ECLI:NL:RBAMS:2022:3039

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
13-025890-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering verlenging proeftijd van voorwaardelijke invrijheidstelling

Op 10 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering van het Openbaar Ministerie tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen. De veroordeelde, geboren in 1992, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan hij op 24 mei 2021 voorwaardelijk in vrijheid was gesteld met een proeftijd van 365 dagen. De vordering tot verlenging van de proeftijd was gebaseerd op het feit dat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden had gehouden, waaronder het niet onderhouden van contact met medeveroordeelden en het niet melden bij de reclassering. De reclassering had geadviseerd om de proeftijd te verlengen, omdat de veroordeelde niet altijd openheid van zaken had gegeven over zijn situatie.

Tijdens de zitting heeft de veroordeelde aangegeven dat hij inmiddels weer werk had gevonden en bezig was met het behalen van zijn vrachtwagenrijbewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich na een periode van problemen weer op de goede weg bevond en dat er op dat moment geen gevaar voor recidive was. Daarom heeft de rechtbank de vordering tot verlenging van de proeftijd afgewezen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter mr. M.A.E. Somsen en de rechters mrs. R.M. Troost en E. van der Brink, en is uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
VI-zaaknummer : 99/000388-55
Parketnummer : 13/025890-20
Beslissing op de vordering van het Openbaar Ministerie ex artikel 6:1:18 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tot het verlengen van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) van
[veroordeelde] (hierna: de veroordeelde),
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de vordering van de officier van justitie van 13 april 2022;
  • het reclasseringsadvies (v.i.-advies) van 29 maart 2022;
  • het v.i.-advies van 22 maart 2021.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, en van wat de veroordeelde en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder als getuige/deskundige mevrouw [naam] , als reclasseringswerker/toezichthouder werkzaam bij Reclassering Nederland, gehoord.

2.Procesgang

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 10 september 2020, is aan de veroordeelde –onder meer– een gevangenisstraf opgelegd van 24 maanden, met aftrek van de tijd die door de veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
De tenuitvoerlegging van deze straf is met ingang van 28 januari 2020 gestart.
Op grond van artikel 6:2:10 en 6:2:11 Sv is veroordeelde op 24 mei 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Daarbij geldt een proeftijd van 365 dagen, waarbij veroordeelde zich heeft te houden aan de volgende voorwaarden:
  • veroordeelde neemt of zoekt op geen enkele wijze –direct of indirect- contact met de medeveroordeelden in de strafzaak met parketnummer 13/025890-20;
  • veroordeelde dient zich na invrijheidsstelling te melden bij Reclassering Nederland te [adres reclassering] , zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht. Deze meldplicht heeft tot doel te kunnen begeleiden bij en controleren op de naleving van de opgelegde bijzondere voorwaarden en om te kunnen begeleidden bij het vinden en behouden van werk en inkomen;
  • Veroordeelde dient medewerking te verlenen aan en een actieve inspanning te verrichten voor (een traject gericht op) het verkrijgen en het behouden van een structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding;
  • Veroordeelde dient een open en gemotiveerde en meewerkende houding te tonen met betrekking tot het toezicht en de overige bijzondere voorwaarden;
  • Veroordeelde dient openheid van zaken te tonen ten aanzien van zijn financiële situatie en sociale netwerk;
  • Veroordeelde dient, indien de reclassering daartoe aanleiding ziet, medewerking te verlenen aan middelencontroles. De reclassering bepaalt het te gebruiken controlemiddel en de frequentie van de controles. Indien de uitslag van de controles daartoe aanleiding geven kan de reclassering veroordeelde verbieden drugs en/of alcohol te gebruiken.
De schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie is op 13 april 2022 op de griffie van de rechtbank ontvangen.

3.De inhoud van vordering

De vordering van het Openbaar Ministerie strekt ertoe dat de proeftijd verbonden aan voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verlengd met een termijn van 180 dagen.
De grond waarop de vordering berust houdt - kort gezegd - in dat de veroordeelde zich niet aan een aantal van de gestelde voorwaarden heeft gehouden. In februari 2022 werd de reclassering door de gemeente Amsterdam op de hoogte gebracht van het feit dat de veroordeelde geen baan meer had en een uitkering kreeg. Daarnaast verbleef hij ook niet meer in het huis waar hij nog steeds ingeschreven was. Door de reclassering geconfronteerd met deze berichten heeft veroordeelde toegegeven dat hij sinds enkele maanden geen baan meer had. Veroordeelde scoort hoog op het risico op recidive vanwege het feit dat hij momenteel niet beschikt over een inkomen en een dagbesteding.

4.De beoordeling

4.1.
De v.i.-regeling
Volgens de v.i.-regeling geldt als uitgangspunt dat een veroordeelde, als is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:2:10 Sv, vervroegd in vrijheid wordt gesteld na het ondergaan van het in dit artikel omschreven deel van de gevangenisstraf. Op grond van het bepaalde in artikel 6:1:18 Sv kan de proeftijd verbonden aan de v.i. op vordering van de officier van justitie worden verlengd.
4.3
Advies van de reclassering
In april 2022 heeft een waarschuwingsgesprek plaatsgevonden, waar het onder andere is gegaan over het tonen van een open een meewerkende houding en het gebrek daaraan bij veroordeelde de afgelopen maanden. Omdat het toezicht van de reclassering in mei a.s. afloopt, adviseert de reclassering de proeftijd te verlengen. De veroordeelde heeft zich gedurende de proeftijd niet altijd aan de voorwaarden gehouden. In combinatie met het psychosociaal functioneren van betrokkene, acht de reclassering het te vroeg om de begeleiding af te sluiten. De komende tijd zal door de reclassering voornamelijk worden ingezet op de voorwaarden op het gebied van werk en financiën.
Toezichthouder [naam] heeft het advies ter terechtzitting toegelicht en verder verklaard dat het contact met de veroordeelde positief is voortgezet, maar dat de reclassering graag een vinger aan de pols houdt.
4.2.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering tot verlenging van de proeftijd verbonden v.i. gehandhaafd.
4.3.
Het standpunt van de veroordeelde
De veroordeelde heeft zich terechtzitting verzet tegen de verlenging van de proeftijd. De veroordeelde heeft toegelicht dat de combinatie van twee banen en de uitvoering van de taakstraf hem teveel is geworden. De veroordeelde is inmiddels verhuisd en heeft een andere baan gevonden. Daarnaast is hij bezig zijn vrachtwagenrijbewijs te halen. Hij heeft prioriteit gegeven aan werken boven andere verplichtingen, aangezien hij zo veel mogelijk geld wilde verdienen om zijn schulden af te betalen.
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit de vordering af te wijzen en heeft daartoe aangevoerd, zakelijk weergegeven:
Als criterium voor het verlengen van de proeftijd met het oog op het recidiverisico moet worden betrokken of het noodzakelijk en proportioneel is. Volgens de raadsman ontbreekt het daaraan, nu een verlenging van het toezicht alleen ziet op het behouden van werk en woning, en verdachte dit inmiddels zelf heeft geregeld.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de veroordeelde zich gedurende een periode niet goed aan de voorwaarden heeft gehouden door niet voldoende openheid van zaken te geven door niet te communiceren over het verlies van zijn werk. Desondanks heeft de veroordeelde hierna de draad weer opgepakt en heeft inmiddels weer werk en een inkomen. De veroordeelde woont bij zijn familie op welk adres hij ook staat ingeschreven. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank op dit moment geen gevaar voor recidive.
De vordering dient dan ook te worden afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank wijst de vordering tot verlenging van de proeftijd verbonden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. R.M. Troost en E. van der Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 mei 2022.
Zijnde mr. Van der Brink buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat géén rechtsmiddel open.