In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juni 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout, België. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1974, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld, waarbij de raadsvrouw van de opgeëiste persoon betoogde dat het EAB ingetrokken zou moeten worden omdat het onderzoek in België gereed zou zijn. De rechtbank heeft dit verweer verworpen, omdat uit een e-mail van de onderzoeksrechter bleek dat het EAB niet werd ingetrokken.
De rechtbank heeft ook de medische toestand van de opgeëiste persoon in overweging genomen. De raadsvrouw stelde dat de opgeëiste persoon lijdt aan een ernstige hartaandoening en dat zijn gezondheid in gevaar zou komen bij overlevering. De rechtbank oordeelde echter dat deze omstandigheden geen reden vormen om de overlevering te weigeren, maar dat ze wel een rol kunnen spelen bij de beslissing over de feitelijke overlevering. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De overlevering werd daarom toegestaan.
De uitspraak benadrukt de noodzaak om zowel de juridische als de humanitaire aspecten van overlevering in overweging te nemen, vooral in gevallen waar de gezondheid van de opgeëiste persoon in het geding is. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Overleveringswet toegepast en vastgesteld dat de overlevering kan plaatsvinden onder de gegeven garanties.