ECLI:NL:RBAMS:2022:3049

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
13/751319-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel; toetsing van de rechtsgang in Polen

Op 25 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan feiten die onder de lijst van bijlage 1 van de Overleveringswet vallen, waardoor de toetsing van dubbele strafbaarheid niet nodig was voor deze feiten.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging overwogen, die aanvoerde dat er structurele gebreken in de Poolse rechtsorde zijn, wat zou kunnen leiden tot een schending van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de verdediging niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er een reëel gevaar bestaat voor een eerlijk proces in Polen. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751319-21
RK nummer: 21/4951
Datum uitspraak: 25 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 september 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 februari 2021 door
the Regional court in Gliwice(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting van 3 november 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 november 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door mr. T. Mustafazade, advocaat te Amsterdam, waarnemend voor mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen eerst met dertig dagen en vervolgens met zestig verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met zestig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW. De rechtbank heeft de behandeling voor onbepaalde tijd aangehouden in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie naar aanleiding van de verwijzingsbeslissing van deze rechtbank van 14 september 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:5051).
Op 26 januari 2022 en 18 maart 2022 heeft de raadkamer de beslistermijn telkens verlengd met 60 dagen op grond van artikel 22, vierde lid, OLW, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting van 11 mei 2022
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 11 mei 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door mr. T. Mustafazade, advocaat te Amsterdam, waarnemend voor mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een uitspraak van de
Regional Court in Gliwice(Polen) van 4 augustus 2020, waarin de voorlopige hechtenis van de opgeëiste persoon is bevolen (referentienummer: IV K 198/18).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van feit 1 en feit 2 waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
1) deelneming aan een criminele organisatie;
5) illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit 3 niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Artikel 11 OLW; artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
In het kader van de tweede stap van die toets staat het aan de persoon tegen wie een EAB is uitgevaardigd, om concrete gegevens aan te dragen waaruit blijkt dat de structurele of fundamentele gebreken in het gerechtelijk apparaat een concrete invloed kunnen hebben op de behandeling van zijn strafzaak.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon drie maanden in voorlopige hechtenis heeft gezeten en toen een verklaring ‘Vrij van beschuldigingen’ heeft ondertekend. Er is een deal met de Poolse officier van justitie en een sepot geweest. De omstandigheid dat er nu desondanks om overlevering wordt verzocht, duidt er volgens de raadsvrouw op dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces zal krijgen. Daarbij is de opgeëiste persoon niet aanwezig geweest bij de zitting waarbij de beslissing van 4 augustus 2020 is genomen en is het onduidelijk of hij daarvoor op de juiste wijze is opgeroepen. Van belang is dat deze beslissing wordt overgelegd, omdat het anders voor de verdediging onmogelijk is om een adequaat verweer te voeren. Door deze gang van zaken staat de opgeëiste persoon in de negatieve belangstelling van de Poolse autoriteiten. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat de zaak moet worden aangehouden om vragen te stellen over het sepot en de deal met de Poolse officier van justitie.
De rechtbank overweegt dat uit het EAB niet blijkt dat sprake is van een sepotbeslissing in Polen of van een met de officier van justitie gesloten deal. De stelling dat dit wel is gebeurd, is niet onderbouwd met stukken. Tevens is onvoldoende concreet gemaakt dat de opgeëiste persoon in de negatieve belangstelling van de Poolse autoriteiten staat. Het betoog van de raadsvrouw bevat geen elementen waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak. Evenmin bevat het betoog elementen die zulks doen vermoeden. Er is dus niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2] De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de zaak aan te houden om nadere informatie op te (laten) vragen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 3 en 11 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional court in Gliwice(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1793), r.o. 5.1.
2.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1793), onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (