Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
beschikking van de kantonrechter
[verzoeker]
de naamloze vennootschap Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1.1. Tussen [verzoeker] en uitzendorganisatie Adecco Personeelsdiensten Logistiek bv is voor de periode van 2 mei 2016 tot en met 28 februari 2017 een detacheringsovereenkomst (uitzendovereenkomst) gesloten, waarbij [verzoeker] bij KLM te Schiphol is tewerkgesteld als lader/losser van vliegtuigen.
1.2. Op 23 oktober 2016 heeft [verzoeker] een Boeing 737-700 geladen. Zijn team-coördinator [naam 2] was eveneens aanwezig. Nadat het laden van ingecheckte bagage was afgehandeld moest er nog handbagage in het ruim worden geladen. Dit moest via het open luik aan de voorzijde van het vliegtuig gebeuren. Er waren hiervoor geen materiële hulpmiddelen ter plaatse, zoals een kar of rampsnake. Om via het luik in het bagageruim te komen, teneinde de handbagage van de teamleider te kunnen aannemen en laden, heeft [verzoeker] vanaf de grond de afstand tot het luik overbrugd door zijn beide handen door de opening van het luik heen op de bodem van het ruim te plaatsen, zichzelf met kracht op te drukken en omhoog te springen. Deze wijze van toegang verschaffen tot het ruim, al dan niet met behulp van een “voetje” van een collega, was en is gebruikelijk als er op dat moment geen hulpmiddel beschikbaar was/is. Hierna volgen ter illustratie voorbeeldfoto’s:
Verzoek
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter, kort gezegd:
- KLM te veroordelen tot betaling van het griffierecht en de werkelijke (al dan niet buitengerechtelijke) kosten van de gemachtigde.
Na het ongeval heeft KLM schriftelijke instructies gegeven, inhoudende dat het inspringen in het ruim niet meer was toegestaan.
Verweer
Verder heeft [verzoeker] , toen hij in het ruim sprong, de assistentie van [naam 2] (het geven van een “voetje”) afgeslagen en zijn waarschuwing in de wind geslagen. Dit heeft [verzoeker] aanvankelijk ook niet betwist. Er was dus wel degelijk een geschikt hulpmiddel aanwezig voor [verzoeker] om in het ruim te komen, maar in plaats daarvan heeft hij op zijn eigen lichaamskracht vertrouwd en de waarschuwing genegeerd.
Van schade in de uitoefening van de werkzaamheden is geen sprake. Na het incident is gebleken dat de rechterschouder van [verzoeker] al vanaf zijn dertiende regelmatig uit de kom is geschoten en er bij hem sprake is van een habituele schouderluxatie. Het incident is dan ook het gevolg van de lichamelijke constitutie van [verzoeker] en niet van enig tekortschieten van KLM in haar zorgplicht (vgl. Hoge Raad 31 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6092). In de relatie met de werkgever komen pre-existente constitutieproblemen voor risico van de werknemer. Als er geen sprake is van een habituele schouderluxatie is de methode om in het ruim te springen zonder daarbij hulpmiddelen te gebruiken een veilige en geschikte methode. Het gaat om een hoogteverschil dat ook in het dagelijkse leven met enige regelmaat moet worden overbrugd en dat kan door een volwassen persoon ook probleemloos worden gedaan. Het is niet zo dat er bij deze werkzaamheden vaker letsel is ontstaan. Evenmin zijn er later instructies gekomen dat het inspringen niet meer mocht.
Tot slot betwist KLM de hoogte van de opgevoerde kosten van de gemachtigde (het uurloon en het aantal bestede uren).
Beoordeling
Ontvankelijkheid verzoek
In artikel 1019w e.v. Rv is de deelgeschilprocedure geregeld, welke procedure is bedoeld om een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter te geven waardoor de totstandkoming van een minnelijke regeling bij letselschade kan worden bevorderd. In dit geval houdt vooral de aansprakelijkheidsvraag partijen verdeeld. Daarover is door de kantonrechter tijdens de comparitie, die aansluitend aan het voorlopig getuigenverhoor is gehouden, een voorlopig oordeel gegeven inhoudende dat aansprakelijkheid moest worden aangenomen. Daarna heeft KLM tijdens de onderhandelingen een nieuw verweer ten aanzien van haar aansprakelijkheid opgeworpen. Anders dan KLM meent was [verzoeker] niet gehouden om eerst op dat nieuwe verweer in te gaan. Er was immers door dat nieuwe verweer geen zicht op toenadering tussen partijen, integendeel. Partijen bleven verdeeld en [verzoeker] kon in redelijkheid besluiten om de onderhandelingen te stoppen en deze deelgeschilprocedure te starten.
In het verzoekschrift is, zoals KLM terecht opmerkt, geen zakelijk overzicht van de inhoud en het verloop van de onderhandelingen gegeven. Wel is daarin vermeld dat KLM na het voorlopig getuigenverhoor de aansprakelijkheid niet wilde erkennen, ondanks het voorlopig oordeel van de kantonrechter. Die informatie was voldoende voor de kantonrechter om een snel beeld van de zaak te krijgen. [verzoeker] had er goed aan gedaan om het verweer van KLM nog in het verzoekschrift te vermelden, maar dat is niet op straffe van niet-ontvankelijkheid voorgeschreven.
Dit alles leidt ertoe dat het beroep van KLM op niet-ontvankelijkheid niet slaagt omdat haar argumenten, op zichzelf beschouwd maar ook in onderling verband en samenhang bezien, niet opgaan.