Beoordeling door de rechtbank
4. Eisers hebben het beroep tegen het bestreden besluit voor zover dat ziet op de niet-ontvankelijkheid van hun bezwaren tegen het primaire besluit 1 ter zitting ingetrokken. Aan de orde is dus alleen nog de vraag of verweerder het recht op bijstand van eisers terecht heeft ingetrokken.
5. Indien de betrokkene niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor intrekking van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in welke mate betrokkene recht op bijstand heeft. Dat bepalen de artikelen 17 en 54, derde lid, van de Participatiewet.
6. Eisers hebben aangevoerd dat zij met de door hen overgelegde bewijsstukken inzichtelijk hebben gemaakt hoeveel en bij wie geld is geleend, wat ermee is gebeurd en hoe dat geld wordt terugbetaald. Verweerder is ten onrechte blijven volhouden dat eisers niet inzichtelijk hebben gemaakt hoe het met hun financiën zit.
7. De rechtbank is het niet met eisers eens en zal hierna uitleggen waarom niet.
8. Verweerder heeft een rapport van bevindingen van 3 mei 2021 aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd, waarin hij heeft uiteengezet welke bewijsstukken eisers hebben ingediend en wat daar wel en niet uit blijkt. Eisers hebben daartegenover in beroep geen nadere toelichting gegeven of nieuwe bewijsstukken ingebracht. Uit die bewijsstukken blijkt dat eisers verschillende middelen tot hun beschikking hadden. Zij hebben niet (goed) duidelijk gemaakt waar die middelen vandaan kwamen of niet aannemelijk gemaakt dat het ging om giften of leningen die zij periodiek terug moesten betalen. De rechtbank overweegt als volgt.
9. [eiser] heeft op 30 mei 2020 een auto gekocht voor een koopprijs van € 8.500,-. [eiser] heeft zijn oude auto ingeruild voor € 1.750,-. [eiser] heeft verklaard dat hij de koopsom heeft voldaan van € 8.000,- die hij van zijn zus, [naam 1] , heeft geleend en dat hij die lening maandelijks met € 100,- contant afbetaalt. [eiser] heeft ter onderbouwing een geldleningsovereenkomst overgelegd en een verklaring van die zus. Uit deze stukken blijkt dat de zus € 8.000,- aan [eiser] heeft verstrekt, maar niet waarvoor dat bedrag was bestemd. Ook blijkt daaruit niet [eiser] die lening daadwerkelijk (maandelijks) afbetaalde.
10. [eiser] heeft ter zitting toegelicht dat hij het prettig vindt om contant geld te hebben. Hij neemt geld op van zijn creditcardrekening. Daar betaalt hij geld dat hij van zijn zussen heeft geleend mee af en zijn boodschappen van. De rechtbank constateert uit de door eisers overgelegde afschriften van de creditcardrekening van [eiser] dat elke maand een bedrag van € 250,- en van € 240,- wordt opgenomen van de creditcardrekening, maar daarmee is niet aangetoond dat [eiser] de geldopnames heeft besteed aan het aflossen van zijn schuld aan [naam 1] . Nader bewijs, zoals (getuigen)verklaringen hebben eisers niet bijgebracht. Daar komt bij dat [eiser] elke maand € 509,60 aflost op de creditcardrekening. [eiser] heeft onvoldoende opgehelderd waar hij die aflossing van betaalt. Eisers hebben verder niet voldoende geconcretiseerd waaraan zij het restant van het geld dat H. [eiser] aan [eiser] heeft betaald aan heeft besteed.
11. Uit de bankafschriften van [eiser] blijkt dat [naam 2] tussen 20 oktober 2020 en 22 maart 2021 verschillende bedragen aan [eiser] heeft overgemaakt met een totaal van € 1.270,-. Uitgezonderd twee van die betalingen, die geen omschrijving hebben, hebben de betalingen de omschrijving “lening”. Op verzoek van verweerder heeft [naam 2] nader verklaard dat zij de bedragen zonder omschrijving ook aan [eiser] heeft geleend.
12. Anders dan verweerder stelt heeft [naam 2] dus ofwel met de omschrijving in de betaling, dan wel met haar verklaring, alle bedragen verantwoord. Echter, uit de bankafschriften blijkt niet dat [eiser] bedragen aan [naam 2] heeft terugbetaald en niet aannemelijk is geworden dat [eiser] de geldopnames van zijn creditcardrekening heeft besteed aan deze aflossingen. De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor onder 10 is overwogen.
-
betalingen aan [eiseres]
13. Uit de bankafschriften van [eiseres] blijkt dat zij op 26 november 2020 € 1.710,- heeft ontvangen van [de persoon] met de omschrijving [naam 3] . Ook is te zien dat [eiseres] op diezelfde dag € 1.710,- heeft overgemaakt naar het rekeningnummer van dochter. Op 27 november 2020 heeft deze dochter weer € 1.530,- overgemaakt naar [eiseres] , waarna [eiseres] dezelfde dag weer € 200,- heeft overgemaakt aan deze dochter. Ook heeft [eiseres] op 27 november 2020 € 1.000,- gepind van haar bankrekening.
14. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze transacties ondoorzichtig en niet te verifiëren. De verklaring van [eiseres] dat zij het bedrag van [de persoon] had ontvangen ter aflossing van een lening die [eiseres] in 2011 had geleend aan haar nicht [naam 3] en die zij vanwege financiële krapte negen jaar later heeft opgeëist, is niet aannemelijk gezien het feit dat eisers het al jaren financieel krap hadden. Dit blijkt uit het rapport van bevindingen.
-
door [eiser] gestorte bedragen
15. Uit de bankafschriften van [eiser] blijkt dat op 30 november 2020 een storting op de bankrekening van [eiser] van € 1.550,- is gedaan en op 4 maart 2021 een storting van € 820,-.
16. Volgens [eiser] heeft hij €1.550,- op zijn eigen rekening gestort om openstaande rekeningen te betalen. Het bedrag had hij van [eiseres] en dochter [naam 4] gekregen. [eiseres] heeft dat betaald van het bedrag dat zij van [de persoon] had ontvangen. Van dat bedrag heeft [eiseres] € 1.000,- contant aan [eiser] gegeven en tweemaal € 200,- aan dochter [naam 4] , die dat geld weer contant aan [eiser] heeft gegeven. Ook heeft hij € 150,- van zijn creditcardrekening opgenomen om op zijn bankrekening te storten.
17. Zoals hiervoor overwogen hebben eisers niet goed kunnen uitleggen waar het geld van [eiseres] vandaan kwam. Ook is niet uitgelegd en is niet begrijpelijk waarom [eiseres] het geld niet rechtstreeks aan [eiser] heeft overgemaakt. Van een opname van € 150,- van de creditcard is verder niet gebleken.
18. De verklaring van eisers dat [eiser] het overgebleven bedrag van € 820,- van de lening van [naam 1] op zijn eigen rekening had gestort overtuigt niet. Volgens [eiser] heeft [naam 1] de lening in april 2020 aan hem verstrekt. Het bedrag is echter op 4 maart 2021 op zijn rekening gestort. Met verweerder oordeelt de rechtbank dat niet aannemelijk is dat eisers, die naar eigen zeggen het ene met het andere gat vulden, zo’n lange periode contant in huis hebben bewaard.
Niet voldaan aan inlichtingenverplichtingen
19. De rechtbank komt tot de conclusie dat eisers niet dan wel niet volledig hebben voldaan aan hun wettelijke inlichtingenverplichting. Als gevolg daarvan is onduidelijkheid ontstaan en ook blijven voortbestaan over de verschillende geldbedragen waarover zij beschikten en over de kosten voor de aanschaf van de auto en daarmee de wijze waarop eisers in hun bestaanskosten hebben voorzien. Als gevolg daarvan is niet vast te stellen of eisers in de periode hier in het geding verkeerden in bijstand behoevende omstandigheden. Verweerder moest daarom de bijstand van eisers intrekken. Het bestreden besluit is anders dan eisers stellen zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende gemotiveerd.
Besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel?
20. Eisers hebben nog aangevoerd dat gezien de persoonlijke situatie van eisers de intrekking van de uitkering buitenproportioneel is, omdat het hier gaat om een gezin met vijf kinderen. Volgens eisers was een korting (een herziening) passender geweest dan een intrekking en een terugvordering van de bijstand. Verweerder heeft betwist dat het bestreden besluit onevenredig is en heeft ter zitting gesteld dat de betaling van [naam 1] aan [eiser] samen met de onduidelijke betaling van [de persoon] aan [eiseres] alleen al neerkomt op een bedrag van ongeveer € 10.000,-. Dat mogelijke voordeel staat in verhouding tot het terug te vorderen bedrag € 10.473,52.
21. De rechtbank overweegt dat hier alleen de intrekking van de bijstand voorligt en niet de terugvordering of de invordering ervan. Naar het oordeel van de rechtbank hadden eisers de intrekking kunnen voorkomen door volledig inzichtelijk te maken welke middelen zij tot hun beschikking hadden om in hun levensonderhoud te voorzien. Alleen dan is verweerder in staat om een recht op bijstand te beoordelen. Omdat zij dat niet (voldoende) hebben gedaan kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld en was er voor een eventuele herziening tot een lager bedrag aan bijstand geen ruimte. Verder is van belang dat verweerder de bijstand met terugwerkende kracht heeft ingetrokken vanaf 1 oktober 2020 en daarmee de intrekking beperkt heeft in tijd. Eisers hebben tot slot per 10 mei 2021 weer bijstand ontvangen. Onder deze omstandigheden heeft verweerder niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel gehandeld. De grond slaagt niet.
22. Het bestreden besluit houdt in beroep stand. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.