underpins all member institutions’ involvement in EAZA. The Code of Ethics is a holistic document which covers animal management and transactions, education, environmental sustainability, biodiversity conservation, research and social responsibility to staff, visitors, colleagues in other zoos and aquariums and the larger community.
(…)
All members of EAZA must:
(…)
 Disseminate professional information and advice to other members and to not undertake actions to impede the development and reputation of other members,
 (…)
 Ensure an ethical approach when undertaking any marketing and PR work to ensure that animals are not put at risk of physical or mental injury, and are used in an appropriate manner so that a positive and respectful image of the animal(s) is projected, acknowledging that the way animals and zoos are portrayed by the media can impact on public perceptions,
 (…)
 Behave in such a manner as to not bring the reputation of EAZA into disrepute in any way. (…)”
2.7.
EAZA hanteert een eigen intern klachten- en sanctiesysteem, dat is neergelegd in de ‘EAZA Membership and Accreditation Manual’ (hierna:
het Sanctieprotocol).
Hierin staat beschreven hoe wordt gehandeld in het geval van een overtreding door EAZA-leden van de Gedragscode of de EEP-procedures.
2.8.
In het Sanctieprotocol is bepaald, voor zover relevant:
“(…) In the case of a violation of the EAZA Code of Ethics or the EEP procedures as laid down in the EAZA Population Management Manual, three levels of sanction can be imposed by the responsible bodies of EAZA:
I.
Warning
II.
Exclusion
III.
Termination
I.
Warning
A warning can be given to an EAZA Member Institution by the EEP Committee of the Membership and Ethics Committee for one or more of the following reasons:
1. Not following recommendations from EEP coordinators for animal transfer between officially approved EEP participants, also including non-EAZA EEP participants;
(…)
3. Transferring, importing or releasing an animal from the EEP population without the knowledge and approval of the EEP Coordinator;
(…)
8. Smaller violations of the Code of Ethics (e.g. issues which harm the community’s common interests regarding EEPs, image, or animal exchanges, or harm other Members or their image).
Warnings are registrated by the EEO (…) and Council is notified about each warning. Furthermore, warnings are communicated to the whole EAZA membership. (…)
II.
Exclusion
The ‘Excluded’ status can be imposed on an EAZA Member Institution by the Executive Committee for the following reasons:
1. Following three warnings from the EEP and/or the Membership and Ethics Committee;
(…)
The ‘Excluded’ status lasts for two years and is registered by the EEO and communicated to EAZA membership as well as to Coordinators. Relevant partner organisations are also notified. Members with ‘Excluded’ status cannot be Council members and cannot have any other functional roles in EAZA. (…) Members with ‘Excluded’ status are still required to follow all EEP/ESB rules for the EEP/ESB animals they have already but, cannot acquire new EEP species. Exclusion status will be lifted after two years if the Member cooperates fully with the EEP(s) and does not receive any new warnings. If the Member continues to violate EEP rules or receives further warnings of the Executive Committee will recommend the Member to Council for termination of membership. (…)”
2.9.
Op 14 augustus 2019 is in de Britse krant
The Independenteen lang, opiniërend artikel geplaatst van de hand van [naam 1] met als titel ‘Zoos are outdated and cruel – it’s time to make them a thing of the past’ (hierna:
het Independent artikel), zie online op https://www.independent.co.uk/climate-change/news/zoos-cruel-wildlife-conservation-species-a9056701.html.
In dit artikel presenteert [naam 1] , kort gezegd, zijn (onderbouwde) kritische visie op bepaalde beperkingen van dierentuinen ten aanzien van hun bijdrage aan conservatie, educatie en onderzoek, zijn voorstel voor een plan van aanpak om dierentuinen geleidelijk over een periode van 25 tot 30 jaar, kleinere dierentuinen in de komende 10 jaar, te sluiten, en om diverse (veelal bedreigde) diersoorten (terug) te zenden naar beschermde gebieden in het wild.
2.10.
Op 3 september 2019 heeft EAZA een e-mail gestuurd aan [naam 1] , waarin zij aangeeft dat er een klacht is gekomen van één van de EAZA-leden over het Independent Artikel. In deze e-mail staat, voor zover relevant:
“(…) I am writing you on behalf of the EAZA Membership and Ethics Committee to inform you that we have received a complaint from an EAZA Member regarding an article published under your by-line in the Independent newspaper in the UK on Wednesday 14 August of this year. The complaint references two clauses of the EAZA Code of Ethics, namely:
“to not undertake actions to impede the development and reputation of other members”
And
“Behave in such a manner as to not bring the reputation of EAZA into disrepute in any way”
The complaint alleges that the article contravened both of these clauses, and will be heard at the meeting of the Membership and Ethics Committee of EAZA (…) in order to ensure an objective approach, we would like to ask you to provide any documentation and references that you feel would be helpful in clarifying your position. We would ask you to answer specifically the complaint’s references to these two clauses of the Code of Ethics rather than providing a wider argument in support of your article. (…)”
2.11.
Op 5 september 2019 heeft [naam 1] per e-mail aan EAZA op deze e-mail met de klacht gereageerd, met als bijlage een versie van het Independent artikel voorzien van (wetenschappelijke) bronvermeldingen. In deze e-mail heeft hij geschreven, voor zover van belang:
“(…) Thank you for your e-mail. I am not surprised by this reaction, however I do disagree with the complaint. You have given no indication of specific issues in the article which have prompted this complaint so it is difficult to respond specifically, but as general reply I can quote directly from the article:
(…)
It should be noted that virtually all information in my article about EAZA specifically, or generally about the limitations of zoo globally in contributing to conservation, education and research is based on work previously published by others, and can largely be fact-checked using a previous referenced version of the article attached for your convenience.
(…)
To conclude, this article was not intended as criticism of any particular organization or zoo, it is trying to promote an honest debate concerning these issues. Where would we be without open and honest discussion? (…)”
2.12.
Op 10 oktober 2019 heeft EAZA in een brief aan [naam instelling] , Howletts en Port Lympne geschreven dat de klacht over het Independent artikel en de reactie daarop van [naam 1] door het
Membership and Ethics Committeevan EAZA waren besproken, en dat zij had besloten Howletts en Port Lympne wegens de klacht over het Independent artikel ieder de sanctie van een waarschuwing op te leggen wegens het schenden van de Gedragscode. In deze e-mail staat daarnaast, voor zover relevant:
“(…) In the article Mr [naam 1] clearly indicates being ‘responsible for two wildlife parks’. Consequently, these two EAZA Members and those associated with them are required to follow the ethical standards as agreed by our Association.
(…)
In Mr. [naam 1] ’s response of 5 September, he indicated that the “article was not intended as a criticism of any particular organization or zoo, it is trying to promote an honest debate concerning these issues.” While honest debate is always welcome, the public forum of a website is a questionable place to engage with the zoo community he wishes to improve. There are many opportunities for input into decision making bodies as well as and face to face discussion within EAZA structures. (…)”
2.13.
Per brief van 10 oktober 2019 gericht aan [naam instelling] , Howletts en Port Lympne heeft (het EEP-Committee van) EAZA laten weten dat de EEP ten aanzien van Howletts een klacht had ontvangen van de ‘Southern Cheetah EEP’ en de ‘Felid TAG’ (een speciaal opgezet team dat toezicht houdt en leiding geeft aan het beheer van wilde katten van de American Zoo Association) over het voornemen van het niet volgen door Howletts van een EEP-aanbeveling tot overdracht van twee cheeta’s naar een andere EAZA-dierentuin. Ook stond in de brief dat als Howletts daadwerkelijk over zou gaan tot de overdracht van de cheeta’s naar het reservaat in Zuid-Afrika (hierna:
de overdracht van de cheeta’s), in plaats van de EAZA-dierentuin, zij dan een waarschuwing opgelegd zou krijgen, wegens schending van artikel 3.8.1.f, 4.3 en 3.15.5 van de
Population Management Manual.
In deze brief staat verder, voor zover relevant:
“(…) EAZA Members must follow EEP transfer and (non)-breeding recommendations as outlined in the EAZA Population Management Manual. This applies to all EEP species and to all individual animals without exceptions or tradeoffs.
The EEP Committee would like to additionally bring to your attention the revised sections of the Population Management Manual as approved by the EAZA Annual General Meeting (AGM) in April 2019: the paragraph about ‘out placing’ programme animals (3.15.5) and the new procedures for conservation locations including releasing animals to the wild (4.3). These paragraphs provide clear guidance on what is expected from an EAZA Member, EEPs and TAGs and violations against these procedures will be acted upon accordingly by the EEP Committee. Please be aware that that this applicable for all programme animals (EEPs/ESBs), not only southern cheetah.
With these procedures in mind the EEP Committee discusses the complaint from the Southern cheeta EEP and the EAZA Felid TAG during their meeting on 18 September 2019. The EEP Committee concluded that as the animals have not yet moved from the Howlett’s Wild Animal Park none of the rules and procedures have, as yet, been broken. However, there does seem to be a lack of willingness to cooperate with the EEP in this situation. If Howletts Wild Animal Park decides to not follow EEP recommendations and subsequently send these animals out of the programme without EEP approval the they will be breaking the following EAZA rules as laid down in the EAZA Population Management Manual (2019) and the EAZA Sanctions in the case of a violation of the EAZA Code of Ethics or EEP procedures (2019) document, specifically: (…)
As such the EEP Committee decided that if Howletts Wild Animal Park goes ahead with exporting one or both Southern cheetah out of the programme without EEP approval it will result in a warning being issued. We hope this letter will encourage Howletts Wild Animal Park to work together with the EEP to solve this matter under the existing EEP rules and procedures. (…)”
2.14.
Deze brief van 10 oktober 2019 volgde op eerdere correspondentie van februari 2019 tussen Howletts en de EEP-coördinator. In deze correspondentie had Howletts in een e-mail van 5 februari 2019 aan de EEP-coördinator laten weten dat zij een natuurreservaat in Zuid-Afrika had gevonden om de twee cheeta’s naar over te brengen:
“(…) As you know we are keen to try and reintroduce as many species as possible from our collections. We have found a private reserve in South Africa that does not have lion or hyena on it that would like to try releasing these two boys. We have been in contact with Derek and Vincent van der Merwe, who manage the studbook for the cheetah on the small private reserves, and they are happy to have some new genetics entering their programme – if they breed. I know that you are preparing to make recommendations for 2019 soon so we woulk like to ask you not to include these two males in your plans. The female we are happy to send to anywhere suitable that you suggest (…)”
De EEP-coördinator heeft hierop in zijn e-mail van 7 februari 2019 deze plannen van Howletts afgewezen en aangegeven dat de cheeta’s op grond van de EEP aanbeveling naar een andere EAZA-dierentuin (Burgers’ Zoo in Arnhem) zouden worden overgebracht:
“(…) I have prepared the new recommendations. (…) and unfortunately I have incorporated the parent reared male into a recommendation to send to Arnhem as mate for their young female. (…)
I’m not sure we need to re-introduce zoo captive born cheetah, let alone a hand reared individual…… In Africa there are several organisations already breeding and re-introducing cheetah which are semi captive born and have been trained to hunt. (…) I will stick to the original plan to use your young male(s) as breeding recommendation to transfer to Arnhem (…)”
Howletts heeft hier vervolgens in een e-mail van 11 februari 2019 op gereageerd en aangegeven dat zij teleurgesteld was en daarbij, onder meer, geschreven:
“(…) I think you could look at this option as an opportunity to demonstrate that the captive population has value as an insurance population rather than as these two boys being “written-off”. (…)”
Vervolgens heeft de EEP-coördinator aangegeven in zijn e-mail van 12 februari 2019 dat hij niet in gaat op individuele bezwaren en heeft hij verwezen naar de richtlijnen van de Felid TAG.
2.15.
De TAG die toezicht houdt op de EEP-Committee ten aanzien van de Southern Cheetah heeft ook via de voorzitter van de betreffende TAG contact gezocht via haar e-mail van 17 juni 2019 aan Howletts om een nadere uitleg te krijgen, dit onderwerp verder te bespreken en verdere stappen te kunnen nemen.
In reactie hierop heeft Howletts per e-mail gereageerd op 10 juli 2019. Howletts heeft uitgelegd waarom zij meent dat het een mooie kans is om de cheeta’s naar Zuid-Afrika over te plaatsen, en daarnaast, voor zover relevant:
“(…) [naam 3] [de EEP-coördinator] took the view that the EEP would be best served by transferring Nairo to Antwerp and that a reintroduction project should have been discussed by the EEP, TAG and EAZA before being attempted. Both very valid points of view. We took the view that this was not a planned reintroduction “project” but instead a great opportunity to see if the captive EAZA cheetah population has any value as an insurance population.
[naam 3] has indeed explained that Howletts ( [naam instelling] is not an EAZA member) have acted against EAZA regulations on this occasion, although we have agreed to send the littermate sister to the recommended institution as we have with all previous cheetahs. The Southern cheetah EEP does not support, with animals, any reintroduction project, which is not a very One Plan Approach, but there is no reason, if we succeed, that this could not be the start of one. This has worked for the black rhino and gorilla EEPs. (…)”
2.16.
Vanwege de waarschuwing voor het Independent artikel (2.12) en de in 2.13-2.15 weergegeven kwestie omtrent de beoogde overdracht van de cheeta’s heeft EAZA op 10 oktober 2019 nog een brief gestuurd aan [naam instelling] , Howletts en Port Lympne met een uitnodiging voor een bespreking. In deze brief staat onder meer:
“(…) With respect to the publishing of Mr. [naam 1] ’s article in a national newspaper in the UK, the Executive Committee has been approached by a number of Members who have felt highly offended to have been accused of obfuscation and dishonesty. We recognize that there are always areas in which zoos and aquariums can improve their conservation, education and research performance and the process of improvement is key to our mission. At the same time we have established as core values of the Association Transparency and scientific rigour in the fulfilment of this mission. We have nothing to hide regarding our efforts to maximise the outputs of zoos in these areas and would welcome your input as to how to achieve better results; however, we are concerned that not only do you appear to believe that zoos and aquariums can never fulfil this mission without unacceptable compromises but also that EAZA Members are being dishonest and attempting to hide elements of their work from public scrutiny. If these are really your views, 1 would like to better understand why you maintain membership of EAZA for both of your parks.
(…)
EAZA is a membership association and, as such, zoos and aquariums that choose to join us also agree to abide by our Codes and Standards. We have a range of structures and processes in place for Members to shape the way the Association develops, and while your staff are active in some of those dealing with programmes and animals, we see little engagement from senior management in the Director-level forums which are, in our opinion, the appropriate forums for influencing the strategic future of EAZA and progressive European zoos in general. This leads us to question whether the apparent differences between our philosophies and approaches can in fact be overcome to allow us to establish a sustainable and mutually beneficial relationship into the future.
We value your Membership and would find it unfortunate if Port Lympne and Howletts wished to move away from EAZA. As a result, I would like to invite you to meet with me and representatives from our Executive Committee to discuss a way forward that works for both of us and which allows us to address areas of ethical and scientific concern in a collegiate and mutually beneficial manner while avoiding public disagreements that do nothing to advance the goal of species conservation. If you are willing to meet with us on this basis, I would ask you in a spirit of reconciliation and friendship to let me know when we would be a convenient time, and where you would prefer to meet. (…)”
2.17.
Op 26 december 2019 is in de Britse krant
The Timeseen interview met [naam 1] gepubliceerd, voorzien van enkele reacties van andere betrokkenen in de dierentuinwereld, met als titel ‘Help to make zoos like mine extinct, pleads wildlife heir Damian [naam 1] ’ (hierna:
het eerste Times artikel), zie online raadpleegbaar op https://www.thetimes.co.uk/article/help-to-make-zoos-like-mine-extinct-pleads-wildlife-heir-damian- [naam 1] -ldh6qkb2p.
2.18.
Op 5 januari 2020 is er nog een kort artikel in
The Timesgeplaatst, met als titel ‘It’s no tea party for Edinburgh Zoo chimps’ (hierna:
het tweede Times artikel, tezamen:
de Times artikelen), zie online op https://www.thetimes.co.uk/article/its-no-tea-party-for-edinburgh-zoo-chimps-cpkl0lc3f. Daarin worden [naam 1] en enkele andere betrokkenen in de dierentuinwereld geciteerd. De Times artikelen hebben wat betreft de genoteerde uitlatingen van [naam 1] dezelfde strekking als het Independent artikel, zie 2.9.
2.19.
Naar aanleiding van de Times artikelen (en een podcast waarin [naam 1] voorkwam), heeft EAZA twee klachten ontvangen van EAZA-leden. Bij e-mail van 10 januari 2020 heeft EAZA dit meegedeeld aan [naam 1] . Deze e-mail heeft nagenoeg dezelfde inhoud als die van 3 september 2019 en betreft een door EAZA gestelde schending van dezelfde bepalingen van de Gedragscode (zie 2.10). Verder staat hierin, voor zover relevant:
“(…) The complaint alleges that the media articles contravened both of these clauses, and in the case of the 26 December article they feel that the ‘whole premise of the article serves to impede the development and reputation of EAZA members.’ (…)”
2.20.
Op 14 januari 2020 heeft de directeur ‘Overseas projects’ van TAP namens [naam 1] gereageerd op de e-mail van 10 januari 2020. In de e-mail staat voor zover relevant:
“(…) As I made clear in the (…) podcast it was never my intention to fall out with EAZA nor did I intentionally go out of my way to contravene EAZA’s code of ethics. I still don’t believe I have done as everything that I said in these interviews was in good faith and meant as constructive criticism. (…) Everything that I said is factual and if there is something that can be contradicted or proven wrong I will happily retract and offer a public apology. I would be very happy to meet with the ethics committee to discuss further prior to your meeting to explain my thoughts further. (…)”
2.21.
In of omstreeks februari 2020 zijn de twee cheeta’s van Howletts naar het natuurreservaat in Zuid-Afrika overgebracht.
2.22.
Op 4 maart 2020 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de voorzitter en vicevoorzitter van EAZA, de in 2.20 genoemde directeur en [naam 1] , waarbij partijen onder meer hebben gesproken over de opvatting van [naam 1] en de visie van EAZA wat betreft nut en noodzaak van dierentuinen en hun bijdrage aan – met name – conservatie.
2.23.
Op 30 april 2020 heeft Howletts van (het EEP-Committee van) EAZA een waarschuwing gekregen wegens schending van de EEP-aanbeveling inzake de overdracht van de cheeta’s. EAZA schreef dat zij was geïnformeerd dat de cheeta’s niet waren overgebracht naar de EAZA-dierentuin, maar naar het reservaat in Zuid-Afrika en dat Howletts was gewaarschuwd in haar brief van 10 oktober 2019 (2.13) dat dit een waarschuwing zou opleveren.
2.24.
Op 22 mei 2020 heeft [naam 1] per brief gereageerd op deze waarschuwing. Daarin schrijft hij onder meer, kort samengevat, dat hij andere redenen had om de cheeta’s over te brengen naar Zuid-Afrika en dat dit ook in het belang van de dieren en de diersoort was.
2.25.
Op 26 mei 2020 heeft EAZA een brief gestuurd aan zowel Howletts als Port Lympne dat de klachten naar aanleiding van de Times artikelen voor elk van hen twee waarschuwingen opleveren, één voor ieder artikel.
2.26.
Bij beroepschrift van 23 juni 2020 heeft [naam 1] beroep aangetekend tegen de opgelegde waarschuwingsbesluiten aan Howletts (vier in totaal) en Port Lympne (drie in totaal). Ter onderbouwing van het beroep beriep [naam 1] zich op nieuw bewijs, het volgen door EAZA van haar eigen statuten en gerelateerde documenten, een materiële vergissing/ omissie bij bepalen van de EEP-aanbeveling en definitieve besluit, en de ernst van gevolgen van de door EAZA opgelegde waarschuwingen in het licht van de drie hiervoor genoemde redenen. In het beroepschrift staat over de schending van de Gedragscode, voor zover relevant:
“(…) As for the two sanctions given by the ethics committee, you have not cited anything in either of the two Times’ articles that could be construed as a contravention of the code of ethics.
(…)
There was no process to verify what I actually said in either interview after these complaints were submitted, what exactly did I say that brought the reputation of EAZA into disrepute or impeded the development and reputation of other members? (…) I say again, show me the exact line in these articles that contravenes your code of ethics? (…)”
2.27.
Op 3 juli 2020 heeft EAZA in reactie op het beroepschrift [naam 1] en Howletts geïnformeerd dat het beroepschrift niet in behandeling zou worden genomen voor zover dit zag op de waarschuwing opgelegd aan Howletts voor het niet volgen van een EEP-aanbeveling tot overdracht van de twee cheeta’s. Het beroepschrift was namelijk buiten de beroepstermijn van 31 kalenderdagen ingediend.
Ten aanzien van het beroepschrift gericht op de waarschuwingen ten aanzien van het Independent artikel en de Times artikelen heeft EAZA op 22 juli 2020 bericht dat dit beroep werd afgewezen. Kort samengevat omdat volgens EAZA het nieuwe bewijs beperkt en ontoereikend was, de interne EAZA-procedures juist waren gevolgd, er geen sprake was van een materiële vergissing of omissie – omdat, zoals EAZA al eerder had bericht, duidelijk was dat de gehele inhoud van de krantenartikelen indruist tegen de doelen die EAZA nastreeft – en de opgelegde waarschuwingen redelijk en consequent waren.
2.28.
Op 31 juli 2020 heeft EAZA per brief aan Howletts en Port Lympne ieder de status ‘uitgesloten’ opgelegd op basis van het Sanctieprotocol (zie 2.8), wegens het feit dat beide dierentuinen drie waarschuwingen of meer hadden gekregen. Deze sanctie is per 31 juli 2020 opgelegd voor de duur van twee jaar, zodat deze dus afloopt op 31 juli 2022, en waarvoor de gevolgen gelden zoals uiteengezet in het Sanctieprotocol (2.8).
2.29.
[naam instelling] heeft namens Howletts en Port Lympne op 30 augustus 2020 beroep aangetekend tegen het besluit van EAZA om de status ‘uitgesloten’ op te leggen.
2.30.
Op 23 september 2020 heeft EAZA het beroep tegen het besluit tot het opleggen van de status ‘uitgesloten’ afgewezen.
2.31.
Bij vonnis in incident van 8 september 2021 heeft de rechtbank de provisionele vordering van H&P dat EAZA wordt bevolen om de status ‘uitgesloten’ die zij heeft opgelegd aan H&P voor de duur van deze procedure te herroepen althans anderszins ongedaan te maken, toegewezen.
2.32.
Na dit tussenvonnis heeft H&P bij brief van 10 september 2021, en hierna nog vijf maal, EAZA verzocht om H&P te herstellen in de posities die zij vervulden voordat aan hen de status ‘uitgesloten’ werd opgelegd.
2.33.
In reactie hierop heeft EAZA bij brief van 3 november 2021 een voorstel gedaan om H&P te herstellen in hun functie als coördinatoren van de verschillende stamboeken in samenwerking met de huidige coördinatoren:
“(…) Considering the points above, we continue to believe that our proposal to reinstate your institutions as coordinators and to also remain the existing coordinators in a co-coordinator position (at least until the appeal had been heard) would fulfil the court requirement, accommodate your request and at the same time would offer a fair and reasonable consensus solution to all stakeholders involved. (…)”
Daarna heeft EAZA bij brief van 23 november 2021 het een en ander verduidelijkt:
“(…) Our response clearly outlined that the coordinator position of the four EEPs would lie with either Howletts or Port Lympne, with the present coordinators at Singapore, Moscow, Dvur Kralove and Halle transitioning into a permanent vice coordinator role. This would reflect EAZA’s decision and not, as you suggest, a proposal that is then to be decided upon by the individual coordinators from these four institutions. We believe our letter is clear in this intent, and consistent with what was discussed during our online meetings. Although we are more optimistic now that the four present coordinators and their institutions will accept to transition into a vice coordinator role, EAZA cannot force this new role on them. If they would decide not to accept, the EEP would have a coordinator based at Howletts or Port Lympne without a vice coordinator role for the programme. (…)”

3.Het geschil

3.1.
H&P vordert – na eiswijziging, samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. EAZA te bevelen de formele waarschuwingen die zij heeft gegeven aan Howletts en Port Lympne in te trekken;
II. EAZA te bevelen de status ‘uitgesloten’ die zij heeft opgelegd aan Howletts en Port Lympne te herroepen, althans anderszins ongedaan te maken;
III. EAZA te bevelen de communicatie aan haar leden en andere bij haar betrokkenen over de aan Howletts en Port Lympne opgelegde formele waarschuwingen en de status ‘uitgesloten’ te rectificeren;
IV. EAZA te bevelen de gevolgen van de status ‘uitgesloten’ te herroepen, althans anderszins ongedaan te maken, waaronder in elk geval is begrepen het herstellen van Howletts en Port Lympne in de posities van coördinator/manager van de ‘studbooks’ en vicevoorzitter van de Gibbon Taxon Advisory Group (TAG), die door EAZA zijn ontnomen als gevolg van het opleggen van de status ‘uitgesloten’;
V. Sub I-IV hiervoor op straffe van een dwangsom te verbeuren aan Howletts en Port Lympne van € 20.000, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat EAZA niet voldoet aan iedere afzonderlijk door uw rechtbank opgelegde bevel, tot een maximum van € 2.000.000;
VI. EAZA te veroordelen tot betaling aan Howletts en Port Lympne:
a. de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente,
b. de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
H&P leggen aan haar vordering ten grondslag dat vanwege de onredelijke gronden voor het opleggen van de waarschuwingen, het ontbreken van processuele waarborgen in het proces tot het opleggen van de waarschuwingen, en de ingrijpende gevolgen van de status ‘uitgesloten’, de status ‘uitgesloten’ moet worden herroepen of ongedaan moet worden gemaakt. EAZA heeft bij het nemen van haar besluiten tot het geven van de waarschuwingen aan en tot uitsluiting van H&P niet de vereiste zorgvuldigheid en proportionaliteit in acht genomen. De handelwijze van EAZA jegens H&P is daarom in strijd met hetgeen H&P volgens maatstaven van redelijkheid en billijkheid van EAZA mogen verwachten. EAZA heeft in redelijkheid niet tot deze besluiten kunnen komen. De besluiten zijn daarom strijdig met het bepaalde in artikel 2:8 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
3.3.
EAZA voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.
Aangezien Howletts en Port Lympne in het Verenigd Koninkrijk zijn gevestigd en EAZA in Nederland, heeft de zaak een internationaal karakter en dient de rechtbank eerst ambtshalve te beoordelen of zij bevoegd is kennis te nemen van het geschil van partijen. Gedaagde, EAZA, is gevestigd in de Europese Unie en de vordering in de hoofdzaak betreft een burgerlijke of handelszaak die is ingesteld na 10 januari 2015. Dit betekent dat de vraag of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft, beantwoord wordt aan de hand van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I-bis).
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 4 lid 1 Brussel I-bis bevoegd van de vordering kennis te nemen, omdat EAZA in Nederland is gevestigd. De rechtbank Amsterdam is op grond van artikel 99 lid 1 Rv jo. artikel 1:10 lid 2 BW bevoegd om van het geschil kennis te nemen aangezien de statutaire zetel van EAZA in Amsterdam is gelegen. Een en ander is ook niet in geschil is tussen partijen.
4.2.
Uit de wederzijdse stellingen van partijen blijkt dat zij zich baseren op Nederlands recht, zodat wordt aangenomen dat zij impliciet een keuze hebben gedaan voor toepassing van Nederlands recht op dit geschil.
Aanloop naar de hoofdzaak na het vonnis in incident
4.3.
Aan de vorderingen in de hoofdzaak en het daarover gevoerde partijdebat liggen vijf besluiten van EAZA ten grondslag:
het waarschuwingsbesluit van EAZA aan H&P voor het Independent artikel (zie 2.12),
het waarschuwingsbesluit van EAZA aan H&P voor het eerste Times artikel (zie 2.25),
het waarschuwingsbesluit van EAZA aan H&P voor het tweede Times artikel (zie 2.25),
het waarschuwingsbesluit aan Howletts naar aanleiding van de schending van de EEP-aanbeveling inzake de overdracht van de twee cheeta’s naar het reservaat in Zuid-Afrika (zie 2.23),
het besluit van EAZA tot het opleggen van de status ‘uitgesloten’ aan H&P (zie 2.28).
4.4.
De besluiten ad 1-3 en 5 zijn in de procedure in het incident betreffende de voorlopige voorziening op basis van het daarover in die procedure gevoerde partijdebat inhoudelijk beoordeeld. Dit heeft geleid tot de voorlopige voorziening inhoudende het bevel aan EAZA om de status ‘uitgesloten’ die zij heeft opgelegd aan H&P voor de duur van de onderhavige procedure in de hoofdzaak te herroepen althans anderszins ongedaan te maken.
4.5.
Het in de incidentele procedure gevoerde partijdebat over besluit ad 4 heeft aldaar niet geleid tot een beoordeling omdat daaraan toen niet werd toegekomen.
4.6.
Ten aanzien van het vervolg in de hoofdzaak is in het vonnis in incident overwogen:
“4.37. Blijkens de randnummer 1.5. van EAZA’s conclusie van antwoord in het incident, heeft zij in deze conclusie ten volle gereageerd op het gestelde in de dagvaarding in de hoofdzaak tevens houdende de incidentele vordering (zie 4.8 [van het vonnis in incident]). EAZA maakt echter wel een uitzondering (blijkens haar noot 3) voor “onderdelen die specifiek zien op de vordering in de hoofdzaak, zoals bijvoorbeeld de in de hoofdzaak gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad en dwangsommen”. Blijkens het vervolg van haar randnummer 1.5. wil EAZA zich het recht voorbehouden om in de hoofdzaak nadere stellingen in te nemen of verweren aan te voeren.
4.38.
Aan EAZA komt nog het recht toe een conclusie van antwoord in de hoofdzaak te nemen, niét ten aanzien van de inhoudelijke grondslagen van de vorderingen in de hoofdzaak omdat naar zij zelf stelt het partijdebat daarover al ten volle is gevoerd in het incident, maar wél met betrekking tot hetgeen overigens in (het petitum van) de dagvaarding is gevorderd, zoals bijvoorbeeld de vorderingen tot uitvoerbaar bij voorraad verklaring en de gevorderde dwangsom in de hoofdzaak. Daarmee is dan het recht op hoor en wederhoor in de hoofdzaak geborgd.
4.39.
Zoals met partijen afgesproken ter zitting, zal op hun verzoek de hoofdzaak nu eerst verwezen worden naar de rol voor uitlaten partijen wat betreft het vervolg in de hoofdzaak. Daarna zal de rechtbank daarover beslissen.”
4.7.
Kort na het vonnis in incident heeft EAZA een verzoek tot schorsing van de hoofdzaak hangende hoger beroep tegen het vonnis in incident ingediend. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen bij rolbeslissing van 13 oktober 2021 (zie 1.1).
4.8.
Op 24 november 2021 heeft EAZA een appeldagvaarding tegen het vonnis in incident bij H&P betekend. Verder hebben partijen nog nadere processtukken uitgewisseld in de aanloop naar de mondelinge behandeling van de hoofdzaak die was gepland op 31 maart 2022 (zie 1.1).
4.9.
Blijkens de in 1.1 genoemde correspondentie van 28 en 29 maart 2022 zijn partijen naar aanleiding van het vonnis in het incident met elkaar in gesprek gegaan. Door EAZA is (onder protest) aan het vonnis in incident uitvoering gegeven, door (tijdelijke) opheffing van de sanctie ‘uitgesloten’ (door EAZA genoemd: de schorsing) van H&P op te heffen. Ook is vervolgens uitvoering gegeven aan de door H&P bij de akte van eiswijziging ingediende vorderingen, door – kort gezegd – H&P de eerder ingenomen posities bij stamboeken en een TAG terug te geven.
EAZA heeft daarop de rechtbank medegedeeld dat partijen wensen af te zien van de mondelinge behandeling van de hoofdzaak en eindvonnis vragen op basis van de uitgewisselde schriftelijke stukken in de hoofdzaak, waarbij EAZA heeft verklaard de in haar schriftelijke stukken opgenomen verweren en stellingen handhaaft, met uitzondering van de in haar conclusie van antwoord opgenomen bezwaren en verweren ten
aanzien van de door H&P gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad van het eindvonnis. H&P heeft dit verzoek geaccordeerd.
Beoordeling in de hoofdzaak
Processuele aspecten
4.10.
Partijen hebben blijkens voornoemde correspondentie van 28 en 29 maart 2022 ieder gevraagd om eindvonnis op basis van het procesdossier zoals dat er nu ligt, met in begrip van de processtukken in de incidentele procedure.
4.11.
Bij de daarvóór ingediende conclusie van antwoord in de hoofdzaak heeft EAZA verweer gevoerd tegen de overwegingen en beslissing in het vonnis in incident zoals hiervoor aangehaald onder 4.6. EAZA ziet hierin de inhoudelijke beperking waardoor zij in haar verdediging is geschaad. Zij had minder voorbereidingstijd voor de conclusie van antwoord in het incident dan het geval zou zijn geweest in de hoofdzaak en is bovendien genoodzaakt tot dubbel hoger beroep, op grond waarvan afwijzing van de vorderingen moet volgen, aldus EAZA.
4.12.
De rechtbank volgt EAZA niet in dit verweer. Redengevend hiervoor zijn dezelfde gronden als weergegeven in de hiervoor in 4.6 aangehaalde overwegingen in het incidentele vonnis, die de rechtbank in de onderhavige hoofdzaak tot de hare maakt.
Toetsingskader
4.13.
H&P beroepen zich op artikel 2:8 BW ter onderbouwing van hun vorderingen. EAZA is een vereniging naar Nederlands recht. Ingevolge artikel 2:8 lid 1 BW moeten EAZA en haar leden zich als zodanig jegens elkaar gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd (vgl. HR 18 juni 1982, NJ 1983/200, HR 2 december 1983, NJ 1984/583 en HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9145). Partijen hebben binnen dit kader hun stellingen en weren afgezet tegen de beginselen van zorgvuldigheid en proportionaliteit. Het toetsingskader komt er, zoals besproken ter zitting, kort gezegd op neer dat in deze zaak beoordeeld moet worden of EAZA in de gegeven omstandigheden in redelijkheid tot de sanctiebesluiten jegens H&P heeft kunnen komen. Daarbij is van belang:
(i) hetgeen betamelijk is tussen de leden van de vereniging jegens elkaar,
(ii) de aard van de klachten en
(iii) het volgen van de juiste procedurele regels, daaronder begrepen de mogelijkheid tot het stellen van vragen door degene tegen wie de klacht of waarschuwing is gericht, waarvoor een partij ook zelf verantwoordelijk is.
4.14.
De beoordeling zal achtereenvolgens betrekking hebben op de volgende onderdelen (zie ook 4.3) :
de drie waarschuwingen naar aanleiding van het Independent Artikel en de Times Artikelen, en de daarmee samenhangende sancties inhoudende het opleggen van de status ‘uitgesloten’;
de waarschuwing inzake de cheeta-overdracht;
gevolgen voor de vorderingen in de hoofdzaak.
ad a. de drie waarschuwingen nav de krantenartikelen en de uitsluiting-sancties
4.15.
De rechtbank neemt ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling dit punt integraal over uit het vonnis in incident, nu ook ten aanzien van dit punten geen andere gronden en weren zijn aangevoerd.
4.16.
De strekking van het Independent artikel en de Times artikelen (hierna tezamen:
de artikelen) komt neer op een (onderbouwde) kritische visie van [naam 1] op bepaalde beperkingen van dierentuinen ten aanzien van hun bijdrage aan conservatie, educatie en onderzoek, alsmede zijn voorstel voor een plan om dierentuinen geleidelijk over een periode van 25 tot 30 jaar, kleinere dierentuinen in de komende 10 jaar, te sluiten en om diverse (veelal bedreigde) diersoorten (terug) te zenden naar beschermde gebieden in het wild.
4.17.
Ten aanzien van de gevolgde interne EAZA-procedure staat, voor zover van belang voor de beoordeling in het incident, het volgende vast. EAZA heeft [naam 1] geïnformeerd over klachten van EAZA-leden over de artikelen, waarna [naam 1] hierop heeft gereageerd. EAZA heeft daarna op grond van de in de artikelen genoteerde uitlatingen van [naam 1] (hierna:
de uitlatingen van [naam 1]) aan H&P ieder drie waarschuwingen (hierna:
de waarschuwingen), één voor elk artikel, opgelegd (hierna:
de waarschuwingsbesluiten).EAZA heeft deze aan H&P ieder opgelegd. H&P zijn in beroep gegaan tegen de waarschuwingsbesluiten, waarna dit beroep is afgewezen dan wel niet-ontvankelijk verklaard door EAZA. Vervolgens heeft EAZA aan H&P ieder de status ‘uitgesloten’ opgelegd voor de duur van twee jaar (hierna:
de uitsluitingsbesluiten). EAZA deed dit op grond van het bestaan van in totaal vier gegeven waarschuwingen aan Howletts (inclusief de waarschuwing wegens de overdracht van de cheeta’s) en drie aan Port Lympne. Daarmee was voldaan aan de in het Sanctieprotocol (zie 2.8 onder II.) gestelde voorwaarde voor oplegging van de status ‘uitgesloten’, te weten tenminste drie waarschuwingen per EAZA-lid. H&P zijn ieder ook tegen de uitsluitingsbesluiten in beroep gegaan, welke beroepen eveneens zijn afgewezen.
- de grondslag voor de waarschuwingsbesluiten
4.18.
EAZA heeft de waarschuwingen aan H&P ieder opgelegd vanwege de uitlatingen van [naam 1] . Diens uitlatingen moeten volgens EAZA worden toegerekend aan H&P omdat er sprake is van vereenzelviging met H&P.
4.19.
Het kernstandpunt van EAZA is dat de artikelen in strijd zijn met de preambule en de volgende twee bepalingen van de Gedragscode (hierna:
de twee gedragsregels):
(i) “to not undertake actions to impede the development and reputation of other members”
(ii) “behave in such a manner as to not bring the reputation of EAZA into disrepute in any way”.
4.20.
EAZA stelt dat de uitlatingen van [naam 1] indruisen tegen de in de preambule opgenomen kernwaarden van EAZA, de door EAZA onderschreven bestaansgronden van dierentuinen, het in de preambule veronderstelde commitment daaraan van de leden en de concretisering daarvan in de twee gedragsregels. Daarmee is – zo begrijpt de rechtbank – volgens EAZA voldaan aan de in het Sanctieprotocol geformuleerde grondslag voor de sanctie van een waarschuwing, in het bijzonder “ issues which harm the community’s (…) image (…), or harm other Members (…) their image” (zie 2.8, onder I.8).
- standpunt ( [naam 1] namens) H&P in de EAZA-procedure
4.21.
[naam 1] heeft na mededeling aan hem door EAZA van de klacht over het Independent artikel expliciet aan EAZA gevraagd om een toelichting en onderbouwing welke passages of delen uit het artikel volgens EAZA zouden leiden tot de door haar gestelde schending van de twee gedragsregels: “You have given no indication of specific issues in the article which have prompted this complaint so it is difficult to respond specifically” (zie 2.11). Ook na de mededeling aan hem door EAZA van de klachten over de Times artikelen heeft [naam 1] benadrukt dat hij slechts over feiten heeft geschreven en hij alleen een open en eerlijk debat wil voeren (zie 2.20). [naam 1] heeft bovendien nogmaals in het beroepschrift aangegeven dat hij graag wil weten welke specifieke bepalingen dan strijdig zijn met de Gedragscode en waarom (2.26). Het standpunt van [naam 1] , zoals hij dat heeft geuit in de procedure bij EAZA naar aanleiding van de waarschuwingsbesluiten, is dat zijn uitspraken in de media slechts zijn persoonlijke mening betreffen en dat deze alleen zien op dierentuinen in het algemeen. [naam 1] heeft betoogd dat hij EAZA en de leden zelf niet heeft willen aanvallen of in diskrediet heeft willen brengen, maar dat hij slechts een open en eerlijk debat wil voeren met het welzijn van dieren als doel.
- toerekening van de uitlatingen van [naam 1] aan H&P als grondslag voor de waarschuwingsbesluiten?
4.22.
H&P voeren allereerst aan dat de uitlatingen van [naam 1] niet kunnen worden toegerekend aan H&P. Zij voeren aan dat zij de uitlatingen niet zelf hebben gedaan en dat zij in hun hoedanigheid van bij EAZA aangesloten dierentuinen dus reeds daarom niet het adressaat en de dupe hadden mogen zijn van de waarschuwingsbesluiten met de gevolgen van dien. De hierop gebaseerde (waarschuwings)besluiten zijn reeds daarom in strijd met artikel 2:8 lid 1 BW, aldus H&P.
EAZA betwist deze stelling met een beroep op het Kleuterschool Babbel-arrest van de Hoge Raad van 6 april 1979 (ECLI:NL:HR:1979:AH8595). Uit dat arrest volgt dat een rechtspersoon aansprakelijk is uit onrechtmatige daad als de gedraging van de handelende persoon in het maatschappelijk verkeer kan worden aangemerkt als gedraging van de rechtspersoon in kwestie.
EAZA baseert de waarschuwingsbesluiten op deze door haar veronderstelde toerekening van de uitlatingen van [naam 1] aan H&P. EAZA motiveert dit standpunt, samengevat, op grond van:
i. i) de bestuurlijke functies van [naam 1] bij H&P,
ii) zijn feitelijke doorslaggevende zeggenschap bij H&P, ook via [naam instelling] (2.2),
iii) de verwijzingen naar H&P in de artikelen,
iv) het ontbreken van een toevoeging in de artikelen dat het gaat om uitlatingen op persoonlijke titel, en
v) het niet uitdrukkelijk afstand nemen van de artikelen door H&P.
4.23.
De rechtbank is van oordeel dat de door EAZA aangedragen argumenten de gestelde toerekening aan H&P niet kunnen dragen. De betrokken journalisten en [naam 1] verwijzen weliswaar naar zijn betrokkenheid bij H&P en de betrokkenheid van [naam 1] (al dan niet via [naam instelling] ) bij H&P is onmiskenbaar. [naam 1] profileert zich echter met zijn uitlatingen niet uitdrukkelijk als bestuurder van H&P. De boodschap van de uitlatingen is daarentegen blijkens de strekking van de artikelen (zie 2.9, 2.17, 2.18 en 4.16) juist een persoonlijke visie van hemzelf op het bestaan(srecht) van dierentuinen in relatie tot dierenwelzijn in het algemeen. Bovendien heeft deze boodschap een algemene opiniërende strekking en ligt de nadruk daarvan – als onweersproken gesteld door H&P – niet specifiek op H&P, andere EAZA-leden dan wel EAZA zelf. Tussen partijen is bovendien niet in geschil dat, als gesteld door H&P, [naam 1] zich in de media wel vaker pleegt te positioneren als een
conservationistmet een uitgesproken visie op dierentuinen en dat hij daaraan als privé persoon een zekere publieksbekendheid ontleent. Zijn door EAZA aangehaalde betrokkenheid bij H&P en de vermeldingswijze daarvan in de artikelen maakt dan ook in de gegeven omstandigheden niet dat sprake is van vereenzelviging en dat daarom de uitlatingen aan H&P moeten worden toegerekend. Het ontbreken van een ‘op persoonlijke titel’- toevoeging in de artikelen dan wel het zich niet daarvan distantiëren door H&P leidt daar in dit geval dan ook evenmin toe.
4.24.
Concluderend hebben H&P naar het oordeel van de rechtbank de uitlatingen dus niet zelf gedaan. De waarschuwingsbesluiten zijn echter wel op die veronderstelling gegrond met de gevolgen van dien voor H&P. Reeds deze gang van zaken leidt tot het oordeel dat EAZA in redelijkheid niet tot de waarschuwingsbesluiten had kunnen komen als bedoeld volgens het toetsingskader in 4.13. De waarschuwingsbesluiten kunnen dan ook reeds daarom niet van toepassing zijn op H&P.
4.25.
Ook indien de uitlatingen van [naam 1] wél zouden moeten worden toegerekend aan H&P komt de rechtbank tot het hiervoor gegeven oordeel. Het volgende is daarvoor redengevend.
- de schending van de Gedragscode als grondslag voor de waarschuwingsbesluiten
4.26.
EAZA heeft zich (ook) in de interne procedure beroepen op schending van de preambule en twee gedragsregels van de Gedragscode als grondslag voor de opgelegde waarschuwingen. De eerste gedragsregel ziet op de ontwikkeling en reputatie van EAZA-leden, oftewel de bij EAZA aangesloten dierentuinen, de tweede gedragsregel ziet op de reputatie van EAZA zelf (4.19).
4.27.
In de motivering wordt H&P niét verweten dat in de artikelen:
i) EAZA of EAZA-leden – als groep dan wel individueel – bij naam worden genoemd,
ii) (de wijze van) toezicht, beleidsvoering dan wel andere specifieke activiteiten van EAZA of van EAZA-leden worden belicht,
iii) specifiek aan EAZA of EAZA-leden te koppelen incidenten of gebeurtenissen met betrekking tot dierenwelzijn, conservatie, educatie en onderzoek of educatie worden benoemd, of
iv) (anderszins) concrete kritiek wordt geuit op EAZA of EAZA-leden als zodanig.
4.28.
Een verklaring op dit punt in de motivering was redelijkerwijs wel op zijn plaats geweest, gezien de aard en strekking van het verwijt. Dit geldt temeer nu H&P ter zitting, onweersproken door EAZA, hebben gesteld
i) dat het Independent artikel niet specifiek gaat over EAZA en haar leden, die slechts op één plek worden genoemd, te weten met cijfers van door hen gehouden diersoorten en niet in specifiek verwijtende zin, en
ii) dat in de Times artikelen niets wordt gezegd waarmee specifieke dierentuinen worden aangevallen, maar dat ze gaan over argumenten die in het algemeen worden gebruikt door dierentuinen voor hun bestaansrecht en de reactie daarop van onder meer [naam 1] , terwijl in het tweede Times artikel EAZA of haar leden in het geheel niet worden genoemd.
4.29.
EAZA volstaat in de motivering met het verwijt dat de artikelen een schending opleveren van de twee gedragsregels, waarbij zij wat betreft het eerste Times artikel nog toevoegt dat de ‘whole premise of the article serves to impede the development and reputation of EAZA members’ (2.19). En in reactie op het beroepschrift (2.27) schrijft EAZA dat de artikelen indruisen tegen de doelstellingen en visie van EAZA.
EAZA laat echter na te motiveren waarom dit volgens haar zo is. Zij geeft niet aan op welke specifieke bepalingen uit de krantenartikelen zij doelt. Evenmin licht zij toe waarom de premisse van het eerste Times artikel neerkomt op schending van de twee gedragsregels. Die nadere toelichting in de motivering mocht echter, temeer gezien de ter zake gestelde vragen en opmerkingen van [naam 1] , redelijkerwijs wel van haar verwacht worden.
4.30.
De enkele omstandigheid, als verwoord door EAZA in haar brieven (de brief naar aanleiding van het Independent artikel van 10 oktober 2019 in 2.12, en de e-mail van 10 januari 2020 over de Times artikelen in 2.19) dat er klachten ter zake zijn binnengekomen van EAZA-leden volstaat in dit licht niet. Dat EAZA het inhoudelijk oneens is met [naam 1] ’s (onderbouwing van zijn) uitlatingen, is eveneens onvoldoende ter motivering. De stelling van EAZA op zitting dat als je iets zegt over dierentuinen in het algemeen je daarmee ook iets zegt over EAZA en haar leden, volstaat hier evenmin.
Dat en op welke wijze daadwerkelijk sprake is van enige aanval op dan wel schending van reputatie (of ontwikkeling) van de EAZA-leden dan wel EAZA zelf als bedoeld in de Gedragscode als gevolg van de artikelen is niet voldoende gesteld, laat staan geconcretiseerd in de motivering van EAZA. EAZA betoogt kortom wel dat de schending van de preambule en de twee gedragsregels van de Gedragscode duidelijk is, maar waarom dit volgens haar zo is, heeft EAZA niet (voldoende) duidelijk gemotiveerd aan H&P.
4.31.
Dat, zoals EAZA aanvoert, [naam 1] zich later in de bespreking met EAZA van 4 maart 2020 (2.22) onweersproken in zeer kritische bewoordingen heeft uitgelaten over EAZA, doet aan dit oordeel niet af. Niet de inhoud van dat onmiskenbaar scherpe debat binnen een intern podium van EAZA diende immers te worden getoetst door EAZA ter verantwoording van de waarschuwingsbesluiten, maar de inhoud van de artikelen, dat wil zeggen de daarin opgenomen externe uitlatingen van [naam 1] in de media.
4.32.
EAZA heeft tot slot aangevoerd en ook in haar in 2.12 weergegeven brief van 10 oktober 2019 meegedeeld dat [naam 1] ervoor heeft gekozen om zijn uitlatingen extern in de media te doen in plaats van op de diverse voor debat openstaande en bedoelde interne platforms binnen EAZA het debat aan te gaan zodat EAZA wederhoor had kunnen realiseren. Het kiezen voor deze interne route is weliswaar geen regel binnen de EAZA, maar had volgens EAZA wel redelijkerwijs op de weg gelegen van [naam 1] als bestuurder van twee dierentuinen (H&P) die EAZA-lid zijn.
Deze omstandigheid kan niet leiden tot een ander oordeel. Immers, zoals hiervoor is overwogen, heeft EAZA in de motivering H&P niet verweten dat in de artikelen EAZA en/of haar leden specifiek werden benoemd, laat staan dat zij daarin kritisch worden aangesproken op specifieke incidenten, concreet handelen of nalaten. Bij gebreke daarvan kon EAZA redelijkerwijs dan ook niet van [naam 1] verwachten dat hij zich bij de keuze van een podium voor deze uitlatingen zou beperken tot – dan wel dat hij eerst zou kiezen voor – de interne EAZA-gremia in plaats van twee landelijke kranten.
4.33.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat EAZA, gelet op het ontbreken van een toereikende motivering, in redelijkheid niet tot deze besluiten kon komen.
EAZA heeft aangegeven dat van de sancties een precedentwerking voor EAZA-leden dient uit te gaan; een punitief effect is inherent aan het opleggen van haar sancties en is ook een (preventief) doel daarvan. H&P (bij monde van [naam 1] ) hadden zich bewust moeten (kunnen) zijn van de mogelijkheid van de opgelegde sancties, al helemaal na de eerste waarschuwingen, en daarom (verder) moeten afzien van de gedane uitlatingen, aldus EAZA.
EAZA beroept zich dus op het preventieve doel van haar sancties. Uit het voorgaande volgt echter dat H&P binnen hun rechtsverhouding tot EAZA de aan hen opgelegde waarschuwingen en de (mede) daarop gebaseerde uitsluitingssancties redelijkerwijs niet hoefden te verwachten en dus evenmin hun handelwijze (bij monde van [naam 1] ) daarop aan te passen.
4.34.
Bovendien zou toepassing van EAZA’s sanctiebevoegdheid op deze wijze in de gegeven situatie neerkomen op een te vergaande en dus ook daarom redelijkerwijs juist niet te verwachten muilkorving van het recht van H&P om zich in vrijheid en ongehinderd kritisch uit te laten in de media over dierentuinen op de wijze zoals hier is gedaan door [naam 1] in de artikelen. Hierdoor zou deze vrijheid zo ver worden gehinderd en ontmoedigd dat dit een onzorgvuldige uitkomst zijn. Ook op grond hiervan kon EAZA naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet tot deze besluiten komen.
4.35.
Daar komt nog het volgend bij. H&P hebben concreet gesteld dat de toepassing door EAZA van haar sanctiebevoegdheid met de daadwerkelijk geëffectueerde gevolgen daarvan, ook metterdaad een punitief effect heeft op hun functioneren.
Allereerst wijzen zij op het negatieve reputatie-effect voor hen van de mededelingen die EAZA terzake heeft gedaan aan andere leden en betrokkenen bij EAZA. Hun belang bij het rechtzetten daarvan is weergegeven in hun rectificatievordering (zie 3.1, III).
Ten tweede hebben H&P toegelicht dat zij via hun lidmaatschap van EAZA een eigen bijdrage kunnen en willen leveren aan dierenwelzijn. Tussen partijen staat vast dat het uiteindelijke gevolg van de EAZA sancties is neergekomen op de (tijdelijke) uitsluiting van H&P van (i) het vervullen van functies binnen EAZA als uiteengezet in het Sanctieprotocol (2.8 onder II) en (ii) het ontvangen van nieuwe EEP-species via het EEP. H&P hebben benadrukt een essentieel belang te hechten aan het (weer) kunnen profiteren van deze EAZA-faciliteiten, zoals daadwerkelijk wél het geval was voor deze uitsluitingen. Dat belang is kenbaar gemaakt in hun vordering IV, te weten het gevorderde herstel in de daar concreet genoemde posities. Niet gesteld noch gebleken is dat EAZA(-leden) klachten hadden over het functioneren en de kwaliteit van H&P als dierentuinen.
In het licht van het voorgaande moeten deze (uiteindelijke) punitieve effecten op H&P disproportioneel worden geacht. Ook op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat EAZA in redelijkheid niet tot deze besluiten kon komen.
Het betoog van EAZA dat [naam 1] er ook voor kan kiezen om met H&P uit de EAZA te stappen als hij zoveel waarde hecht aan zijn vrijheid om zich kritisch uit te laten over dierentuinen als gedaan in de artikelen, laat dit oordeel onverlet. Dat H&P door de uitlatingen van [naam 1] worden beschouwd als (zeer) kritische leden, doet immers aan hun – met EAZA gedeelde – belang zich in te zetten voor dierenwelzijn via (onder meer) voornoemde faciliteiten van het EAZA-lidmaatschap niet af. Uit de stellingen van H&P volgt dat zij welbewust niét hebben gekozen voor vertrek, maar dat zij juist graag willen aanblijven als EAZA-lid om voornoemde redenen.
- conclusie waarschuwingsbesluiten
4.36.
De rechtbank concludeert dat de waarschuwingsbesluiten strijdig moet worden geacht met de in 4.13. weergegeven toetsingsnorm op grond van artikel 2:8 lid 1 BW en daarom – als voorts onweersproken – niet van toepassing kunnen zijn op H&P.
ad b. de waarschuwing inzake de cheeta-overdracht
4.37.
Ter beoordeling van het waarschuwingsbesluit inzake de cheeta-overdracht geldt hetzelfde toetsingskader als genoemd onder 4.13.
4.38.
Voorop staat dat er een EEP-aanbeveling gold van het EEP-Committee, onderdeel van EAZA, om de cheeta’s over te plaatsen naar een andere EAZA-dierentuin (zie 2.13-2.14). Howletts was hiervan op de hoogte. Howletts heeft in afwijking van deze EEP-aanbeveling de cheeta’s in februari 2020 overgeplaatst naar een natuurreservaat in Zuid-Afrika (zie 2.21). Schending van een EEP-aanbeveling is op grond van het Sanctieprotocol (artikel I.1, zie 2.8) een grond voor een waarschuwing. Op 30 april 2020 heeft ’EAZA Howletts op deze grond een waarschuwing gegeven (2.23).
4.39.
H&P stellen dat deze waarschuwing onterecht, disproportioneel en onredelijk is. H&P voeren hiertoe concreet het volgende aan:
EAZA heeft het waarschuwingsbesluit onvoldoende toegelicht. Zij heeft slechts verwezen naar de ‘TAG’-richtlijnen die een verplichting bevatten voor EAZA-dierentuinen om de IUCN-richtlijnen (International Union for Conservation of Nature and Natural Resources; een internationaal samenwerkingsverband gericht op natuurbehoud en het duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen) te volgen. H&P stellen dat Howletts die IUCN-richtlijnen heeft gevolgd;
H&P hebben beargumenteerd aangegeven waarom Howletts afweek van de EEP-aanbeveling, te weten – kort samengevat – omdat de cheeta’s nieuwe genen zouden brengen naar het natuurreservaat ten behoeve van het fokprogramma daar en de cheeta’s in een vrijere omgeving zouden leven. Howletts stelt dat EAZA deze argumenten niet goed heeft onderzocht en niet serieus heeft genomen;
EAZA heeft zich op het standpunt gesteld dat zij het niet eens was met Howletts en heeft op basis daarvan ongemotiveerd het voorstel naast zich neergelegd. Zij heeft ongemotiveerd sancties opgelegd en wilde niet praten over een minnelijke oplossing;
Howletts heeft geen gelegenheid gehad om haar standpunten en overdrachtsplan nader toe te lichten voordat zij de waarschuwing opgelegd kreeg.
EAZA heeft deze stellingname van H&P weersproken.
4.40.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.41.
EAZA heeft ter zitting toegelicht dat de EEP-aanbeveling een ‘recommendation’ betreft terzake van cheeta’s alszijnde EEP-‘species’. Deze recommendations hebben een voor de EAZA-leden dwingend karakter en kennen dus geen mogelijkheid tot afwijking daarvan. H&P hebben deze kwalificatie op hun beurt niet betwist. Dat Howletts afweek van de EEP-aanbeveling was dus in strijd met de terzake tussen EAZA en Howletts bestaande rechtsverhouding. Deze handelwijze was naar het oordeel van de rechtbank reeds daarom grond voor een waarschuwing.
4.42.
H&P stellen in de kern dat EAZA het waarschuwingsbesluit niet (voldoende) heeft gemotiveerd in het licht van het door Howletts vooraf kenbaar gemaakte afwijkende standpunt. Die stelling vindt geen steun in de feiten.
Allereerst heeft de EEP-coördinator na kennisneming van het voornemen van Howletts (februari 2019) om de cheeta’s uit te zetten uitvoerig met Howletts hierover gecorrespondeerd (2.14). EAZA heeft de ratio en context van de EEP-aanbeveling nader toegelicht en ook gespiegeld aan het standpunt van Howletts. Zij heeft verduidelijkt dat er betere opties voorhanden waren dan het re-introduceren van de cheeta’s in het wild en dat de aanbeveling paste binnen (andere) IUCN regels. Vervolgens heeft bovendien, desgevraagd door EAZA, de voorzitter van de desbetreffende TAG zijn gemotiveerde visie op het voornemen van Howletts gegeven (zie 2.15). Dit gaf nog een extra waarborg op de motivering van de houdbaarheid van de EEP-aanbeveling en bestudering van de argumenten van Howletts.
Vervolgens heeft EAZA in haar brief van 10 oktober 2019 (2.13) naar aanleiding van ontvangen klachten over het voornemen van Howletts nogmaals toegelicht dat dit voornemen in strijd was met de reglementen en benadrukt dat alle EAZA-leden zich dienen te houden aan de EEP-aanbevelingen. Ook heeft zij aangegeven dat uitvoering van het voornemen zou leiden tot het opleggen van een waarschuwing. Bovendien werd deze brief afgesloten met een uitnodiging aan Howletts om de samenwerking met de EEP-Committee te zoeken en naar een oplossing te zoeken in lijn met de EEP-regels en -procedures (zie 2.13) en dit stond ook nogmaals in de andere brief die EAZA op 10 oktober 2019 aan H&P had gestuurd (zie 2.16). Hieruit kon Howletts redelijkerwijs afleiden dat EAZA wel degelijk wilde praten over een minnelijke oplossing ter voorkoming van een waarschuwing. Howletts heeft daaraan echter geen gehoor heeft gegeven en heeft haar voornemen voltrokken; in februari 2020 zijn de twee cheeta’s overgebracht naar het natuurreservaat in Zuid-Afrika. Daarna heeft EAZA op 30 april 2020 de waarschuwing opgelegd (zie 2.23).
Dat, zoals H&P stellen, Howletts naderhand nog nader in discussie is gegaan met EAZA en nog kwam met nadere argumenten ter onderbouwing van haar veronderstelde gelijk, laat voornoemde – voor de beoordeling slechts relevante – gang van zaken in de aanloop naar het waarschuwingsbesluit onverlet. Deze gang van zaken, daaronder begrepen de motivering van het waarschuwingsbesluit, is naar het oordeel van de rechtbank zorgvuldig verlopen.
4.43.
De omstandigheid dat Howletts het inhoudelijk oneens was met EAZA en meende te kunnen motiveren dat zij met de overplaatsing van de cheeta’s naar het natuurreservaat in Zuid-Afrika als zodanig het dierenwelzijn diende en daarmee (dus) binnen de IUCN regels bleef, doet aan dit oordeel niet af. Het standpunt van H&P moge zijn dat zij in lijn handelde met de IUCN-regels. Maar de EEP-coördinator had meerdere redenen gegeven om de cheeta’s niet naar Zuid-Afrika over te brengen, onder meer wegens andere IUCN-regels. EAZA heeft kenbaar gemaakt dat zij kwam tot een andere interpretatie en een andere afweging op basis van de IUCN-richtlijnen dan Howletts voorstond. Bovendien miskennen H&P dat binnen de rechtsverhouding tussen Howletts als EAZA-lid en EAZA de beslissingsbevoegdheid van EAZA terzake prevaleert. De EEP-aanbeveling was vooraf kenbaar voor Howletts en bovendien heeft EAZA na kennisneming van het daarvan afwijkende voornemen van Howletts ruimschoots aan Howletts toegelicht dat en waarom zij vasthield aan die aanbeveling. Daarbij komt dat niet is gesteld of gebleken dat het welzijn van de twee cheeta’s door uitvoering van de EEP-aanbeveling zou worden geschonden.
4.44.
Dat, zoals H&P stellen, EAZA in een ander geval, namelijk ten aanzien van de zwarte neushoorn, wel overdracht naar Afrika heeft bevolen zodat de neushoorn zou kunnen bijdragen aan de diversiteit van de metapopulatie aldaar, ondanks bezwaren van het EEP-Committee, laat dit oordeel eveneens onverlet. Uit het voorgaande volgt immers dat EAZA een discretionaire bevoegdheid toekomt om per geval een eigen afweging te maken. Deze vergelijking kan dan ook niet zonder meer leiden tot de conclusie dat in het onderhavige geval EAZA redelijkerwijs niet tot het waarschuwingsbesluit heeft kunnen komen.
4.45.
Hieruit volgt dat de verwijten van H&P zoals hiervoor genoemd in 4.39 onder i-iv falen.
Tot slot hebben H&P aangevoerd dat in het waarschuwingsbesluit de beroepsmogelijkheid hiertegen niet was vermeld. In het licht van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat H&P hierdoor concreet in hun belangen zijn geschaad, zodat dit verwijt hen niet kan baten.
4.46.
De conclusie is dan ook dat EAZA ten aanzien van dit waarschuwingsbesluit de vereiste zorgvuldigheid en proportionaliteit jegens Howletts in acht heeft genomen. De stelling van H&P dat EAZA in redelijkheid niet tot dit waarschuwingsbesluit heeft kunnen komen, faalt dus.
ad c. gevolg vorderingen in de hoofdzaak (3.1, I t/m VI)
vordering I
4.47.
Het voorgaande leidt ertoe dat de gevorderde intrekking van de aan H&P gegeven waarschuwingen toewijsbaar is ten aanzien van de waarschuwingen voor het Independent artikel en de Times artikelen. De vordering wordt afgewezen ten aanzien van de opgelegde waarschuwing inzake de cheeta-overdracht.
vordering II
4.48.
Dit leidt ertoe dat ook het gevorderde herroepen, althans anderszins ongedaan maken, van de aan H&P opgelegde status ‘uitgesloten’ toewijsbaar is. Zoals hiervoor is overwogen, missen drie van de vier waarschuwingsbesluiten toepassing. Zodoende is niet voldaan aan het in het Sanctieprotocol bepaalde minimum van drie waarschuwingen per EAZA-lid als voorwaarde voor oplegging van de status ‘uitgesloten’. Dat de waarschuwing inzake de cheeta-overdracht in tact blijft, maakt dit niet anders.
De nagezonden mededeling van H&P dat EAZA een nieuwe waarschuwing heeft opgelegd aan Howletts, voor een tijdelijke verplaatsing van vijf bongo’s naar een natuurreservaat bij Howletts in de buurt, valt buiten het bereik van deze procedure en wordt niet meegewogen in dit oordeel.
vordering III
4.49.
In het kielzog van het voorgaande is het gevorderde rectificatiebevel aan EAZA inzake haar communicatie aan leden en andere bij haar betrokkenen over de aan H&P opgelegde waarschuwingen toewijsbaar ten aanzien van de waarschuwingen voor het Independent artikel en de Times artikelen. Deze vordering wordt afgewezen ten aanzien van de opgelegde waarschuwing inzake de cheeta-overdracht. Het gevorderde rectificeren van de aan H&P opgelegde status ‘uitgesloten’ is toewijsbaar.
vordering IV
4.50.
De (gewijzigde) eis om de gevolgen van de status ‘uitgesloten’ te herroepen of anderszins ongedaan te maken, is gezien het voorgaande eveneens toewijsbaar. Het terugdraaien van de gevolgen van die status ‘is immers het logisch gevolg van het terugdraaien van die sanctie. EAZA heeft bij conclusie van antwoord aangevoerd dat het aan EAZA is om te besluiten aan welke leden welke functies binnen EAZA worden vergeven, dat de desbetreffende functies inmiddels aan andere leden zijn vergeven die inmiddels ook veel tijd, geld en moeite hierin hebben geïnvesteerd, en dat door een uitspraak in hoger beroep de functies eventueel weer moeten worden afgenomen terwijl te frequente wisseling moet worden voorkomen. Deze verweren doen gelet op het voorgaande niet af aan de gehoudenheid van EAZA tot het teruggeven van de aan H&P afgenomen functies.
De inmiddels gedane toezegging van EAZA te zullen meewerken aan het terugdraaien van de gevolgen van de status ‘uitgesloten’ is tijdelijk bedoeld (zie onder meer 2.33). Deze toezegging doet dan ook niet af aan het belang van H&P bij toewijzing van deze vordering.
vordering V
4.51.
De gevorderde dwangsommen worden afgewezen. De rechter heeft terzake een discretionaire bevoegdheid en kan rekening houden met alle omstandigheden van het geval. Duidelijk is dat EAZA heeft voldaan het vonnis in incident en ook aan de wijziging van eis van H&P (vordering IV, zie hiervoor). H&P hebben in dit licht bezien geen concrete aanknopingspunten opgevoerd op basis waarvan redelijkerwijs gevreesd zou moeten worden dat EAZA niet aan de veroordelingen in dit vonnis zal voldoen. In dit licht bezien hebben H&P onvoldoende aangetoond nog enig belang te hebben bij het opleggen van de gevorderde dwangsommen.
overigens
4.52.
Bij de toegewezen vorderingen wordt telkens een termijnstelling voor nakoming van zeven dagen gehanteerd.
EAZA heeft haar aanvankelijk bij conclusie van antwoord gevoerde verweer tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring ingetrokken (zie 4.9). Deze vordering wordt toegewezen.
proceskosten
4.53.
EAZA zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proces- en nakosten worden veroordeeld, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. De kosten aan de zijde van H&P worden begroot op:
- dagvaarding € 103,83
- griffierecht 667,00
- salaris advocaat
563,00(1,0 punt × tarief € 563,00)
Totaal € 1.333,83

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
gebiedt EAZA de door haar aan Howletts en Port Lympne opgelegde formele waarschuwingen met betrekking tot het Independent artikel en de Times artikelen in te trekken, binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis,
5.2.
gebiedt EAZA de status ‘uitgesloten’ die zij heeft opgelegd aan Howletts en Port Lympne te herroepen althans anderszins ongedaan te maken, binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis,
5.3.
gebiedt EAZA de communicatie aan haar leden en andere bij haar betrokkenen over de door haar aan Howletts en Port Lympne opgelegde waarschuwingen met betrekking tot het Independent artikel en de Times artikelen en over de door haar aan Howletts en Port Lympne opgelegde status ‘uitgesloten’ te rectificeren, binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis,
5.4.
gebiedt EAZA de gevolgen van de status ‘uitgesloten’ te herroepen althans anderszins ongedaan te maken, waaronder in elk geval is begrepen het herstellen van Howletts en Port Lympne in de posities van coördinator/manager van de ‘studbooks’ en vicevoorzitter van de Gibbon Taxon Advisory Group (TAG), die door EAZA zijn ontnomen als gevolg van het opleggen van de status ‘uitgesloten’, binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis,
5.5.
veroordeelt EAZA in de proceskosten, aan de zijde van H&P tot op heden begroot op € 1.333,83, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt EAZA in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat EAZA niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van Eekeren, rechter, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.