ECLI:NL:RBAMS:2022:2930

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
AMS - 21 _ 4043
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van prestatiebeurs in gift en vaststelling aanvullende beurs in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een studente uit Amstelveen, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had van januari 2013 tot augustus 2019 studiefinanciering ontvangen, waaronder een prestatiebeurs. De minister heeft op 5 januari 2021 besloten om de prestatiebeurs van eiseres om te zetten in een gift, omdat zij haar studie succesvol had afgerond. Eiseres was het niet eens met de hoogte van het bedrag dat in een gift was omgezet en heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het bezwaar werd op 23 juni 2021 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep heeft ingesteld.

De rechtbank heeft op 16 mei 2022 de zaak behandeld. Eiseres voerde aan dat zij ten onrechte geen aanvullende beurs had ontvangen over de periode van januari 2016 tot augustus 2019. Ze stelde dat ze niet goed geïnformeerd was over haar recht op aanvullende beurs en dat de minister het inkomen van haar vader verkeerd had berekend. De rechtbank oordeelde dat de besluiten over de aanvullende beurs niet onderdeel uitmaakten van het geding, omdat eiseres hiertegen geen bezwaar had gemaakt. De rechtbank volgde eiseres niet in haar stelling dat er een onverbrekelijke samenhang was tussen de besluiten.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit enkel betrekking had op de omzetting van de prestatiebeurs in een gift en dat eiseres geen gronden had aangevoerd die tot vernietiging van dit besluit konden leiden. Het beroep werd ongegrond verklaard, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg. De rechtbank wees ook een verzoek om vergoeding van griffierecht of proceskosten af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4043

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amstelveen, eiseres

(gemachtigde: mr. L.V. Romme),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Procesverloop

Met het besluit van 5 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de prestatiebeurs van eiseres omgezet in een gift op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf).
Met het besluit van 23 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft van september 2013 tot en met augustus 2019 studiefinanciering gehad in de vorm van een basisbeurs (prestatiebeurs), rentedragende lening en collegegeldkrediet. Per september 2016 viel eiseres onder het nieuwe studiefinancieringsstelsel, waardoor de basisbeurs is komen te vervallen.
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder de prestatiebeurs omgezet in een gift, omdat eiseres het afsluitend diploma voor haar studie heeft behaald.
1.3.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Zij is het niet eens met de hoogte van het bedrag wat omgezet is in een gift.
1.4.
Met de besluiten van 25 februari en 2 maart 2021 heeft verweerder de aanvullende beurs van eiseres over de maanden januari tot en met augustus 2019 respectievelijk januari 2016 tot en met december 2017 vastgesteld op 0.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft van september 2013 tot en met augustus 2016 basisbeurs ontvangen. Tot en met december 2013 heeft zij geen aanvullende beurs ontvangen. Van januari 2014 tot en met december 2015 heeft eiseres wel aanvullende beurs ontvangen. De aanvullende beurs over januari 2016 tot en met augustus 2019 is op nul vastgesteld op grond van het inkomen van haar ouders. De onlangs ingestuurde stukken over het inkomen van haar vader hebben niet geleid tot een andere vaststelling van de aanvullende beurs. Aldus is niet gebleken dat de verlaging van de studieschuld naar aanleiding van de omzetting van de prestatiebeurs in een gift onjuist is.
3. Eiseres voert in beroep – kort samengevat – aan dat zij ten onrechte over de maanden januari 2016 tot en met augustus 2019 geen aanvullende beurs heeft ontvangen. Zij zegt niet goed geïnformeerd te zijn over haar recht op aanvullende beurs en wat zij tegen het op nul zetten van de aanvullende beurs kon ondernemen. Eiseres meent dat zij erop mocht vertrouwen dat verweerder zelf het inkomen van haar vader zou opvragen. Eiseres is sinds 2014 niet bekend met de woonplaats van haar vader die in Polen woont, daarom verzoekt zij het inkomen van haar vader buiten beschouwing te laten. Voorts is eiseres van mening dat verweerder het inkomen van haar vader verkeerd heeft berekend. Via haar oma heeft eiseres Poolse inkomensgegevens van haar vader weten te krijgen. Eiseres wil dat het bedrag aan ten onrechte niet ontvangen aanvullende beurs wordt verrekend met de resterende openstaande schuld bij verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag wat de omvang van het geding is. Het gaat om de vraag of de hoogte van de aanvullende beurs in deze procedure aan de orde is. Tegen de besluiten van 25 februari en 2 maart 2021 – die over de vaststelling van de aanvullende beurs gaan – heeft eiseres geen bezwaar gemaakt.
4.2.
Over de reikwijdte van een omzettingsbesluit zoals hier aan de orde heeft de Centrale Raad van Beroep (de Raad) op 9 maart 2022 [1] uitspraak gedaan. De Raad heeft overwogen dat zo’n besluit ziet op de omzetting van genoten studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs en dat de restschuld voortvloeit uit andere besluiten. De rechtbank is van oordeel dat deze situatie zich hier ook voordoet. Het primaire besluit ziet enkel op de omzetting in een gift. Voorts is bij het bestreden besluit beslist op het bezwaar gericht tegen het primaire besluit.
4.3.
Volgens eiseres is het niet nodig om apart bezwaar te maken tegen de besluiten over de aanvullende beurs. Volgens haar heeft het bezwaar tegen de omzetting van de prestatiebeurs in een gift tevens betrekking op deze besluiten. Daarbij verwijst eiseres naar artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling. De rechtbank is van oordeel dat er geen onverbrekelijke samenhang is tussen de besluiten van 25 februari en 2 maart 2021 en het primaire besluit. Deze besluiten maken daarom niet op grond van artikel 6:19 van de Awb onderdeel uit van het geding.
4.4.
Eiseres heeft aangevoerd dat er telefonisch contact geweest is en een chatwisseling met DUO over de besluiten van 25 februari en 2 maart 2021. Zij heeft te horen gekregen dat deze besluiten meegenomen zouden worden in bezwaar. Indien en voor zover eiseres stelt dat verweerder daarmee rechtens te honoreren verwachtingen bij heeft gewekt, dan is eiseres er niet in geslaagd haar stelling aannemelijk te maken. Eiseres heeft geen stukken over ingebracht die haar stelling onderbouwen.
4.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het bestreden besluit alleen ziet op de omzetting van de prestatiebeurs in een gift. Eiseres heeft hiertegen geen gronden aangevoerd.
5. Verweerder heeft in het verweerschrift van 4 mei 2022 uiteengezet dat naar aanleiding van de alsnog verkregen inkomensgegevens de aanvullende beurs op nul is vastgesteld. Op grond van artikel 8a van de Awir [2] moet het toetsingsinkomen uit een buitenlands inkomen worden vastgesteld door de belastinginspecteur. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat op grond van buitenwettelijk begunstigend beleid een bruto buitenlands inkomen meegenomen kan worden. Dit kan dan tot toekenning van een aanvullende beurs leiden als het inkomen zeer laag is. Deze situatie doet zich hier niet voor, aldus verweerder. Verder heeft verweerder aangegeven dat als de belastinginspecteur het buitenlandse inkomen van de vader van eiseres heeft herberekend als ware het een Nederlands inkomen, eiseres een verzoek kan doen om alsnog op de besluitvorming over de aanvullende beurs terug te komen.
6. Als eiseres het inkomen van haar vader buiten beschouwing wil laten, moet zij daartoe een aanvraag doen. Verweerder heeft toegelicht dat bij zo’n aanvraag twee jaar terug gekeken wordt. Dat helpt eiseres dus niet bij de aanvullende beurs over 2016 tot en met 2019.
Conclusie en slotoverwegingen
7. De aangevoerde gronden leiden niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het met deze uitspraak niet eens?

Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.