Op 10 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering van het Openbaar Ministerie tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen. De veroordeelde, geboren in 1992, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan hij op 24 mei 2021 voorwaardelijk in vrijheid was gesteld met een proeftijd van 365 dagen. De vordering tot verlenging van de proeftijd was gebaseerd op het feit dat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden had gehouden, waaronder het niet onderhouden van contact met medeveroordeelden en het niet melden bij de reclassering. De reclassering had geadviseerd om de proeftijd te verlengen, omdat de veroordeelde niet altijd openheid van zaken had gegeven over zijn situatie.
Tijdens de zitting heeft de veroordeelde aangegeven dat hij inmiddels weer werk had gevonden en bezig was met het behalen van zijn vrachtwagenrijbewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich na een periode van problemen weer op de goede weg bevond en dat er op dat moment geen gevaar voor recidive was. Daarom heeft de rechtbank de vordering tot verlenging van de proeftijd afgewezen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter mr. M.A.E. Somsen en de rechters mrs. R.M. Troost en E. van der Brink, en is uitgesproken in het openbaar.