ECLI:NL:RBAMS:2022:2863

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
AMS 20/4882 en AMS 20/5790
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van uitkering ingevolge de Ziektewet en WIA-aanvraag met betrekking tot medische beoordeling en hoorzittingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in twee samenhangende zaken (AMS 20/4882 en AMS 20/5790) betreffende de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser en de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser, die als orderpikker werkzaam was, had zich op 29 maart 2018 ziekgemeld en had op 8 december 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv beëindigde zijn ZW-uitkering per 11 maart 2020 en verklaarde zijn bezwaar tegen deze beëindiging ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv in de bezwaarfase onzorgvuldig heeft gehandeld. Eiser had recht op een hoorzitting, maar het Uwv bood alleen een telefonische hoorzitting aan, wat niet in overeenstemming was met de wensen van eiser. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat de bestreden besluiten van het Uwv om die reden vernietigd moesten worden. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen om nieuwe besluiten te nemen op basis van nieuw medisch onderzoek, waarbij het in overweging heeft gegeven om dit door een andere verzekeringsarts te laten uitvoeren.

De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en droeg het Uwv op om het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden, evenals de proceskosten die eiser had gemaakt. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en het recht op een eerlijke hoorzitting in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 20/4882 en AMS 20/5790

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. S. de Vries),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigden: [naam 1] en mr. E. Kok).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Olympia Personeelsbeheer B.V., (hierna: de werkgever) te Hoofddorp. De werkgever heeft aangegeven alleen een kopie van de uitspraak te willen ontvangen.

Procesverloop

AMS 20/4882 (WIA-zaak)
Met een besluit van 10 februari 2020 heeft het Uwv aan eiser medegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) met ingang van 11 maart 2020 wordt beëindigd. Tegen dit besluit heeft eiser op 12 februari 2020 bezwaar gemaakt.
Met een besluit van 10 februari 2020 (het primaire besluit I) heeft het Uwv de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen omdat eisers uitkering ingevolge de ZW voordat de periode van 104 weken voorbij was, is beëindigd.
Het Uwv heeft het bezwaarschrift van eiser zo gelezen dat bezwaar is gemaakt tegen de weigering om aan eiser een WIA-uitkering te verstrekken. Met een besluit van
26 augustus 2020 (het bestreden besluit I) heeft het Uwv het bezwaar van eiser daarom ongegrond verklaard en bepaald dat eiser vanaf 26 maart 2020 niet in aanmerking voor een WIA-uitkering.
Met het besluit van 26 augustus 2021 (het bestreden besluit II) heeft het Uwv alsnog een besluit genomen op het bezwaar van eiser gericht tegen de beëindiging van de ZW-uitkering per 11 maart 2020. Het bezwaar is ongegrond verklaard.
AMS 20/5790 (ZW-zaak)
Met een besluit van 9 juli 2020 (het primaire besluit II) heeft het Uwv de uitkering van eiser op grond van de ZW met ingang van 9 juli 2020 beëindigd.
Met een besluit van 5 oktober 2020 (het bestreden besluit III) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
In beide zaken
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak op 22 juni 2021 behandeld op een zitting met beeld- en geluidverbinding (Skype). Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigde [naam 1] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het Uwv in de gelegenheid gesteld in beide zaken alsnog een hoorzitting te laten plaatsvinden. Eiser is in de gelegenheid gesteld om voor de hoorzitting bezwaargronden aan te vullen en eventueel medische stukken in te brengen.
Partijen hebben met elkaar en de rechtbank gecorrespondeerd. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens hervat op de (fysieke) zitting van 1 maart 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. E. Kok.

Overwegingen

Wat aan deze procedures voorafging
AMS 20/4882
1. Eiser was werkzaam als orderpikker bij de werkgever voor gemiddeld 34,5 uur per week. Op 29 maart 2018 heeft hij zich ziekgemeld. Op 8 december 2019 heeft hij een WIA-uitkering aangevraagd.
2. Om de aanvraag te kunnen beoordelen heeft het Uwv eiser op 22 januari 2020 laten onderzoeken door arts [arts] . Er is lichamelijk onderzoek verricht en er zijn gegevens opgevraagd bij de behandelaars van eiser. Het oordeel van [arts] is getoetst en akkoord bevonden door verzekeringsarts [naam 2] . Volgens [arts] is sprake van verminderde benutbare mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek overeenkomstig de functionele mogelijkhedenlijst (FML). Eiser is aangewezen op werkzaamheden conform de opgestelde FML van 29 januari 2020. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens een aantal functies geselecteerd die eiser, gezien zijn beperkingen, kan verrichten. Volgens de arbeidsdeskundige kon eiser op 7 februari 2020 meer dan 65% van het maatmaninkomen verdienen. Op grond hiervan heeft het Uwv het primaire besluit I genomen. Omdat de ZW-uitkering van eiser voor einde wachttijd is beëindigd, heeft eiser volgens het Uwv geen recht op een WIA-uitkering. Die beslissing is eveneens neergelegd in een besluit van
10 februari 2020. Eiser heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen het besluit waarbij de ZW-uitkering is beëindigd. De rechtbank acht het bezwaar van eiser – evenals het Uwv – mede gericht tegen het besluit waarbij is geweigerd om aan eiser een WIA-uitkering te verstrekken.
3. Eiser is in eerste instantie uitgenodigd voor een fysieke hoorzitting bij het Uwv op 26 mei 2020. Er is vervolgens telefonisch contact geweest met de gemachtigde van eiser waarbij hij voor de keuze is gesteld om niet te worden gehoord, telefonisch te worden gehoord of de fysieke hoorzitting tot een nader moment uit te stellen. In de brief van het Uwv van 19 mei 2020 staat dat eiser van een telefonische hoorzitting heeft afgezien, omdat hij gezien wil worden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De hoorzitting ging daarom niet door. Uiteindelijk heeft het Uwv toch een telefonische hoorzitting aangeboden.
4. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 25 augustus 2020 een medische rapportage opgemaakt. Hij heeft de dossiergegevens, het bezwaarschrift en de aanvullende gronden bestudeerd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep werd er geen prijs gesteld op een telefonische hoorzitting en is er geen medische noodzaak voor een spreekuur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen reden is om af te wijken van het primaire medische oordeel. Op grond hiervan heeft het Uwv het bestreden besluit I genomen. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
AMS 20/5790
5. Op 12 mei 2020 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een ZW-uitkering ingediend wegens toegenomen klachten en beperkingen na een valpartij op 10 maart 2020. Met het primaire besluit 2 heeft het Uwv de ZW-uitkering van eiser met ingang van 9 juli 2020 beëindigd, omdat eiser vanaf deze datum arbeidsgeschikt werd geacht voor de geduide functies. Hieraan heeft het Uwv een rapport van verzekeringsarts [naam 3] ten grondslag gelegd. Er heeft een fysiek spreekuur plaatsgevonden bij de verzekeringsarts op 6 juli 2020. Verder heeft de verzekeringsarts eiser telefonisch gesproken op 9 juli 2020 en is er dossierstudie verricht.
6. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 4] de medische situatie van eiser heroverwogen en de bevindingen vastgelegd in een rapport van 2 oktober 2020. Er is dossierstudie verricht. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep werd er geen prijs gesteld op een telefonische hoorzitting en was er geen medische noodzaak voor een fysiek spreekuur. Vervolgens is het bestreden besluit III genomen.
Zitting van de rechtbank op 22 juni 2021
7. De rechtbank heeft tijdens de gezamenlijke behandeling van de beroepen op de zitting van 22 juni 2021 geconstateerd dat er geen beslissing was genomen op het bezwaar in de zaak AMS 20/4882, dat was gericht tegen de beëindiging van de ZW-uitkering per
11 maart 2020. Het onderzoek is ter zitting geschorst en er is afgesproken dat het Uwv, gelet op de gang van zaken tot dan toe, alsnog een beslissing zou nemen op genoemd bezwaar. Ook is afgesproken dat, gelet op de gehele gang van zaken in beide zaken, aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep zou worden voorgelegd of er in dit geval toch nog een fysieke hoorzitting kon plaatsvinden. Indien dit niet mogelijk zou zijn, zou er een telefonische hoorzitting worden gepland. Tijdens deze hoorzitting zou dan worden bepaald of er alsnog een fysieke hoorzitting zou moeten plaatsvinden. Uit de aan de rechtbank overgelegde correspondentie tussen partijen is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep vond dat een telefonische hoorzitting voldoende was. Het Uwv heeft de rechtbank verzocht de opdracht, zoals die door de rechtbank in de schorsingsbeslissing is geformuleerd, te wijzigen. De rechtbank heeft partijen medegedeeld dat er geen aanleiding was om de gegeven opdracht, zoals verwoord in de schorsingsbeslissing, te wijzigen. Vervolgens heeft het Uwv het bestreden besluit II genomen en het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft aangegeven het ook met dit besluit niet eens te zijn. Partijen zijn vervolgens opnieuw voor een zitting uitgenodigd.
Het oordeel van de rechtbank
8. In de zaak met zaaknummer AMS 20/4882 is eiser door de primaire arts (die zoals hiervoor vermeld geen verzekeringsarts was) op een spreekuur onderzocht. De medische grondslag van het primaire besluit is gemotiveerd betwist. Eiser is vervolgens ook niet door een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzocht tijdens een spreekuurcontact. Er is alleen een telefonische hoorzitting aangeboden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom een spreekuurcontact met eiser geen toegevoegde waarde zou hebben gehad. Dat valt verder ook niet af te leiden uit de rapporten van beide artsen.
9. In de zaak met zaaknummer AMS 20/5790 is eiser in de primaire fase wel onderzocht door een verzekeringsarts. Gelet op de door het Uwv zelf in geding gebrachte “Handreiking voor verzekeringsartsen B&B in verband met de Corona-crisis bezwaarzaken/versie 2a” van 24 april 2020, dient in de situatie dat een betrokkene aangeeft alleen te willen meewerken aan een fysieke hoorzitting en hij bereid is om te wachten, de zaak te worden aangehouden met vastlegging daarvan in het dossier. Vast staat dat de gemachtigde van eiser steeds heeft aangegeven prijs te stellen op een fysieke hoorzitting. Het bezwaar is vervolgens bij het bestreden besluit III ongegrond verklaard zonder dat een hoorzitting heeft plaatsgevonden. In het bestreden besluit III heeft het Uwv gesteld dat eiser geen prijs stelde op een telefonische hoorzitting. De rechtbank stelt echter vast dat niet is gebleken dat de gemachtigde van eiser op enig moment heeft afgezien van het houden van een hoorzitting. Het Uwv heeft dat eenzijdig besloten. Eiser is ook niet in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaargronden aan te vullen.
10. De rechtbank overweegt dat tijdens de zitting van 22 juni 2021 de situatie betreffende het al dan niet horen van eiser uitvoerig aan de orde is gekomen. Mede gelet op de gang van zaken met betrekking tot de besluitvorming is - met partijen – gezocht naar een praktische insteek. In de schorsingsbeslissing van 22 juni 2021, naar partijen verzonden op 30 juni 2021, zijn de ter zitting gemaakte afspraken neergelegd. De rechtbank heeft bepaald dat er in beide zaken alsnog een hoorzitting diende plaats te vinden. Bepaald is dat de gemachtigde van het Uwv voorafgaand aan het versturen van de uitnodiging voor de hoorzitting aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep zou voorleggen of er in dit geval toch een fysieke hoorzitting zou kunnen plaatsvinden. Als dat niet mogelijk zou zijn, zou er een telefonische hoorzitting moeten plaatsvinden waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep vervolgens zou beoordelen of er alsnog fysiek zou worden gehoord. Voorts is bepaald dat eiser en zijn gemachtigde in de gelegenheid zouden worden gesteld om voor de hoorzitting de gronden van bezwaar aan te vullen en eventueel medische stukken in te brengen.
11. Uit het schrijven van het Uwv van 20 juli 2021, het schrijven van de gemachtigde van eiser van 1 oktober 2021 en de toelichting die de gemachtigde van het Uwv desgevraagd ter zitting van de rechtbank op 1 maart 2022 heeft gegeven, volgt dat er door het Uwv contact met de gemachtigde van eiser is opgenomen voor het plannen van een
telefonischehoorzitting. Die telefonische hoorzitting is uiteindelijk ook gepland op 23 augustus 2021. Eiser noch zijn gemachtigde waren bij deze hoorzitting aanwezig.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet gebleken dat het houden van een fysieke hoorzitting in juli of augustus 2021 niet mogelijk was. Dit wordt bevestigd door de onweersproken mededeling van de gemachtigde van eiser dat hij op 20 augustus 2021 nog een fysieke hoorzitting op het Uwv-kantoor in Amsterdam heeft bijgewoond en een dag eerder – op 19 augustus 2021 – op het Uwv-kantoor in Alkmaar bij een hoorzitting aanwezig is geweest. Desgevraagd heeft het Uwv ter zitting van de rechtbank medegedeeld dat ervoor is gekozen een telefonische hoorzitting aan te bieden aan eiser.
13. Gelet op al het voorgaande en de omstandigheden zoals zij zich in deze zaken hebben voorgedaan, is de rechtbank van oordeel dat in beide zaken het medisch onderzoek in de bezwaarfase onzorgvuldig is geweest.
14. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten vanwege strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het Uwv moet nieuwe beslissingen op bezwaar nemen op basis van nieuw medisch onderzoek en met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het Uwv daarbij ten overvloede – gezien alle omstandigheden, de lange duur van de procedure en de nauwe betrokkenheid van steeds dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep – in overweging het nieuwe onderzoek door een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep te laten verrichten. Bij deze stand van zaken hoeven de overige beroepsgronden niet te worden besproken. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft gesteld geen aanleiding om aan de beslissing tot het nemen van nieuwe beslissingen op bezwaar een dwangsom te verbinden.
Conclusie
15. De beroepen zijn gegrond. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt.
16. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, dient het Uwv aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank veroordeelt het Uwv ook in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.656,50 (2 punten voor het indienen van het beroep in beide zaken en 1,5 punt voor het verschijnen op beide zittingen met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt het Uwv op om binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 96,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.656,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.C. Hummel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 mei 2022.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.