In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een studente uit Amstelveen, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had van januari 2013 tot augustus 2019 studiefinanciering ontvangen, waaronder een prestatiebeurs. De minister heeft op 5 januari 2021 besloten om de prestatiebeurs van eiseres om te zetten in een gift, omdat zij haar studie succesvol had afgerond. Eiseres was het niet eens met de hoogte van het bedrag dat in een gift was omgezet en heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het bezwaar werd op 23 juni 2021 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep heeft ingesteld.
De rechtbank heeft op 16 mei 2022 de zaak behandeld. Eiseres voerde aan dat zij ten onrechte geen aanvullende beurs had ontvangen over de periode van januari 2016 tot augustus 2019. Ze stelde dat ze niet goed geïnformeerd was over haar recht op aanvullende beurs en dat de minister het inkomen van haar vader verkeerd had berekend. De rechtbank oordeelde dat de besluiten over de aanvullende beurs niet onderdeel uitmaakten van het geding, omdat eiseres hiertegen geen bezwaar had gemaakt. De rechtbank volgde eiseres niet in haar stelling dat er een onverbrekelijke samenhang was tussen de besluiten.
De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit enkel betrekking had op de omzetting van de prestatiebeurs in een gift en dat eiseres geen gronden had aangevoerd die tot vernietiging van dit besluit konden leiden. Het beroep werd ongegrond verklaard, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg. De rechtbank wees ook een verzoek om vergoeding van griffierecht of proceskosten af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.