ECLI:NL:RBAMS:2022:3030

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
13/039896-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor verkrachting van een 19-jarige werkneemster in Amsterdam

Op 3 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 47-jarige man, die op 1 oktober 2021 in Amsterdam een 19-jarige werkneemster heeft verkracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, die de werkgever van het slachtoffer was, de vrouw in een toilet van een café en later in het trappenhuis van haar woning heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank oordeelde dat de aangifte van het slachtoffer betrouwbaar was, ondersteund door getuigenverklaringen en medisch bewijs van letsel. De verdachte heeft de seksuele handelingen weliswaar bevestigd, maar stelde dat deze vrijwillig waren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er sprake was van dwang door geweld en andere feitelijkheden, mede door het leeftijdsverschil en de werkgever-werknemer relatie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en moet een schadevergoeding van in totaal € 27.417,57 aan het slachtoffer betalen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/039896-22
Datum uitspraak: 3 juni 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.C.G. van Riet, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 1 oktober 2021 te Amsterdam
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, te weten
- het misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht van
verdachte op [aangeefster] (gezien het leeftijdsverschil en de relatie
werkgever-werknemer) en/of
- het in een (hoek van een) wc-hokje duwen van die [aangeefster] en/of terwijl hij samen
met die [aangeefster] in dat hokje stond, de deur van dat hokje dicht te trekken en/of
vervolgens die deur op slot te doen en/of het bij de nek beet pakken van die [aangeefster]
en/of het bij de schouders beetpakken van die [aangeefster] en/of haar bij de schouders
naar beneden te duwen en/of
- het (meermaals) onverhoeds brengen van zijn hand in de broek en/of onderbroek
van die [aangeefster] en/of
- het (meermaals) onverhoeds (en met kracht) brengen van een of meer van zijn
vingers op en/of in de vagina van die [aangeefster] en/of
- het opwachten van die [aangeefster] en/of (vervolgens) het volgen van en/of meelopen
met die [aangeefster] naar het trappenhuis van haar woning en/of
- het voorover op/tegen de trap duwen van die [aangeefster] (ten gevolge waarvan zij klem
kwam te zitten tussen hem en de trap) en/of haar broek en onderbroek uit te
trekken en/of haar nek beet te pakken en/of haar met zijn penis onverhoeds van
achteren vaginaal (en met kracht) te penetreren,
[aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , te weten
- het brengen en/of houden en/of heen en weer bewegen van een of meer van zijn
vingers op en/of in de vagina van die voornoemde [aangeefster] en/of
- het brengen en/of houden en/of heen en weer bewegen van zijn penis in de vagina
van die voornoemde [aangeefster] .

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Inleiding
Aangeefster [aangeefster] heeft op 7 oktober 2021 aangifte gedaan van verkrachting door haar baas [verdachte] in de nacht van 30 september op 1 oktober 2021 te Amsterdam. Destijds was aangeefster 19 jaar oud en verdachte 47 jaar oud. Aangeefster kent verdachte al haar hele leven. De moeder van aangeefster en de toenmalige vriendin van verdachte, [naam voormalige vriendin] (hierna: [naam voormalige vriendin] ), waren tot voor kort goede vriendinnen.
Aangeefster verklaart, kort samengevat, dat verdachte de bewuste avond dronken was, haar op een gegeven moment naar het personeelstoilet van café ’ [naam café] is gevolgd en het wc-hokje is binnengegaan en aldaar tegen haar wil met zijn hand in haar onderbroek en met zijn vinger in haar vagina is geweest. Nadat verdachte vervolgens door collega’s op de taxi naar huis was gezet, is hij (vrijwel direct daarna) uitgestapt en is hij richting het huis van aangeefster gelopen. Verdachte is aldaar op een bankje een sigaretje gaan roken en heeft gewacht op aangeefster. Verdachte is vervolgens met aangeefster mee naar huis gelopen toen hij haar zag. Aangeefster verklaart dat, nadat zij de woning van haar woning had opengedaan, verdachte haar vanachter bij haar nek heeft gepakt, haar voorover heeft geduwd, zodat ze met haar handen op de trap terecht kwam, haar broek naar beneden heeft getrokken en vervolgens tegen haar wil zijn penis in haar vagina heeft gestopt, aldus aangeefster.
Verdachte bevestigt de verklaring van aangeefster voor zover deze betrekking heeft op de door hem verrichte seksuele handelingen, maar stelt, kort samengevat, dat aangeefster vrijwillig seks met hem heeft gehad.
Het standpunt van de officier van justitie
Het feit kan volgens de officier van justitie worden bewezen op basis van de aangifte. De officier van justitie acht de aangifte betrouwbaar en heeft erop gewezen dat aangeefster consequent en gedetailleerd heeft verklaard. Daar komt bij dat de aangifte op belangrijke punten wordt ondersteund. Verdachte heeft bekend seks met het slachtoffer te hebben gehad.
Aangeefster heeft verklaard dat deze seks tegen haar wil heeft plaatsgevonden en dat zij is verkracht. Zij had – vier dagen na het incident – nog zichtbaar letsel, te weten rode
plekken in haar nek en gekleurde plekken boven op haar arm en op haar beide heupen, hetgeen goed past bij wat zij over de toedracht in haar aangifte heeft verklaard. De sms’jes die verdachte op de ochtend na de gebeurtenissen heeft verstuurd, ondersteunen eveneens haar verhaal. Aangeefster heeft het verhaal voorts aan haar moeder en oom verteld. De stills die [naam voormalige vriendin] van de camerabeelden van ’ [naam café] van die avond heeft gemaakt, laten ook zien dat de verklaring van aangeefster klopt. Door de verbalisanten die het verhoor van aangeefster hebben afgenomen, is verder waargenomen dat aangeefster zeer emotioneel reageert als zij vertelt wat haar is overkomen.
Aangeefster beschouwde verdachte als een vaderfiguur. Zij was destijds 19 jaar oud en had een vriend. Het is dan ook onaannemelijk dat aangeefster, als zij al seks met verdachte zou hebben willen hebben, zou hebben gekozen voor seks met hem in het toilet van zijn café en in de portiek van haar woning. Ten slotte hebben diverse getuigen verklaard dat verdachte die avond (veel) te veel alcohol had gedronken. Drank werkt ontremmend, dat is algemeen bekend. Voor zover getuigen hebben verklaard dat aangeefster zich die avond flirterig zou hebben gedragen, geldt dat aangeefster ontkent dat zij dit heeft gedaan. Zij wilde verdachte - die zij als vader beschouwde - iets vertrouwelijks vertellen over haar vriend. De families kennen elkaar goed, het is dan ook niet gek dat aangeefster gedurende de avond zo dicht bij verdachte zat. Overigens kan flirterig gedrag nooit een excuus voor ongewilde seks zijn, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - overeenkomstig haar overgelegde schriftelijke pleitnota - vrijspraak bepleit, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen.
Op basis van de verklaringen in het dossier staat vast dat er die avond/nacht sprake was van flirterig gedrag van aangeefster richting verdachte en andersom en dat aangeefster niet afwijzend heeft gereageerd toen verdachte, reeds in het café, zijn hand in haar broek stopte.
Ook staat vast dat verdachte en aangeefster samen in het toilet zijn geweest. Uit de verklaringen kan worden afgeleid dat zij, nadat zij van het toilet kwamen samen, dicht bij elkaar, op de hoek van de bar aan de raamzijde van het café zijn gaan zitten of staan. Geconcludeerd kan worden dat er op dat moment geen sprake was van een onwenselijke situatie. Integendeel, uitgaande van de verklaringen in het dossier was sprake van een situatie waarbij beide partijen zich flirterig bleven gedragen en uit waren op seks. De verklaring van aangeefster dat de gebeurtenissen in het wc-hokje onvrijwillig waren, wordt niet ondersteund door getuigenverklaringen. De seksuele handelingen die in het trappenhuis van de woning van aangeefster hebben plaatsgevonden, moeten worden gezien als een voorzetting van die in het café en betreffen dus handelingen die beide partijen op dat moment wilden. Voor zover het letsel in de nek/hals al het gevolg zou zijn van de seksuele handelingen in de nacht van 30 september op 1 oktober 2021 betreft het letsel dat ook past bij de verklaring van verdachte over de manier waarop zij met wederzijds goedvinden seks hebben gehad in het trappenhuis.
Pas nadat de gebeurtenissen hadden plaatsgevonden, brak er paniek uit. Verdachte was bang voor de reactie van zijn vrouw en de vader van aangeefster. Verdachte stuurde toen Whatsapp-berichten naar aangeefster met de strekking het voorval tussen hen beiden te houden. Vervolgens heeft de moeder van verdachte de berichten te lezen gekregen en is de moeder woest op verdachte geworden. Eerst daarna heeft aangeefster besloten aangifte te doen. Verdachte was de avond van de gebeurtenissen aangeschoten. Hij was echter niet zo dronken dat hij niet wist wat hij deed en niet meer begreep wat aangeefster tegen hem zei.
In deze zaak kan uit de bewijsmiddelen niet blijken dat verdachte opzettelijk en actief het al dan niet bestaande overwicht waaronder leeftijd of werkgeverschap heeft aangewend om seksuele handelingen af te dwingen, nu zelfs aangeefster hierover niet rept.
Dat met name de moeder van aangeefster dit achteraf anders ziet, maakt niet dat daar ten tijde van de seksuele handelingen sprake van was, aldus de raadsvrouw.
Het oordeel van de rechtbank
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
De rechtbank zal uitgaan van de verklaring van aangeefster aangezien de rechtbank deze verklaring op grond van het navolgende betrouwbaar acht.
Allereerst is van belang dat aangeefster, direct na het voorval in het trappenhuis, (uiteindelijk) het gehele verhaal aan haar moeder heeft verteld, dit vervolgens opnieuw heeft gedaan in een informeel gesprek met zedenrechercheurs en dat zij vervolgens nogmaals in het kader van haar aangifte haar verhaal heeft gedaan. Aangeefster heeft, ook blijkens de verklaring van haar moeder, telkens zeer gedetailleerd verklaard over hetgeen in de wc van ’ [naam café] en vervolgens in het trappenhuis van haar woning is gebeurd en over de wijze waarop verdachte haar dwong te ondergaan dat hij eerst zijn vingers (op de wc) en vervolgens zijn penis (in het trappenhuis) in haar vagina bracht. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat aangeefster consistent is geweest in hetgeen zij heeft verklaard.
Daarnaast is van belang dat de aangifte op diverse onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Op cruciale punten komt de verklaring van aangeefster overeen met de verklaringen van de getuigen, maar ook met die van verdachte zelf. De getuigenverklaringen komen met betrekking tot wat zich in het café heeft voorgedaan, overeen met de verklaring van aangeefster dat verdachte behoorlijk dronken was en dat verdachte aangeefster is gevolgd naar het toilet, daar naar binnen is gegaan en de deur van het toilet vervolgens achter zich heeft dichtgedaan. Dit alles wordt ook bevestigd door stills van de camerabeelden van het café ‘ [naam café] van die avond, die door de getuige [naam voormalige vriendin] tijdens haar verhoor door de rechter-commissaris zijn overgelegd. Verdachte heeft ter zitting overigens ook het onderdeel van de aangifte bevestigd dat hij aangeefster het wc-hokje in is gevolgd, zonder dat hier een uitnodiging van aangeefster aan vooraf was gegaan. Ook de verklaring van aangeefster dat verdachte met zijn hand in de broek van aangeefster is geweest en op het toilet een vinger in haar vagina heeft gebracht, is door verdachte bevestigd.
De verklaring van aangeefster met betrekking tot de gebeurtenissen in het trapportaal van de woning van verdachte wordt bevestigd door de verklaring van verdachte dat hij haar heeft opgewacht en haar in het trappenhuis heeft gepenetreerd met zijn penis, terwijl aangeefster voorover stond met haar handen op de trap. Dat verdachte haar daarbij (hardhandig) heeft beetgepakt bij haar nek en heupen, zoals aangeefster heeft verklaard, wordt bevestigd door het bij aangeefster geconstateerde letsel, zoals dit blijkt uit de zich in het dossier bevindende letselverklaring en door de verklaring van de oom van aangeefster, die verklaart dat hij de dag na het incident bij aangeefster letsel heeft waargenomen.
Ten slotte acht de rechtbank van belang dat de moeder van aangeefster heeft verklaard dat aangeefster, toen zij na het voorval in het trappenhuis, de woning binnen kwam, zichtbaar van slag was en “zielloos overkwam” en dat de verbalisanten tijdens het verhoor van aangeefster hebben waargenomen dat aangeefster, juist als zij concreet over de gebeurtenissen in het wc-hokje en in het trappenhuis verklaart, geëmotioneerd raakt en moet huilen.
Seksuele handelingen
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte, in het toilet van het café ’ [naam café] , met zijn hand in de broek en onderbroek van aangeefster is geweest en met zijn vinger in haar vagina en, in het trapportaal van haar eigen woning, met zijn piemel in haar vagina is geweest, aangezien aangeefster dit heeft verklaard en verdachte dit heeft bevestigd.
Dwang
In deze zaak draait het om de vraag of verdachte aangeefster heeft gedwongen de hiervoor genoemde seksuele handelingen te dulden. Om tot een bewezenverklaring te komen van verkrachting zal immers vast moeten komen te staan dat verdachte aangeefster heeft gedwongen de hiervoor beschreven seksuele handelingen te ondergaan. Die dwang kan bestaan uit geweld of door een andere feitelijkheid, of door bedreiging met geweld of met een andere feitelijkheid.
Aangeefster heeft met betrekking tot de (tenlastegelegde) gebeurtenissen in het wc-hokje en het element dwang, enigszins samengevat, het volgende verklaard.
Toen zij in de nacht van 1 oktober 2022 op het toilet van het café ‘ [naam café] was en zij net het toilet wilde verlaten, stond plotseling verdachte - die dronken was en waarmee ze net in het café een intiemgesprek over haar vriendje aan een tafeltje had gehad, een door haar haar zogenoemd ‘vader-dochter-momentje’- voor haar. Hij duwde haar met zijn bovenlichaam weer terug het wc-hokje in, deed de deur dicht en deed deze op slot. Aangeefster raakte in paniek en dacht : "What the fuck is dit??" Verdachte begon toen aan haar lichaam en borsten te zitten. Hij deed zijn handen eerst op haar kleding en daarna hield hij aangeefster bij haar nek vast en duwde haar in de hoek van het wc-hokje, dat zo klein is dat je er net met z’n tweeën in kan staan. Hij ging vervolgens met een hand in haar broek en daarna met zijn vingers in haar vagina, waarbij hij hardhandig duwde in haar vagina. Aangeefster zei telkens tegen hem “ga naar huis”. Zij hoorde dat hij vervolgens zei: "Jezus wat ben je geil en je bent eindelijk oud genoeg.". Aangeefster weet niet hoe lang het precies duurde dat hij met zijn vingers in haar vagina zat. Het stopte omdat zij hem naar achteren kon duwen. Zij draaide zich om om weg te gaan en voelde toen dat verdachte haar beide schouders vastpakte en haar forceerde om op de wc pot te gaan zitten. Zij hoorde dat hij zei: "Ik zou het wel geil vinden dat je mij zou pijpen". Verdachte is groot en erg sterk. Hij is een kop groter en dikker dan aangeefster en stond voor aangeefster terwijl zij op de wc pot zat.
Toen verdachte zijn broek probeerde open te doen, kon aangeefster wegglippen uit het toilet.
Met betrekking tot de gebeurtenissen in het trappenhuis heeft zij het volgende verklaard.
Toen aangeefster bij haar woning aankwam en verdachte ineens zag staan, heeft zij hem gevraagd wat hij daar deed, omdat ze had begrepen dat hij (met een taxi) naar huis zou gaan. Verdachte zou daarop hebben gezegd dat hij haar veilig naar huis moest brengen. Toen aangeefster vervolgens haar sleutel van het trappenhuis in de deur had gedaan, heeft verdachte haar gevraagd of ze nog wat ging doen, waarop zij heeft geantwoord: "Ik ga mijn nest in.", waarna zij naar boven wilde lopen en zich omdraaide. Verdachte duwde haar toen plotseling voorover en deed haar (spijker)broek en onderbroek in één slag naar beneden, waarbij hij zei: “Ik heb niet voor niks anderhalf uur gewacht." Aangeefster heeft hierop gezegd: " [verdachte] ga naar huis!" Ze was lamgeslagen en verstijfd en kon verder niets meer doen en zeggen. Hij ging toen met zijn penis in haar vagina en zei: "Je bent toch niet bang voor piemels." Aangeefster heeft verder verklaard dat zij dat wat erna is gebeurd niet goed meer kan herinneren, omdat zij in shock was. Uiteindelijk is aangeefster, nadat zij verdachte naar buiten had begeleid, naar binnen gegaan.
Zoals uit het voorgaande reeds volgt, neemt de rechtbank de aangifte, die zij betrouwbaar acht, bij de bewezenverklaring tot uitgangspunt. Uit hetgeen hiervoor uit de aangifte is opgesomd, blijkt duidelijk dat sprake is geweest van dwang door geweld en andere feitelijkheden, zowel in het wc-hokje als in het trappenhuis. Verdachte, die niet alleen 28 jaar ouder was en ook de werkgever van aangeefster, heeft haar zowel in het wc-hokje als in het trappenhuis, overvallen en met geweld gedwongen de erkende seksuele handelingen te ondergaan. De door verdachte verrichte seksuele handelingen zijn onverhoeds gedaan, waardoor aangeefster niet in de gelegenheid is geweest zich hiertegen te verzetten. Met de officier van justitie is de rechtbank voorts van oordeel dat uit de aangifte kan worden afgeleid dat het grote leeftijdsverschil tussen aangeefster en verdachte en de werkgever/werknemer verhouding er wel degelijk aan heeft bijgedragen dat aangeefster zich gedwongen heeft gevoeld de seksuele handelingen van verdachte te ondergaan.
Anders dan verdachte betoogt, is er wel degelijk bewijs voorhanden dat de verklaring van aangeefster, ook op deze punten, ondersteunt. Aangeefster heeft immers letsel opgelopen dat precies past bij dat wat zij heeft verklaard. Zo heeft haar oom de dag na de gebeurtenissen striemen op haar lichaam (borsten en billen) gezien, hetgeen past bij haar verklaring over dat wat is voorgevallen in het wc-hokje. Daarnaast heeft er vier dagen na de gebeurtenissen een geneeskundige onderzoek plaatsgehad waarbij het volgende letsel is waargenomen: rode verkleuringen van de huid, met name van de huid in de nek en aan beide heupen van enkele centimeters in omvang. Hierbij is vermeld dat dit letsel goed past bij de door aangeefster geschetste toedracht.
De omstandigheid dat aangeefster na het voorval in het wc-hokje weer aan de bar is gaan zitten en een drankje is gaan drinken en met geen woord over het voorval heeft gerept, geeft de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, geen aanleiding om aan te nemen dat het voorval in de wc (dus) vrijwillig moet zijn geweest. Aangeefster heeft immers verklaard dat zij, eenmaal boven, aan niemand heeft verteld wat er was gebeurd omdat zij zich schaamde en zichzelf had voorgehouden dat verdachte dronken was en waarschijnlijk geen idee had wie hij voor zich had. De raadsvrouw heeft er nog op gewezen dat [getuige 1] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat aangeefster nadat verdachte en zij uit de wc kwamen, weer samen met verdachte aan de bar is gaan zitten, hetgeen niet zou passen bij wat aangeefster heeft verklaard. Deze verklaring van [getuige 1] strookt echter niet met wat zij aanvankelijk bij de politie heeft verklaard, namelijk dat eerst [verdachte] naar boven kwam en dat aangeefster daarmee even had gewacht en dat ze eigenlijk
voordat ze naar beneden naar de wc gingensamen (en te dichtbij elkaar) aan de bar hadden gezeten. Zij heeft toen niet verklaard dat dit na afloop opnieuw gebeurde. Overigens heeft [naam voormalige vriendin] , die de camerabeelden had bekeken, bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte, nadat hij van de wc kwam, direct in een taxi is gezet en dat aangeefster toen verdachte bij de voordeur was, bij de bar is gaan zitten.
Verdachte heeft ter zitting met klem betwist dat hij die avond dronken was, waarmee hij de verklaring van aangeefster kennelijk in een ander daglicht wenst te plaatsen. Hij heeft verklaard dat het gebruik van alcohol die avond wel enige remmingen bij hem had weggenomen, maar niet zodanig dat hij tegen de wil van aangeefster seks met haar heeft gehad.
Het dossier biedt evenwel dusdanig veel aanknopingspunten dat verdachte niet slechts aangeschoten, maar echt behoorlijk dronken en ontremd was, dat verdachte hierin niet kan worden gevolgd. De rechtbank wijst hierbij op het volgende.
  • aangeefster en andere getuigen hebben verklaard dat zij, vanwege de staat waarin verdachte verkeerde, de drankjes met alcohol die verdachte die bewuste avond nam, hebben verdund;
  • getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte die bewuste avond heel uitgelaten was en te veel had gedronken, reden waarom zij hem geen alcohol meer schonk;
  • uit de verklaring van [naam voormalige vriendin] blijkt dat verdachte, blijkens de camerabeelden, in het café knuffelend om werkneemster [getuige 1] heen hing;
  • uit de verklaring van aangeefster en getuigen blijkt dat [getuige 1] , tezamen met een vriendin die ook aanwezig was in ‘ [naam café] , [naam vriendin] (hierna: [naam vriendin] ), verdachte in een taxi hebben gezet, omdat hij teveel had gedronken;
  • uit het proces-verbaal bevindingen camerabeelden Nieuwmarkt van 1 oktober 2022 blijkt dat (deze) twee vrouwen de armen inhaken van verdachte en hem (met veel moeite) helpen achterin de taxi te stappen;
  • [naam 1] heeft verklaard dat verdachte echt lam was. Hij schreeuwde en schold eigenlijk iedereen uit. Hij zei dat zij, [naam 1] , een kankerhoer was en dat zij niets kon en dat zij daar niet moest werken. Blijkens haar verklaring heeft zij verdachte hier later mee geconfronteerd en toen heeft hij gezegd dat hij ervan schrok maar dat hij zich er niks meer van kon herinneren;
  • verdachte heeft bij de politie verklaard dat (in het trappenhuis) het penetreren van aangeefster lastig ging, omdat zijn penis “half slap was” doordat hij te veel had gedronken;
  • ter zitting heeft verdachte, in afwijking van zijn eerdere verklaring over de staat waarin hij die bewuste avond verkeerde, (ook) verklaard dat hij met zijn dronken kop alles kapot heeft gemaakt.
In de omstandigheid dat aangeefster heeft verklaard dat verdachte de wc-deur op slot had gedraaid, terwijl getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat de deur niet op slot was, ziet de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, evenmin aanleiding om de verklaring van aangeefster voor wat betreft de onvrijwilligheid in twijfel te trekken. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat aangeefster ook heeft verklaard dat zij, nadat zij aan de bar had plaatsgenomen en deed alsof er niets aan de hand was, opnieuw is gaan plassen en dat verdachte haar toen opnieuw het wc-hokje in heeft geduwd, opnieuw met de bedoeling seksuele handelingen te verrichten. Hij was al aanstalten aan het maken zijn broek open te doen. Blijkens de verklaring van aangeefster is het toen echter niet zover gekomen omdat [getuige 1] haar naam vanaf de trap riep, waarop verdachte schrok en het wc-hokje heeft verlaten. Volgens aangeefster was dan ook sprake van een tweede wc-moment. De omstandigheid dat diverse getuigen hebben verklaard dat zij slechts eenmaal hebben
geziendat verdachte aangeefster de wc in is gevolgd, sluit niet uit dat dit tweede moment wel degelijk heeft plaatsgevonden. Aangeefster heeft met betrekking tot het door haar verklaarde tweede moment, wat qua gebeurtenissen precies aansluit op de verklaring van [getuige 1] over wat zij heeft waargenomen, niet verklaard dat verdachte de deur op slot had gedaan. Eén en ander sluit elkaar dus niet uit.
Tot slot geven ook de verklaringen van de getuigen over het gedrag van aangeefster geen aanleiding om aan te nemen dat de seks die tussen verdachte en aangeefster heeft plaatsgehad vrijwillig was of moet zijn geweest. Hiertoe wordt allereerst overwogen dat enkele getuigen weliswaar hebben verklaard dat aangeefster zich ‘flirterig’ gedroeg, maar dat geen van de getuigen concreet heeft verklaard wat aangeefster dan, anders dan dat ze dicht bij verdachte aan een tafeltje heeft gezeten, precies deed waaruit kan worden afgeleid dat ze uit was op seks met verdachte. Overigens heeft de officier van justitie in dit kader ook terecht opgemerkt dat flirterig gedrag, zo daar al sprake van was, geen rechtvaardiging vormt voor onvrijwillige seks. Uit de getuigenverklaringen komt met name naar voren dat het cafépersoneel zich eraan ergerde dat aangeefster enigszins misbruik maakte van haar positie, als goede bekende van verdachte, door met hem aan een tafeltje te gaan zitten en intieme gesprekken te voeren, terwijl zij in de tussentijd al het schoonmaak- en opruimwerk moesten doen, hetgeen hun verklaringen ‘kleurt’.
Getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) heeft bij de rechter-commissaris weliswaar concreet verklaard dat verdachte en aangeefster zich veel rondom elkaar bewogen en dat zij heeft gezien dat verdachte, zoals verdachte ook ter zitting heeft verklaard, reeds in het café zijn hand in de broek van aangeefster had gestoken. Ook deze verklaring geeft echter geen aanleiding de verklaring van aangeefster in een ander daglicht te plaatsen. Hiertoe is allereerst redengevend dat [getuige 2] werkzaam is in één van de andere cafés die verdachte met zijn familie bezit, dat [getuige 2] deze verklaring heeft afgelegd toen de voorlopige hechtenis van verdachte al enige tijd was geschorst, verdachte dus weer in ’ [naam café] en de andere cafés verbleef en de zaak dus met [getuige 2] heeft kunnen bespreken. Er bestaat ook concrete aanleiding om aan te nemen dat dit is gebeurd. [getuige 2] verklaart immers ongevraagd dat verdachte en aangeefster niet twee, maar slechts één keer samen naar beneden zijn geweest. Ook de rechter-commissaris viel dit op. Hij heeft haar immers gevraagd waarom zij dit zo benadrukte, waarop zij heeft geantwoord: “Gewoon omdat ik mij dat zo herinner”. Hieruit kan in elk geval worden afgeleid dat de getuige had meegekregen dat punt van discussie was of sprake is geweest van één of twee wc-momenten.
Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat aangeefster op geen enkel moment toestemming aan verdachte heeft gegeven voor de seksuele handelingen die verdachte bij haar heeft verricht en dat zij in elk geval door geweld en andere feitelijkheden gedwongen is geweest deze te ondergaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gedragingen van verdachte dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht opleveren.
Conclusie
De rechtbank is grond van al het voorgaande in onderlinge verband beschouwd van oordeel dat de aan verdachte ten laste gelegde verkrachting van aangeefster bewezen kan worden verklaard.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage I gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 1 oktober 2021 te Amsterdam door geweld of een andere feitelijkheid, te weten:
  • het misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht van verdachte op [aangeefster] gezien het leeftijdsverschil en de relatie werkgever-werknemer en
  • het in een hoek van een wc-hokje duwen van die [aangeefster] en, terwijl hij samen met die [aangeefster] in dat hokje stond, de deur van dat hokje dicht te trekken, het bij de nek en bij de schouders beetpakken van die [aangeefster] en haar bij de schouders naar beneden te duwen en
  • het onverhoeds brengen van zijn hand in de broek en onderbroek van die [aangeefster] en
  • het onverhoeds en met kracht brengen van zijn vinger in de vagina van die [aangeefster] en
  • het opwachten van die [aangeefster] en vervolgens het volgen van en meelopen met die [aangeefster] naar het trappenhuis van haar woning en
  • het voorover op de trap duwen van die [aangeefster] ten gevolge waarvan zij klem kwam te zitten tussen hem en de trap en haar broek en onderbroek uit te trekken en haar nek beet te pakken en haar met zijn penis onverhoeds van achteren vaginaal te penetreren,
  • [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , te weten:
  • het brengen en houden van zijn vinger in de vagina van die voornoemde [aangeefster] en
  • het brengen en houden en heen en weer bewegen van zijn penis in de vagina van die voornoemde [aangeefster] .

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
Zij neemt hiertoe het volgende in overweging. Bij de bepaling van de strafmaat wordt een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden als uitgangspunt genomen. Als strafverzwarend dient te worden aangemerkt dat verdachte aangeefster op twee momenten heeft verkracht: eenmaal op het toilet en eenmaal in het trapportaal van haar woning. Daarbij komt dat de verkrachting voor aangeefster, een meisje van 19 jaar oud die verdachte als een vaderfiguur beschouwde, ernstige gevolgen voor haar heeft gehad. Zij zal zeker therapie nodig hebben om te kunnen verwerken wat haar is aangedaan. Daarnaast zijn zowel de familie van aangeefster als die van verdachte door de verkrachting ontwricht. De officier van justitie ziet geen bezwaren tegen oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte aangezien uit de door haar overgelegde stukken blijkt dat de verstandelijk gehandicapte zoon van verdachte op een verantwoorde wijze 7 dagen per week, 24 uur per dag kan worden opgevangen bij het kindercentrum [adres kindercentrum] .
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om vrijspraak van het aan verdachte ten laste gelegde feit en heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat bij een eventuele strafoplegging.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft door aangeefster tot tweemaal toe te verkrachten op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort delicten nog geruime tijd lijden onder de psychische gevolgen van wat hen is aangedaan. De gedragingen, zoals onder meer blijkt uit de slachtofferverklaring, hebben er voor zorggedragen dat aangeefster moeilijk in slaap komt en midden in de nacht huilend wakker wordt. Zij is nog steeds bang voor verdachte en durft niet meer in haar buurt en woning te komen.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting rekening met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waar op dit soort feiten als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren wordt genomen.
De rechtbank merkt het grote leeftijdsverschil tussen aangeefster en verdachte, het feit dat hij haar werkgever was en de omstandigheid dat aangeefster verdachte zag als een vaderfiguur, als strafverzwarend aan. Verdachte was op het moment van de verkrachting 47 jaar oud terwijl aangeefster 19 jaar oud was. Aangeefster kent verdachte al sinds zij een baby was en haar familie en die van verdachte waren bevriend met elkaar. Deze banden zijn door het gedrag van verdachte abrupt verbroken. Tevens merkt de rechtbank de verkrachting in het trappenhuis als strafverzwarend aan aangezien dit heeft plaatsgehad in (het voorportaal van) de woning van aangeefster, een plaats waar zij zich veilig moet voelen, en dit een zeer vernederende setting moet zijn geweest.
Daartegenover staat dat verdachte tot op heden de nadelige gevolgen van zijn handelen heeft ondervonden. Zijn vriendin met wie hij vier kinderen heeft waarvan één kind verstandelijk gehandicapt is, heeft direct na de gebeurtenissen de relatie met verdachte verbroken. Verdachte heeft de gezinswoning moeten verlaten en heeft voor een aantal dagen in de week de zorg voor zijn verstandelijk gehandicapte zoon op zich genomen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 25 april 2022. De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Interventies of toezicht worden door de reclassering niet noodzakelijk geacht.
Bij de analyse van het delict, bij schuldig bevinding, stelt de reclassering dat het in dat geval aannemelijk is dat verdachte zijn behoeftes heeft laten prevaleren ten koste van het slachtoffer en dat het gebruik van alcohol hierbij mogelijk een ontremmend effect gehad.
Blijkens het hem betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 maart 2022 is verdachte niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. Voorts blijkt geen sprake te zijn van nieuwe incidenten.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zijn alcoholgebruik onder controle heeft en dit geen probleem vormt. De rechtbank ziet in het alcoholgebruik van verdachte, dat in deze zaak waarschijnlijk een ontremmend effect heeft gehad, echter aanleiding om een deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm op te leggen om verdachte er in de toekomst van te weerhouden wederom onder invloed van alcohol een strafbaar feit te begaan. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat, ook blijkens de verklaring van verdachte ter zitting, bij alle feiten op het strafblad van verdachte alcohol(misbruik) een rol heeft gespeeld.
De rechtbank acht, gelet op al het voorgaande, een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, op zijn plaats.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank aanleiding de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf enigszins te matigen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De vordering
Benadeelde partij [aangeefster] (hierna: [aangeefster] ), bijgestaan door haar advocaat mr. W. van Egmond, vordert
€ 12.417,57aan vergoeding van materiële schade.
De gevorderde schade ziet op het eigen risico zorgverzekering met betrekking tot een soa-test (€ 62,-) en slaappillen (€ 15,57), een studievertraging van een half jaar (€ 11.235,50) en een half jaar collegegeld (€ 1.104,50).
Daarnaast vordert [aangeefster]
€ 15.000,-aan vergoeding van immateriële schade. [aangeefster] heeft, kort samengevat, het volgende aan deze vordering ten grondslag gelegd.
Verdachte was een goede vriend van de familie van [aangeefster] . Zo lang zij zich kan heugen, is verdachte al in haar leven. [aangeefster] zag verdachte naar eigen zeggen zelfs als 'tweede vader'. Ook was verdachte haar werkgever. In de nacht van 30 september op 1 oktober 2021 heeft verdachte eerst in het café waarvan hij eigenaar is en [aangeefster] werkzaam was, aangerand. Vervolgens heeft hij haar bij haar huis opgewacht en haar in het trappenhuis met grof geweld verkracht.
Daarmee is sprake van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Café ’ [naam café] , waarvan verdachte eigenaar is, is gevestigd tegenover het pand waar aangeefster woont. Gelet hierop is [aangeefster] al maanden, met uitzondering van de periode dat de verdachte in voorlopige hechtenis zat, niet thuis geweest uit angst dat zij verdachte (of zijn familie) tegen zou komen op straat of dat verdachte haar op zou gaan zoeken. [aangeefster] is emotioneel kapot door wat er is gebeurd. Zij snapt niet waarom verdachte dit heeft gedaan en zij weet niet hoe zij met de situatie moet omgaan. [aangeefster] zal zodra de zaak inhoudelijk is behandeld dan ook in gesprek gaan met een psycholoog om de verkrachting te kunnen verwerken. Zij voelt zich op dit moment nog niet in staat om traumatherapie te ondergaan. Gelet op de gepubliceerde uitspraken in de Smartengeldgids (zaak 1011 en 1005), de uitspraak van rechtbank Oost-Brabant op 16 december 2020, ECLI:NL:RBPBR:2020:6278), de Letsellijst van het Schadefonds geweldsmisdrijven, de (hiervoor genoemde) omstandigheden waaronder het feit zich heeft voorgedaan en de gevolgen van het feit, is een bedrag van € 15.000,00 aan smartengeld billijk, aldus [aangeefster] .
[aangeefster] vordert (aldus) vergoeding van een totaalbedrag van
€ 27.417,57,te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt officier van justitie
De posten ‘studievertraging’ en ‘collegegeld’, die het grootste deel van het gevorderde beslaan, zijn te complex om te beoordelen in het strafproces. De behandeling van de vordering als geheel zou dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De officier van justitie geeft de rechtbank in overweging [aangeefster] bij wijze van voorschot een bedrag van € 5.000,- toe te kennen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, en [aangeefster] voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, zodat zij haar vordering ter beoordeling kan voorleggen aan de civiele rechter.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat deze vordering toewijsbaar is tot een bedrag van € 7.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, en dat [aangeefster] voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Genoemd bedrag is volgens de officier van justitie in lijn met hetgeen in vergelijkbare zaken wordt toegewezen. [aangeefster] kan het resterende deel van haar vordering dan bij de burgerlijke rechter aanbrengen, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren met het oog op de door haar bepleite vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van de vordering stelt de rechtbank het volgende voorop.
Op grond van artikel 361 lid 2 onder b Sv jo artikel 6:98 BW kan een benadeelde partij een vordering indienen als aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. Voor vergoeding aan de benadeelde partij komt overeenkomstig de regels van het materiële burgerlijk recht slechts in aanmerking de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van de verdachte, voor zover deze schade op de voet van artikel 6:98 BW aan de verdachte kan worden toegerekend. Deze schade kan bestaan uit vermogensschade en, voor zover de wet daarop aanspraak geeft, ander nadeel (artikel 6:95, eerste lid, BW).
De rechtbank is van oordeel dat door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan [aangeefster] . Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, kan de strafrechter op grond van zijn oordeel een gevorderd schadebedrag niet geheel of gedeeltelijk toewijzen bij wege van voorschot in afwachting van een definitief oordeel van de civiele rechter. Een beslissing over de vordering van de benadeelde partij betreft een eindbeslissing.
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat aan [aangeefster] door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De als materiele schade opgevoerde posten heeft de verdediging niet betwist en deze posten zijn ook voldoende onderbouwd.
Hoewel de overgelegde stukken aanvankelijk aanleiding gaven aan te nemen dat de soa-test reeds vóór 1 oktober 2021, de datum waarop de bewezenverklaarde verkrachting heeft plaatsgehad, was ondergaan en de slaapmedicatie reeds voor die datum was voorgeschreven, is namens [aangeefster] ter zitting afdoende toegelicht (en aan de hand van een ingebrachte e-mail van de huisarts) onderbouwd dat een en ander van (kort) na 1 oktober 2021 dateert.
De rechtbank zal aldus een bedrag van
€ 12.417,57ter vergoeding van materiële schade toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 1 oktober 2021.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat, zo al niet naar objectieve maatstaven uit de stukken en de door [aangeefster] gegeven toelichting blijkt van geestelijk letsel bij [aangeefster] , in elk geval sprake is van een normschending door verdachte die naar haar aard ernstig is te noemen en die zeer ernstige gevolgen heeft gehad voor de (geestelijke) gezondheid van [aangeefster] en haar levensvreugde. De rechtbank neemt, gelet hierop, aan dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106 BW. Op grond hiervan heeft [aangeefster] aanspraak op immateriële schadevergoeding. Hoewel het lastig blijft om een geldbedrag te verbinden aan leed dat iemand is aangedaan, heeft [aangeefster] haar vordering afdoende toegelicht aan de hand van vergelijkbare uitspraken en een verwijzing naar de Letsellijst van het Schadefonds geweldsmisdrijven. De verdediging heeft het gevorderde schadebedrag ook niet betwist. Op grond van de door [aangeefster] gestelde omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de gevolgen die het feit voor haar gehad en thans nog heeft en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op het (gevorderde) bedrag van € 15.000,-. Genoemd bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2021.

10.Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf

De rechtbank heeft ter zitting van 20 mei 2022 de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst tot aan de uitspraak op 3 juni 2022, zodat hij in vrijheid het oordeel van de rechtbank in deze zaak af kon wachten. Dat oordeel is er nu. In de ernst van de bewezen feiten ziet de rechtbank geen aanleiding om de voorlopige hechtenis op te heffen dan wel de schorsing te laten doorlopen en zal verdachte derhalve direct na de uitspraak zijn gevangenisstraf dienen uit te zitten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Verkrachting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De benadeelde partij [aangeefster]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het bedrag van
€ 27.417,57,- (zeventwintigduizend en vierhonderdenzeventien euro en zevenenvijftig cent) bestaand uit € 12.417,57 (twaalfduizend en vierhonderdenzeventien euro en zevenenvijftig cent) aan materiële schade en € 15.000,-- (vijftienduizend euro) aan immateriële schade,
te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 1 oktober 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij het bedrag van
€ 27.417,57,- (zeventwintigduizend en vierhonderdenzeventien euro en zevenenvijftig cent)aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 1 oktober 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door gijzeling van
172 (honderd en tweeënzeventig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juni 2022.