ECLI:NL:RBAMS:2022:2988

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
13/220439-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor straatroven met geweld en bedreiging

Op 25 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die beschuldigd werd van meerdere straatroven en afpersingen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C.H. van Keulen, en de officier van justitie, mr. I. Barendregt, de vordering indiende. De rechtbank heeft tijdens de zitting op 11 mei 2022 de verklaringen van de slachtoffers en getuigen gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. De tenlastelegging omvatte onder andere het afnemen van telefoons, jassen en portemonnees van verschillende slachtoffers, waarbij geweld en bedreiging met wapens, zoals een machete, werd gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten van afpersing en diefstal met geweld, gepleegd in vereniging met anderen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 107 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is een werkstraf van 180 uren opgelegd. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder slachtoffers die materiële en immateriële schade hebben geleden door de daden van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan hulpverlening en toezicht door de Jeugdbescherming Regio Amsterdam.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.220439.21
Datum uitspraak: 25 mei 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende op het adres [adres verdachte] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Barendregt en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.H. van Keulen, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mw. [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mw. [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] door zijn advocaat, mw. mr. S. Bijl en door de moeder van de benadeelde partij naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1
(zaak 1)
hij op of omstreeks 14 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
a. a) een telefoon (Iphone) (merk Apple) en/of een riem (merk Valentino) en/of een fles parfum (merk Versace)
b) een telefoon (Iphone) (merk Apple), in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan
ad a) [slachtoffer 2] en/of
ad b) [slachtoffer 3] ,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door voornoemde
- [slachtoffer 2] (met kracht) bij zijn kraag, in elk geval bij zijn kleding vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) zijn/hun hand(en) op de keel en/of nek, in elk geval op het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] te zetten en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 2] (met kracht) (in een stoel) te duwen en/of (vervolgens) daarbij te zeggen; "pak je telefoon en haal de code en icloud eraf" en/of "zet je wachtwoord in notities" en/of "geef je telefoon" en/of "geef het, of ik ga je steken" en/of "laat me je tasje zien", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- [slachtoffer 3] (met kracht) bij zijn arm, in elk geval bij zijn lichaam vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer 3] te zeggen; "zet je code uit" en/of "haal je Icloud eraf" en/of (vervolgens) (onverhoeds) (met kracht) de telefoon van voornoemde [slachtoffer 3] uit zijn hand(en) te trekken en/of te rukken;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
(zaak 1)
hij op of omstreeks 14 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een ketting, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s) toebehoorde(n), door voornoemde [slachtoffer 2] (met kracht) bij zijn kraag, in elk geval bij zijn kleding vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) zijn/hun hand(en) op de keel en/of nek, in elk geval op het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] te zetten en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 2] (met kracht) (in een stoel) te duwen en/of (vervolgens) daarbij te zeggen; "haal je ketting los, anders ga ik je steken" en/of "doe snel", in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
(Artikel art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
3
(zaak 2)
hij op of omstreeks 13 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon (Iphone) (merk Apple) en/of een jas (merk Canada Goose), in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan M.J.
[slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) door tegen voornoemde [slachtoffer 1] te zeggen; "geef je tel en je jas af", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (vervolgens) (op korte afstand) een machete en/of een kapmes, in elk geval een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp (op korte afstand) aan voornoemde [slachtoffer 1] te tonen en/of voor te houden en/of (vervolgens) voornoemd voorwerp tegen de keel, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te zetten en/of te houden en/of (vervolgens) (nadat [slachtoffer 1] verdachte(n) van zich af had geduwd) een slaande beweging met voornoemd voorwerp tegen het lichaam [slachtoffer 1] te maken en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 1] in zijn hand te snijden en/of te steken en/of (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer 1] te zeggen; "doe je jas uit" en/of "geef je telefoon af", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
(Artikel art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
4
(zaak 2)
hij op of omstreeks 13 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tas (merk Nike), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] en/of " [slachtoffer 5] " , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk
te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door tegen [slachtoffer 4] te zeggen; "geef je tas af" en/of "geef je spullen af", in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens) (op korte afstand) een machete en/of een kapmes, in elk geval een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp (op korte afstand) aan voornoemde [slachtoffer 4] te tonen en/of voor te houden en/of (vervolgens) voornoemde tas (onverhoeds) over het hoofd van voornoemde [slachtoffer 5] te trekken en/of te rukken;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
5
(zaak 3)
hij op of omstreeks 7 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een jas (merk Moncler), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 6] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (op korte afstand) een machete en/of een kapmes, in elk geval een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp (op korte afstand) aan voornoemde [slachtoffer 6] te tonen en/of voor te houden en/of (vervolgens) een beweging met zijn hand(en) bij zijn/hun verdachtes (broeks)riem te maken (waardoor bij voornoemde [slachtoffer 6] de indruk werd gewekt dat voornoemde verdachte(n) een wapen bij zich droegen) en/of (vervolgens) (daarbij) te zeggen; "welke maat is je jas" en/of "doe je jas uit" en/of (vervolgens) aan de rits, in elk geval aan de jas van voornoemde [slachtoffer 6] te trekken en/of te rukken;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
6
(zaak 3)
hij op of omstreeks 7 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 6] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon (Iphone) (merk Apple), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) door (op korte afstand) een machete en/of een kapmes, in elk geval een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp (op korte afstand) aan voornoemde [slachtoffer 6] te tonen en/of voor te houden en/of (vervolgens) een beweging met zijn hand(en) bij zijn/hun verdachtes (broeks)riem te maken (waardoor bij voornoemde [slachtoffer 6] de indruk werd gewekt dat voornoemde verdachte(n) een wapen bij zich droegen) en/of (vervolgens) (daarbij) te zeggen "wat voor teli heb je daar" en/of "hou je bek en geef gewoon je telefoon", in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
(Artikel art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
7
(zaak 4)
hij op of omstreeks 21 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
a. a) [slachtoffer 7] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn portemonnee (bevattende o.a. een
bankpas en/of een ID-kaart en/of een werkpas en/of een schoolpas) en/of telefoon (Iphone) (merk Apple), in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 7] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) door tegen voornoemde [slachtoffer 7] te zeggen; "meekomen, meekomen" en/of "omdraaien, we hebben een mes"" en/of doorlopen" en/of "maak je zakken leeg" en/of "boek je spaargeld over" en/of "verhoog je daglimiet" en/of "geef je pincode", in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens) (daarbij) (op korte afstand) een mes en/of een machete en/of een kapmes, in elk geval soortgelijke scherpe en/of puntige voorwerpen aan [slachtoffer 7] te tonen en/of voor te houden en/of (vervolgens) voornoemde voorwerp(en) tegen de keel, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 7] te zetten en/of te houden en/of met voornoemde scherpe en/of puntige voorwerpen in/tegen de het lichaam van voornoemde [slachtoffer 7] te porren en/of te houden;
(Artikel art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
8
(zaak 7)
hij op of omstreeks 22 september 2021 te Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een jas (merk Moncler), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 8] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 8] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door tegen voornoemde [slachtoffer 8] te zeggen; "trek je jas uit" en/of "trek je jas uit, trek het uit", in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 8] (met kracht) bij zijn lichaam vast te pakken en/of vast te houden en/of eenmaal of meermalen (met kracht) tegen zijn lichaam te slaan en/of (vervolgens) (met kracht) de jas van voornoemde [slachtoffer 8] van zijn lichaam te trekken en/of te rukken;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht).
Onder 9 is ad informandum gevoegd:
Plaats Amsterdam, gemeente Amsterdam
Datum en tijd 7 december 2021
Omschrijving feit Voorhanden hebben wapen cat III ond 4 (alarmpistolen etc)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Overwegingen ten aanzien van de feiten

4.1.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Ten aanzien van het door verdachte ontkende bij de keel grijpen van aangever [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie geen expliciet standpunt ingenomen. De raadsvrouw heeft zich grotendeels gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar heeft vrijspraak van dit bestanddeel verzocht.
De rechtbank heeft gelezen dat aangever [slachtoffer 2] in zijn aangifte heeft verklaard dat NN1, verdachte, hem bij zijn kraag heeft gepakt en daarna zijn handen om de keel en nek heeft geplaatst. Verdachte stelt dat hij [slachtoffer 2] bij zijn kraag heeft vastgepakt en ontkent dat hij hem ook bij de keel of nek heeft beetgenomen. Aangever [slachtoffer 3] heeft niet verklaard dat hij heeft gezien dat [slachtoffer 2] door verdachte bij de keel of nek is gepakt, wel dat [slachtoffer 2] door verdachte bij de kraag is vastgepakt. De rechtbank sluit niet uit dat het voor aangever [slachtoffer 2] heeft gevoeld alsof hij bij de keel werd gegrepen, toen verdachte hem bij de kraag vastpakte, maar dat dit bij de keel grijpen niet feitelijk is gebeurd. Het kan ook zo zijn dat het bij de keel grijpen wel is gebeurd, maar door [slachtoffer 3] niet is gezien. Bij deze stand van zaken, nu de rechtbank niet buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat verdachte [slachtoffer 2] bij de keel heeft gegrepen, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte daarvan partieel moet worden vrijgesproken.
4.2.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde kan worden bewezen. De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken, nu niet kan worden bewezen dat hij dit feit tezamen en in vereniging met de medeverdachten heeft gepleegd.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de – intellectuele en/of materiële – bijdrage van verdachte aan het strafbare feit van voldoende gewicht is.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het onder 3 ten laste gelegde het volgende af.
Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn medeverdachten een plan had gemaakt om, via een setup, ene [naam 3] te beroven. De aangevers [slachtoffer 1] (feit 3) en [slachtoffer 4] (feit 4) wisten daarvan. Zij waren met elkaar in het Beatrixpark in Amsterdam. De setup van [naam 3] ging niet door, omdat [naam 3] was weggefietst. Verdachte en zijn twee medeverdachten hebben toen, via Snapchat, een nieuwe setup bedacht waarbij het de bedoeling was aangever [slachtoffer 1] te beroven. Verdachte vindt dat hij daarom schuldig is aan het ten laste gelegde. [slachtoffer 1] zat, zo volgt uit zijn aangifte, op een bankje in het Beatrixpark en zag drie jongens aan komen lopen. NN2 zei tegen hem dat hij zijn telefoon en jas moest afgeven, hij had een machete in zijn hand. NN3 stond ongeveer links achter NN2 op 1 meter afstand en NN1 stond tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] in. [slachtoffer 1] heeft de machete van NN2 afgeweerd en is daarbij gewond geraakt aan zijn hand. NN1 zei daarop tegen hem dat hij zijn jas moest uitdoen en zijn telefoon moest afgeven. [slachtoffer 1] heeft zijn telefoon aan NN1 gegeven en zijn jas aan NN2 of NN3. De drie verdachten zijn vervolgens op twee scooters weggereden.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is van onderlinge samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. Verdachte heeft een rol gehad bij de voorbereiding van het delict, er werd onder andere door hem een setup bedacht rondom de beroving van het slachtoffer. Vervolgens is verdachte aanwezig geweest bij de uitvoering van de beroving; zijnde een belangrijk moment waarop hij zich niet heeft teruggetrokken, maar juist – gelet op de signalementen – vlak achter de medeverdachte met de machete heeft gestaan en daarmee voor getalsmatige versterking heeft gezorgd. Daarna is verdachte samen met medeverdachten vertrokken. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte een voldoende significante – intellectuele en materiële – bijdrage heeft geleverd en dat daarmee sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het medeplegen van het onder 3 ten laste gelegde bewezen.
4.3.
Ten aanzien van feit 4
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 4 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, bij gebrek aan wettig bewijs. De raadsvrouw heeft eveneens vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde bepleit, bij gebrek aan wettig maar vooral overtuigend bewijs.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het aan verdachte onder 4 ten laste gelegde niet kan worden bewezen en dat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Hoewel het dossier op zichzelf voldoende wettige bewijsmiddelen bevat om tot een bewezenverklaring te kunnen komen (zoals de verklaringen van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] ), is er daartegenover de verklaring van verdachte die volhoudt dat er helemaal niets van [slachtoffer 4] is afgepakt. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 4] zelfs betrokken is geweest bij (het beramen van) de beroving van [slachtoffer 1] , die op dezelfde plaats en hetzelfde tijdstip heeft plaatsgevonden. Hij was daarvan volgens die verklaring op de hoogte en heeft [slachtoffer 1] naar een afgelegen plek in het park gebracht.
De rechtbank concludeert dat op basis van het voorgaande zoveel twijfel bestaat over de juistheid van de verklaring van aangever [slachtoffer 4] , dat bij de rechtbank de overtuiging ontbreekt dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. Daarom zal verdachte van het onder 4 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.4.
Ten aanzien van de feiten 5 en 6
De officier van justitie heeft betoogd dat het aan verdachte onder 5 en 6 ten laste gelegde kan worden bewezen. Wat de officier van justitie betreft, kan worden bewezen dat verdachte de persoon met de bril met de blauwe glazen is geweest die bij de beroving aanwezig was. Verdachte was tijdens de beroving samen met zijn mededaders en hij heeft daaraan voorafgaand contact met één van hen gehad. Volgens medeverdachte [medeverdachte] , is het verdachte geweest die het plan heeft gemaakt om aangever [slachtoffer 6] te beroven.
De raadsvrouw heeft vrijspraak van de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten bepleit. De aangever zat op 7 augustus 2021 in het Beatrixpark, toen er drie jongens naast hem kwamen zitten. Hij geeft van hen een signalement en omschrijft één verdachte als een persoon met een Cartier bril met blauw getinte glazen en een machete. Hoewel verdachte op 12 augustus 2021 is staande gehouden met een soortgelijke bril op en bij hem thuis een machete is aangetroffen, kan toch niet worden bewezen dat verdachte bij de beroving van aangever [slachtoffer 6] de persoon met de machete en de Cartier bril is geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij de bril die hij tijdens zijn staande houding droeg had geleend van een vriend en heeft ook verklaard hoe de machete bij hem thuis is gekomen op 13 augustus 2021. Het signalement dat aangever [slachtoffer 6] verder geeft van de persoon met de machete, past niet (goed) bij dat van verdachte. Het signalement dat [slachtoffer 6] geeft van NN3, past juist wel goed bij verdachte. Deze NN3 is de persoon die niet boos naar [slachtoffer 6] keek en die geen rol heeft gespeeld bij de beroving.
De rechtbank is, met de raadsvrouw en op de door haar aangevoerde gronden, van oordeel dat het aan verdachte onder 5 en 6 ten laste gelegde niet kan worden bewezen. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte de NN3 is geweest die door aangever [slachtoffer 6] is beschreven. Deze persoon was aanwezig in het Beatrixpark en heeft naast [slachtoffer 6] op een bankje gezeten met de twee andere verdachten. Vervolgens zijn de drie jongens weggelopen. NN1 liep daarop de bosjes in, vroeg [slachtoffer 6] bij zich te komen en heeft hem daar beroofd. Bij deze stand van zaken kan naar het oordeel van de rechtbank – onder verwijzing naar de overwegingen over medeplegen onder 4.2 – niet worden bewezen dat verdachte zich als medepleger aan het onder 5 en 6 ten laste gelegde heeft schuldig gemaakt. Hij zal daarom van die feiten worden vrijgesproken.
4.5.
Ten aanzien van de feiten 7 en 8
Gelet op de bewijsmiddelen, de bekennende verklaring van de verdachte en de referte van de raadsvrouw komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de feiten 7 en 8.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 14 augustus 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
een telefoon, iPhone, merk Apple en een riem, merk Valentino en een fles parfum, merk Versace, toebehorende aan [slachtoffer 2] en
een telefoon, iPhone, merk Apple, toebehorende aan [slachtoffer 3] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
  • [slachtoffer 2] bij zijn kraag vast te pakken en met kracht in een stoel te duwen en daarbij te zeggen: “Pak je telefoon en haal de code en iCloud eraf” en “Zet je wachtwoord in notities” en “Geef je telefoon” en “Geef het, of ik ga je steken” en “Laat me je tasje zien”, in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en strekking en
  • [slachtoffer 3] bij zijn arm vast te pakken en tegen hem te zeggen: “Zet je code uit” en “Haal je iCloud eraf” en onverhoeds met kracht de telefoon van [slachtoffer 3] uit zijn handen te trekken;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 14 augustus 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een ketting, toebehorende aan [slachtoffer 2] , door hem bij zijn kraag vast te pakken en hem met kracht in een stoel te duwen en daarbij te zeggen: “Haal je ketting los, anders ga ik je steken” en “Doe snel”;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 13 augustus 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon, iPhone, merk Apple en een jas, merk Canada Goose, toebehorende aan [slachtoffer 1] , door tegen [slachtoffer 1] te zeggen: “Geef je tel en je jas af” en een machete aan hem te tonen en tegen de keel van [slachtoffer 1] te zetten en vervolgens, nadat [slachtoffer 1] verdachte van zich af had geduwd, een slaande beweging met voornoemd voorwerp tegen het lichaam van [slachtoffer 1] te maken en [slachtoffer 1] in zijn hand te snijden en tegen hem te zeggen: “Doe je jas uit” en “Geef je telefoon af”, in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en strekking;
ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde:
op 21 mei 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 7] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn portemonnee, bevattende een bankpas en een ID-kaart en een werkpas en een schoolpas, en van zijn telefoon iPhone, merk Apple, toebehorende aan [slachtoffer 7] , door tegen voornoemde [slachtoffer 7] te zeggen: “Meekomen, meekomen” en “Omdraaien, we hebben een mes” en “Doorlopen” en “Maak je zakken leeg” en “Boek je spaargeld over” en “Verhoog je daglimiet” en “Geef je pincode”, in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en strekking, en een mes en een machete aan [slachtoffer 7] te tonen en voornoemde voorwerpen tegen de keel van [slachtoffer 7] te houden en tegen het lichaam van [slachtoffer 7] te porren;
ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde:
op 22 september 2021 te Diemen, tezamen en in vereniging met anderen een jas, merk Moncler, toebehorende aan [slachtoffer 8] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 8] , gepleegd met het oogmerk om deze diefstal gemakkelijk te maken, door tegen [slachtoffer 8] te zeggen: “Trek je jas uit” en “Trek je jas uit, trek het uit” en [slachtoffer 8] bij zijn lichaam vast te pakken en de jas van [slachtoffer 8] van zijn lichaam te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 8 bewezen geachte feiten en het ad informandum gevoegde feit 9 zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 107 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de hulpverlening.
Daarnaast heeft de officier van justitie veroordeling tot een werkstraf voor de duur van 180 uren gevorderd.
De raadsvrouw heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het positieve verloop van het schorsingstoezicht en daarom aan verdachte, zoals geadviseerd is door de hulpverlening, een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen, met en toezichtmaatregel voor de duur van 1 jaar.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders.
Het betreft in de onderhavige zaak het oriëntatiepunt voor diefstal met geweld/afpersing. Als uitgangspunt voor strafoplegging voor een dergelijk feit geldt als oriëntatiepunt dat – bij een
first offender– een werkstraf zal worden opgelegd van 60 uren, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie. Strafverzwarende omstandigheden kunnen aanleiding zijn de strafmaat naar boven te wijzingen. Iedere strafverzwarende omstandigheid geldt daarbij in beginsel voor 60 uur werkstraf, dan wel 1 maand jeugddetentie. In het onderhavige geval gelden als strafverzwarende omstandigheden:
  • fysiek geweld;
  • letsel;
  • bedreiging met een wapen;
  • georganiseerd karakter van de groep.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en de duur daarvan het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich, chronologisch in de tijd, ten eerste schuldig gemaakt aan een afpersing in vereniging, waarbij slachtoffer [slachtoffer 7] (feit 6) is gedwongen tot de afgifte van zijn portemonnee en telefoon, maar ook tot de afgifte van zijn pincode en het overboeken van zijn spaargeld, waarna een deel van dat geld door de verdachten is opgenomen. De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte, die niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, schijnbaar uit het niets zo’n ernstig vermogensdelict pleegt, waarbij een mes en een machete zijn gebruikt. Verdachte heeft zich enkele maanden na dit feit opnieuw schuldig gemaakt aan een straatroof in vereniging, wederom met gebruik van een machete (feit 3). Het slachtoffer van dat feit, [slachtoffer 1] , is door die machete gewond geraakt aan zijn hand.
Het voorhanden hebben van messen en machetes is, letterlijk, levensgevaarlijk. Deze zijn door verdachte en zijn medeverdachten gebruikt om de diefstallen gemakkelijk(er) te maken. Er zijn helaas genoeg voorbeelden waarin het gebruik van messen een ernstige en zelfs fatale afloop kent.
Een dag later, op 14 augustus 2021, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een volgende straatroof in vereniging, deze keer met twee slachtoffers (feit 1 en feit 2). Hierbij is weliswaar niet daadwerkelijk gebruik gemaakt van een mes of een ander wapen, maar is wel gedreigd met steken. Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een straatroof in vereniging, waarbij de jas van het slachtoffer van zijn lichaam is getrokken (feit 7).
Bij alle bewezenverklaarde feiten zijn dure spullen van de slachtoffers afgepakt, spullen waarvoor zij in sommige gevallen hard hebben gewerkt en lang hebben gespaard. Verdachte heeft er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Erger nog: ook aan hun lichamelijke integriteit laat hij zich niets gelegen liggen, door gebruik te maken van levensgevaarlijke wapens om het afpakken van dure spullen gemakkelijker te maken. Tevens lijkt verdachte zich niet te realiseren hoe bedreigend en beangstigend dit soort feiten voor slachtoffers en hun omgeving zijn. De rechtbank vindt de feiten die verdachte heeft gepleegd ernstig en vindt de hoeveelheid feiten die hij in korte tijd heeft gepleegd zeer zorgelijk. De gepleegde feiten gaan naar het oordeel van de rechtbank verder dan een jeugdzonde die hoort bij het opgroeien: verdachte heeft keer op keer de verkeerde keuzes gemaakt en is daar, zelfs na een eerdere aanhouding, mee doorgegaan. Bij het volwassen worden, hoort het afrekenen met het verleden en op dat punt is verdachte wat de rechtbank betreft nu gekomen.
Vanwege de ernst en de hoeveelheid begane feiten kan niet worden volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf, of een deels voorwaardelijke straf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het ondergane voorarrest. De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat ook rekening met het ad informandum gevoegd feit, het voorhanden hebben van een verboden (vuur)wapen, waarvan aannemelijk is geworden dat verdachte dat feit heeft gepleegd en nu ervan mag worden uitgegaan dat het Openbaar Ministerie hem daar niet voor zal vervolgen.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met zijn hierna te noemen persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 maart 2022 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als
first offender.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychologisch Pro Justitia rapport van 17 februari 2022, opgemaakt door drs. A.M.I. Peelen, GZ-psycholoog. De psycholoog concludeert in dat rapport onder meer het volgende.
Bij verdachte is sprake (geweest) van ADHD, een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressor gerelateerde stoornis en een stoornis in middelengebruik. Door de doorwerking van de PTSS en het middelengebruik van verdachte wordt geadviseerd de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Onbehandeld bestaat het risico dat het trauma opnieuw zal zorgen voor het gevoel dat verdachte voor zichzelf moet opkomen en dat hij hierbij over zijn grenzen gaat. Als verdachte weer gaat blowen, bestaat de kans dat hij van zichzelf verwijderd raakt en niet meer in contact staat met het gevoel van grenzen. Geadviseerd wordt traumabehandeling in te zetten, gericht op het verwerken van de nare ervaringen die verdachte heeft meegemaakt. Vervolgens wordt geadviseerd behandeling te richten op het verstevigen van de coping vaardigheden van [verdachte] , het vergroten van zijn zelfvertrouwen en het weer richting geven aan de ideeën over de toekomst, zowel op het gebied van opleiding en werk als op het gebied van vrienden. Psycho-educatie over het effect van middelengebruik wordt eveneens geadviseerd, evenals systeemgesprekken zodat verdachte en ouders de ingeslagen weg kunnen verstevigen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het briefrapport van de Raad van 10 mei 2022. Daarin adviseert de Raad, na kennis te hebben genomen van het voornoemde rapport van de psycholoog, aan verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen, onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte actief meewerkt aan het behouden van een positieve dagbesteding en dat hij blijft aankomen bij zijn individuele traject bij het Forensisch Jeugdteam van Inforsa en dat de systeemtherapie met zijn ouders doorgang vindt. Ter terechtzitting heeft de Raad het advies gewijzigd en geadviseerd een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, onder de geadviseerde bijzondere voorwaarden alsmede het meewerken aan hulpverlening en/of coaching die door JBRA noodzakelijk wordt geacht en de proeftijd wat de bijzondere voorwaarden betreft te beperken tot een jaar.
De rechtbank heeft ten slotte kennisgenomen van het evaluatierapport van JBRA van 29 april 2022. JBRA geeft daarin onder meer het volgende aan.
Jeugdbescherming adviseert om een maatregel Toezicht & Begeleiding op te leggen, met de voorwaarden dat [verdachte] actief meewerkt aan het behouden van een positieve dagbesteding, dat hij blijft aankomen bij zijn individuele traject bij het Forensische Jeugdteam van Inforsa en dat de systeemtherapie met zijn ouders doorgang vindt. Jeugdbescherming heeft de afgelopen tijd een positieve ontwikkeling bij [verdachte] gezien en goede medewerking aan alle voorwaarden, zoals beschreven in de evaluatie. Het is wel belangrijk dat [verdachte] deze positieve lijn en coping vaardigheden leert vast te houden, dat hij zich beter staande kan houden buitenshuis, dat hij meer handvatten krijgt m.b.t. zijn impulsbeheersing, dat hij beter oorzaak-gevolg kan overzien en er meer zicht komt op de mogelijke emotieregulatieproblematiek. Jeugdbescherming acht een maatregel voor de duur van één jaar afdoende, gezien de reeds volwassen leeftijd van [verdachte] en de tevens intrinsieke motivatie van [verdachte] voor het volgen van behandeling. Gezien de relatief korte schorsingsperiode en het zorgelijk delict, ziet Jeugdbescherming meerwaarde in een langere betrokkenheid binnen
reclasseringstoezicht.Ter zitting is JBRA gebleven bij het genoemde advies.
De rechtbank zal de bewezenverklaarde feiten, gelet op het rapport van de psycholoog, in verminderde mate aan verdachte toerekenen. Hierboven heeft de rechtbank al gemotiveerd dat en waarom het opleggen van een voorwaardelijke straf onvoldoende recht doet aan de gepleegde feiten. De rechtbank vindt het niet in het belang van verdachte of de maatschappij als verdachte nu opnieuw vast komt te zitten voor de gepleegde feiten. Anderzijds vindt de rechtbank wel dat verdachte nog meer gestraft moet worden dan hij door het ondergaan van de voorlopige hechtenis gestraft is. De hoeveelheid feiten, de ernst van de feiten en de strafverzwarende omstandigheden geven daar aanleiding toe. Daarom zal de rechtbank, ondanks dat zij minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, diens eis volgen.
Gezien de adviezen van de psycholoog, de Raad en JBRA en omdat verdachte zich bereid heeft verklaard mee te werken aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden, zal de rechtbank die aan hem opleggen als voorwaarden bij het voorwaardelijk deel van de straf. De rechtbank acht die voorwaarden, net als de rapporteurs, in het belang van de verdere ontwikkeling van verdachte. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat daarbij een proeftijd van twee jaren passend is. Als JBRA eerder aanleiding ziet het toezicht af te sluiten, kan zij dat uiteraard doen en blijven enkel de algemene voorwaarden gelden gedurende het resterende deel van de proeftijd.
Ten slotte houdt de rechtbank er rekening mee dat de feiten 1 en 2 in samenloop zijn gepleegd.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

10.1.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 1.270,95 aan materiële schadevergoeding en €1.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is wat de materiële schade betreft niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De hoogte van de vordering is wat de immateriële schade betreft betwist. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op €500,-.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De raadsvrouw heeft gevraagd de vordering niet hoofdelijk te bepalen, maar slechts het aan verdachte toe te rekenen deel van de vordering in zijn strafzaak toe te wijzen. De rechtbank zal, nu daartegen geen verweer is gevoerd en de rechtbank het belang van verdachte bij het op die manier toewijzen ziet, aldus beslissen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering voor dit gedeelte onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 en 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 885,48, te vermeerderen met de wettelijke rente, waarvan € 635,48,- voor materiële schade en € 250,- voor immateriële schade.
10.2.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 359,80 aan materiële schadevergoeding en € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is wat de materiële schade betreft niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De hoogte van de vordering is wat de immateriële schade betreft betwist. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,-.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De raadsvrouw heeft gevraagd de vordering niet hoofdelijk toe te wijzen, maar slechts het aan verdachte toe te rekenen deel van de vordering in zijn strafzaak toe te wijzen. De rechtbank zal, nu daartegen geen verweer is gevoerd en de rechtbank het belang van verdachte bij het op die manier toewijzen ziet, aldus beslissen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering voor dit gedeelte onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 429,90,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, waarvan € 179,90,- voor materiële schade en € 250,- voor immateriële schade.
10.3.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 1.759,- aan materiële schadevergoeding en € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank voor het deel dat ziet op de weggenomen iPhone niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de jas niet is onderbouwd wanneer en voor welk bedrag deze is aangeschaft, zodat eveneens onduidelijk is welk afschrijvingspercentage voor de jas moet worden gehanteerd. De rechtbank kan daardoor niet beoordelen of er nog enige restwaarde aan de jas kan worden toegekend en, zo ja, hoe hoog die is. Daarom zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De hoogte van de vordering is wat de immateriële schade betreft betwist. Hoewel er geen enkele medische onderbouwing is gegeven van het letsel en de beperkingen die de benadeelde op dit moment nog ervaart, staat wel vast dat hem letsel is toegebracht aan zijn hand. Daarvan heeft de advocaat van de benadeelde partij de rechtbank een filmpje doen toekomen. De rechtbank is echter onvoldoende medisch onderlegd om daar een letselbeschrijving uit te kunnen destilleren. Dat laat onverlet dat de benadeelde, op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij op een andere wijze in zijn persoon is aangetast De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1000,-.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De raadsvrouw heeft gevraagd de vordering niet hoofdelijk toe te wijzen, maar slechts het aan verdachte toe te rekenen deel van de vordering in zijn strafzaak toe te wijzen. De rechtbank zal, nu daartegen geen verweer is gevoerd en de rechtbank het belang van verdachte bij het op die manier toewijzen ziet, aldus beslissen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering voor dit gedeelte onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € ‭793,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, waarvan € 459,66,- voor materiële schade en € 333,33,- voor immateriële schade.‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde golden, dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 7 en 8 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde:
eendaadse samenloop van
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het onder 3 en 7 bewezen verklaarde:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 8 bewezen verklaarde:
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 107 dagen, van deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt de
proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • meewerkt aan het behouden van een positieve dagbesteding;
  • meewerkt aan zijn individuele behandeltraject bij het Forensisch Jeugdteam van Inforsa;
  • meewerkt aan systeemtherapie;
  • meewerkt aan andere hulpverlening en/of coaching die JBRA noodzakelijk acht.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdamtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht,
vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 2], te dezen wettelijk vertegenwoordigd door [naam 4] ,
toe tot een bedrag van € 885,48(achthonderdvijfentachtig euro en achtenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, waarvan € 635,48, (zeshonderdvijfendertig euro en achtenveertig eurocent) voor materiële schade en € 250,- (tweehonderdvijftig euro) voor immateriële schade.
Veroordeelt verdachte aan de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op,
aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , te betalen de som van € 885,48(achthonderdvijfentachtig euro en achtenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, waarvan € 635,48, (zeshonderdvijfendertig euro en achtenveertig eurocent) voor materiële schade en € 250,- (tweehonderdvijftig euro) voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat
de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer 3], te dezen wettelijk vertegenwoordigd door [naam 5] ,
toe tot een bedrag van € 429,90(vierhonderdnegenentwintig euro en negentig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, waarvan € 179,90 (honderdnegenenzeventig euro en negentig eurocent) voor materiële schade en
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro) voor immateriële schade.
Veroordeelt verdachte aan de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op,
aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] , te betalen de som van € 429,90(vierhonderdnegenentwintig euro en negentig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, waarvan € 179,90 (honderdnegenenzeventig euro en negentig eurocent) voor materiële schade en € 250,- (tweehonderdvijftig euro) voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat
de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer 1], te dezen wettelijk vertegenwoordigd door zijn moeder, mw. [naam 6] , bijgestaan door mw. mr. S. Bijl,
toe tot een bedrag van €
793,00(zevenhonderddrieënnegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, waarvan € 459,66 (vierhonderdnegenenvijftig euro en zesenzestig eurocent) voor materiële schade en € 333,33 (driehonderdendrieëndertig euro en drieëndertig eurocent) voor immateriële schade.‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
Veroordeelt verdachte aan de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op,
aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen de som van € 793,00(zevenhonderddrieënnegentig euro)‭, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, waarvan € 459,66 (vierhonderdnegenenvijftig euro en zesenzestig eurocent voor materiële schade en € 333,33- (driehonderdendrieëndertig euro en drieëndertig eurocent) voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 0 (nul) dagen. ‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat
de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A.S. Dogan en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 mei 2022.