Op 25 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan feiten die onder de lijst van bijlage 1 van de Overleveringswet vallen, waardoor de toetsing van dubbele strafbaarheid niet nodig was voor deze feiten.
De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging overwogen, die aanvoerde dat er structurele gebreken in de Poolse rechtsorde zijn, wat zou kunnen leiden tot een schending van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de verdediging niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er een reëel gevaar bestaat voor een eerlijk proces in Polen. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is uitgesproken in een openbare zitting.