ECLI:NL:RBAMS:2022:3027

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4654
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over stopzetten en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiser, een inwoner van Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiser ontving sinds 10 november 2008 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. De uitkering werd echter met ingang van 1 januari 2017 stopgezet door verweerder, die ook het recht op uitkering over de periode van 1 januari 2017 tot en met 29 februari 2020 herzag en terugvorderde tot een bedrag van € 47.837,01. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft eerder, op 23 juni 2021, het beroep van eiser gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. In het bestreden besluit van 5 augustus 2021 handhaafde verweerder echter de intrekking en terugvordering van de uitkering, wat leidde tot een nieuw beroep van eiser. Tijdens de zitting op 13 april 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat de woon- en leefsituatie van eiser niet kon worden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat eiser zijn hoofdverblijf had op een ander adres dan het uitkeringsadres. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, herroepte de primaire besluiten en verklaarde het bezwaar van eiser gegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 2.600,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4654

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. H.J.J. Hendrikse),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. M. Mulders).

Procesverloop

Met het besluit van 12 maart 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder de uitkering van eiser met ingang van 1 januari 2017 stopgezet.
Met het besluit van 17 maart 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder het recht op uitkering over de periode van 1 januari 2017 tot en met 29 februari 2020 herzien en teruggevorderd tot een bedrag van € 47.837,01.
Met het besluit van 26 mei 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Deze rechtbank heeft het beroep van eiser bij uitspraak van 23 juni 2021 [1] gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar.
Met het besluit van 5 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting gesloten.

Overwegingen

Wat er aan de procedure is voorafgegaan
1. Eiser ontving vanaf 10 november 2008 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet naar de norm van een alleenstaande boven de eenentwintig jaar. Sinds
18 maart 2014 staat eiser in de Basisregistratie personen ingeschreven op de [adres] in Amsterdam (het uitkeringsadres).
2. Met het besluit van 26 mei 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering ongegrond verklaard. Deze rechtbank heeft in de uitspraak van 23 juni 2021 [2] geoordeeld dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in de periode van 1 januari 2017 tot en met 29 februari 2020 niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. De bevindingen die verweerder aan de besluitvorming ten grondslag heeft gelegd zijn de verklaringen van omwonenden, de heer [naam] en eiser zelf. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak van 23 juni 2021.
3. Verweerder heeft met het bestreden besluit de intrekking en terugvordering gehandhaafd en het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich nu op het standpunt dat de woon- en leefsituatie van eiser niet kan worden vastgesteld. Verweerder heeft hieraan wederom de verklaringen van eiser en de heer [naam] ten grondslag gelegd.
Het oordeel van de rechtbank
Woon- en leefsituatie
4. Eiser voert aan dat verweerder – na de uitspraak van 23 juni 2021 – zonder nader onderzoek niet de conclusie kan trekken dat de woon- en leefsituatie van eiser niet kan worden vastgesteld.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat – gelet op het tijdsverloop – nader onderzoek verrichten niet zinvol is. Bovendien volgt uit de verklaringen van eiser en de heer [naam] dat laatstgenoemde verblijft op het uitkeringsadres en daarom kan verweerder de woon- en leefsituatie van eiser niet kan vaststellen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de woon- en leefsituatie van eiser niet kan worden vastgesteld en overweegt daartoe als volgt. Uit de uitspraak van 23 juni 2021 volgt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zijn hoofdverblijf heeft op een ander adres dan het uitkeringsadres. Dat houdt in dat verweerder – zonder nieuw onderzoek – ervan uit moet gaan dat eiser woonachtig was op het uitkeringsadres. Daarnaast volgt uit de verklaringen van eiser en de heer [naam] dat laatstgenoemde in de te beoordelen periode van 1 januari 2017 tot en met 29 februari 2020 de sleutel van de woning van eiser had en dat hij daar af en toe sliep. Uit de verklaringen volgt niet dat de heer [naam] zijn hoofdverblijf op het adres van eiser heeft, maar slechts dat hij daar af en toe verblijft. Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank niet in waarom de woon- en leefsituatie van eiser niet kan worden vastgesteld. Het betoog van eiser slaagt.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond. Eiser krijgt gelijk. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Aan de overige beroepsgronden komt de rechtbank daarom niet toe. In het kader van finale geschilbeslechting zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien door het bezwaar gegrond te verklaren en de primaire besluiten te herroepen. Er is gelet op het oordeel van de rechtbank en de toelichting van verweerder dat nader onderzoek niet zinvol is, geen andere uitkomst mogelijk.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.600,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de primaire besluiten;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden en,
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr.H. Belhadi, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Raad worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zaaknummer AMS 20/3787.
2.Zaaknummer AMS 20/3787.