ECLI:NL:RBAMS:2022:2983

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5157
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beëindiging Ziektewetuitkering en onzorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een Ziektewetuitkering aan een werknemer. De werkgever, vertegenwoordigd door mr. C.L. Schuren, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van het UWV om de Ziektewetuitkering van de werknemer te hervatten na een eerdere beëindiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door het UWV onzorgvuldig is uitgevoerd, omdat de werknemer niet op een fysiek spreekuur is onderzocht en de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende was. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts alleen was afgegaan op de informatie die de werknemer telefonisch had verstrekt, zonder dat er een fysiek onderzoek had plaatsgevonden. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit van het UWV niet op een deugdelijke medische grondslag berustte. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank heeft benadrukt dat het UWV zorgvuldig en goed onderbouwd moet motiveren. Tevens is het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de werkgever, die zijn vastgesteld op € 2.724,36, inclusief griffierecht en kosten voor deskundige bijstand.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5157

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] ,te Amsterdam, eiseres
(gemachtigde: mr. C.L. Schuren),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. L. Schreuders).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[de persoon 1], te Amsterdam, werknemer.

Procesverloop

Met een besluit van 13 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de ZW-uitkering [1] van werknemer beëindigd.
Met een besluit van 18 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van werknemer gegrond verklaard en is de ZW-uitkering hervat.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 22 maart 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde bijgestaan door [de persoon 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Werknemer is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Geen toestemming
1. Werknemer heeft geen toestemming gegeven voor het delen van zijn medische gegevens met eiseres. De rechtbank zal daarom in deze uitspraak geen medische gegevens vermelden en alleen in algemene termen de medische situatie van werknemer beschrijven.
Wat aan deze procedure voorafging
2. Werknemer was laatstelijk werkzaam als sociaal mediabeheerder. Werknemer heeft zich ziekgemeld op 24 september 2018, waarna hij een ZW-uitkering heeft ontvangen. Eiseres is eigenrisicodrager. Dat betekent dat zij de ZW-uitkering aan zieke werknemers moet betalen.
3. In het kader van de zogenoemde eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft een verzekeringsarts van verweerder een rapport uitgebracht van 13 september 2019 en een arbeidsdeskundige een rapport van 23 september 2019. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat werknemer minder dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen. Met een besluit van 26 september 2019 is de ZW-uitkering van werknemer daarom ongewijzigd voortgezet.
4. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft in een beslissing op bezwaar van 15 mei 2020 het bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 mei 2020 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 mei 2020 aan ten grondslag. Werknemer wordt vanaf 23 september 2019 doorlopend arbeidsongeschikt geacht.
5. Tussendoor heeft eiseres op 21 februari 2020 verzocht om een zogenoemde toetsing van de verbetering belastbaarheid tijdens het tweede ziektejaar. Naar aanleiding hiervan heeft de verzekeringsarts een rapport uitgebracht van 26 maart 2020. De arbeidsdeskundige heeft een rapport uitgebracht van 6 mei 2020. Volgens de arbeidsdeskundige kan werknemer meer dan 65% van het maanmaninkomen verdienen. Met het primaire besluit is de ZW-uitkering van werknemer daarom met ingang van 14 juni 2020 beëindigd.
6. Naar aanleiding van het bezwaar van werknemer heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw naar de medische klachten van werknemer gekeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 11 augustus 2020 geconcludeerd dat er geen aanvullende beperkingen aangenomen kunnen worden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een rapport uitgebracht van 14 augustus 2020. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de maatmanomvang van werknemer aangepast. Met het bestreden besluit is de ZW-uitkering van werknemer per 14 juni 2020 hervat.
Standpunt eiseres
7. Volgens eiseres is het medisch onderzoek onzorgvuldig verricht, omdat er geen medische informatie is opgevraagd bij de behandelend sector en werknemer niet op een spreekuur is gezien door de verzekeringsartsen. Eiseres stelt dat de diagnoses onvoldoende zijn geobjectiveerd. Bovendien had geen urenbeperking aangenomen mogen worden alleen omdat de verzekeringsarts werknemer het voordeel van de twijfel geeft. De urenbeperking is onvoldoende gemotiveerd aan de hand van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. De andere aangenomen beperkingen zijn ook onvoldoende geobjectiveerd. Eiseres voert aan dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten onrechte periodes niet heeft meegenomen in de referteperiode, omdat deze te veel afwijken van de andere periodes.
Wettelijk kader
8. Voor het wettelijke kader wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.

Het oordeel van de rechtbank

9. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft vastgesteld dat werknemer op 14 juni 2020 recht heeft op een ZW-uitkering.
Is er sprake van zorgvuldig medisch onderzoek?
10. Uit de rechtspraak volgt dat voor een volledige heroverweging in de bezwaarfase in arbeidsongeschiktheidszaken met medische aspecten een bijzondere eis geldt. Er dient een heroverweging plaats te vinden waarbij de feiten juist worden vastgesteld en de conclusies logisch uit die feiten voortvloeien. Indien de medische grondslag van de besluitvorming wordt betwist, zal daarom in deze fase van de procedure een louter dossieronderzoek als regel niet volstaan. De zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar brengt mee dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact van de betrokkene met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. [2]
11. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek door verweerder onzorgvuldig geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van
11 augustus 2020 en 23 juli 2021 niet gemotiveerd dat een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. De verzekeringsartsen hebben met werknemer slechts een telefonisch spreekuur gehouden, terwijl volgens genoemde rechtspraak werknemer minstens een keer op een fysiek spreekuur onderzocht had moeten worden.
Is het besluit voldoende gemotiveerd?
12. In geschillen over de arbeidsongeschiktheidszaken is in de rechtspraak herhaaldelijk onderkend dat een belanghebbende werkgever niet veel anders kan doen dan trachten aannemelijk te maken dat het onderzoek van verweerder onvoldoende is geweest of dat de door verweerder gegeven motivering de beslissing niet kan dragen, waardoor de werkgever niet op geheel gelijke voet als een werknemer en verweerder aan het geding kan deelnemen. Daarbij is eveneens overwogen dat dit de werkgever niet in een wezenlijk nadeliger positie brengt ten opzichte van de andere partijen als bedoeld in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, zodat geen sprake is van een schending van artikel 6 of artikel 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Wel is het zo dat de aard van de betrokken belangen meebrengt dat verweerder een besluit over de arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk moet motiveren. [3]
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de verzekeringsartsen alleen zijn afgegaan op de informatie die werknemer tijdens de telefonische spreekuren heeft gegeven. Verweerder heeft weliswaar terecht gesteld dat de verzekeringsartsen in principe op hun eigen oordeel af mogen gaan, maar in dit geval is dat oordeel slechts gebaseerd op het klachtenverhaal dat werknemer telefonisch heeft toegelicht. Het klachtenverhaal van werknemer wordt dus niet onderschreven door een onderzoek van de verzekeringsartsen zelf of in verslagen van bevindingen van de behandelend sector. Mede van belang wordt geacht dat eiseres zelf werknemer niet kan laten onderzoeken door een bedrijfsarts of een arts-gemachtigde en dat het volgens de hiervoor genoemde rechtspraak daarom juist belangrijk is dat het oordeel van de verzekeringsarts zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk gemotiveerd wordt. Aan deze motiveringseis is op deze wijze in de zaak van eisers door de verzekeringsarts bezwaar en beroep dus niet voldaan.
14. Ten aanzien van de urenbeperking merkt de rechtbank op dat ook op dit punt onvoldoende is gemotiveerd dat een urenbeperking dient te worden aangenomen. Bij het selecteren van beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst wordt gebruik gemaakt van normaalwaarden waartoe een gezond persoon van 18 tot 65 jaar minimaal in staat is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met betrekking tot deze normaalwaarden al beperkingen aangenomen in de rubrieken 1, 2 en 4 ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren en dynamische handelingen. Omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien hiervan al beperkingen heeft aangenomen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom in aanvulling daarop ook nog een forse urenbeperking van vijf uur per dag en 25 uur per week noodzakelijk is.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het medisch onderzoek onzorgvuldig en is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep had verweerder niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Awb [4] en dient te worden vernietigd. Nu de rechtbank heeft geoordeeld het bestreden besluit niet op een deugdelijke medische grondslag berust, komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van de gronden tegen het arbeidskundige onderzoek. Over wat eiseres naar voren heeft gebracht over de gehanteerde referteperiode zal de rechtbank dus geen oordeel geven.
Conclusie
16. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder eerst zelf nog deugdelijk onderzoek dient te verrichten naar de beperkingen van werknemer. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
17. Omdat het beroep gegrond is, moet het verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb [5] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1.
19. Eiseres heeft ook om een vergoeding gevraagd voor de kosten van het rapport van
20 mei 2021 van haar deskundige, te weten 9 uur x € 134,04 = € 1.206,36. De rechtbank kent een vergoeding van deze kosten toe. De rechtbank stelt de vergoeding van de kosten van de deskundige die aan eiseres advies heeft uitgebracht vast overeenkomstig het verzoek van eiseres dat in overeenstemming is met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en de bepalingen waarnaar dit artikellid verwijst.
20. De totale proceskostenvergoeding bedraagt dus € 2.724,36.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 2.724,36.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Ziektewet

Artikel 19aa:
1. In afwijking van artikel 19 heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van deze wet, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19; en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Artikel 19ab eerste lid:
1. Het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa, wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Van een arbeidskundig onderzoek kan onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden worden afgezien.

Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten

Artikel 7a:
1. Het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 6, eerste en derde lid, artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW en artikel 1 van de Wet WIA, wordt vastgesteld door het loon, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen a en b, dat de verzekerde of de jonggehandicapte met de maatgevende arbeid in het refertejaar heeft verdiend te delen door het aantal uren van die maatgevende arbeid in het refertejaar, waarbij het loon geacht wordt te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan.
2. Bij de toepassing van het eerste lid worden het loon verdiend met maatgevende arbeid en het aantal uren van de maatgevende arbeid in volledige aangiftetijdvakken in aanmerking genomen en worden daarbij de aangiftetijdvakken buiten beschouwing gelaten waarin geen sprake is van maatgevende arbeid van de verzekerde of de jonggehandicapte of waarin sprake is van arbeid in een urenomvang die niet maatgevend is.

Voetnoten

1.Een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:183.
4.De Algemene wet bestuursrecht.
5.Het Besluit proceskosten bestuursrecht.