In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiser, een inwoner van Amsterdam, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 23 januari 2016 aan eiser is opgelegd. Eiser heeft in 2016 bezwaar gemaakt, wat door de heffingsambtenaar op 13 februari 2016 gegrond werd verklaard, waarbij de naheffingsaanslag werd vernietigd. Echter, eiser heeft pas op 14 juli 2020 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij hij stelde dat hij de uitspraak van 13 februari 2016 nooit had ontvangen. De rechtbank heeft eerder het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, maar na verzet van eiser is het verzet gegrond verklaard op 23 december 2021.
Tijdens de zitting op 25 april 2022 is eiser niet verschenen, terwijl de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig was. De rechtbank heeft overwogen dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de gemachtigde misbruik maakt van recht door de ontvangst van besluiten te ontkennen met als doel een proceskostenvergoeding en schadevergoeding te verkrijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een patroon is in het procesgedrag van de gemachtigde, waarbij hij herhaaldelijk ontkent besluiten te hebben ontvangen en pas jaren later beroep instelt. Dit gedrag is in strijd met de goede procesorde en leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat dit eveneens voortkomt uit misbruik van recht. De uitspraak is gedaan door mr. R. van de Water, rechter, en de griffier was N.J.A. van Eck.