ECLI:NL:RBAMS:2022:313

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
20/6354 en 20/6355
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.L. Fernig - Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van zorg- en huurtoeslag na wijzigingen in inkomensgegevens van eiseres met betrekking tot schuldsanering

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 19 januari 2022, gaat het om de terugvordering van zorg- en huurtoeslag door de Belastingdienst Toeslagen van eiseres, die in een schuldsaneringstraject zit. De zaak betreft de besluiten van de Belastingdienst om de toeslagen voor het jaar 2019 vast te stellen en om eerder ontvangen toeslagen terug te vorderen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de rechtbank verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten niet-ontvankelijk en het beroep tegen het wijzigingsbesluit ongegrond. De rechtbank oordeelt dat de terugvordering terecht is, ondanks de argumenten van eiseres dat de terugvordering in strijd is met het legaliteitsbeginsel en dat er dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien. De rechtbank stelt vast dat de Belastingdienst de meldingen in de basisregistratie inkomen (BRI) heeft gevolgd en dat de terugvorderingen zijn gebaseerd op de juiste inkomensgegevens. Eiseres heeft niet aangetoond dat de terugvordering onterecht is, en de rechtbank wijst erop dat de fouten van de belastinginspecteur niet voor rekening van de Belastingdienst komen. De rechtbank draagt de Belastingdienst op om het griffierecht en de proceskosten aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 20/6354 en 20/6355

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

( [gemachtigde eiseres] ),
en

Belastingdienst Toeslagen, verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluiten van 31 juli 2020 en 11 september 2020 (de primaire besluiten) heeft verweerder respectievelijk de huurtoeslag en de zorgtoeslag van eiseres voor het jaar 2019 vastgesteld op respectievelijk € 934 en € 1.039. Ook heeft verweerder bedragen aan eerder ontvangen toeslagen teruggevorderd.
Bij besluiten van 19 oktober 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaarschriften tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard, maar de toeslagen wel verhoogd naar € 3.548 aan huurtoeslag en € 2.314 aan zorgtoeslag. Daardoor waren de terugvorderingen achterhaald.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. De rechtbanken heeft twee zaaknummers aangemaakt en de zaken vervolgens vanaf de zitting gevoegd behandeld.
Bij besluit van 18 maart 2021 (het wijzigingsbesluit) heeft verweerder de toeslagen weer verlaagd naar de hoogte van de primaire besluiten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft met een videoverbinding plaatsgevonden op 16 juni 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Bij beslissing van eveneens 16 juni 2021 heeft de rechtbank het onderzoek op de zitting geschorst en het vooronderzoek hervat. Eiseres heeft op 2 juli 2021 nadere stukken overgelegd. Verweerder heeft daar op 4 augustus 2021 op gereageerd.
De rechtbank heeft partijen met een brief van 10 augustus 2021 laten weten dat de rechtbank uitspraak kan doen zonder een tweede behandeling op zitting. Daarbij heeft de griffier partijen in de gelegenheid gesteld binnen twee weken te laten weten of zij bezwaar hebben daartegen. Verweerder heeft bij brief van 31 augustus 2021 afgezien van een tweede zitting. Eiser heeft niet binnen de termijn gereageerd. De rechtbank heeft daarom op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht besloten dat een tweede zitting achterwege blijft en het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

Wat aan de procedure is voorafgegaan
1. Op 27 mei 2020 heeft verweerder een melding ontvangen vanuit de basisregistratie
inkomen (BRI), waaruit blijkt dat de toeslagpartner van eiseres in 2019 volgens de inspecteur voor de inkomstenbelasting (de belastinginspecteur) een belastbaar inkomen heeft van € 14.733.
2. Mede op basis van dit inkomen heeft verweerder de primaire besluiten genomen. Omdat eiseres inmiddels meer geld had ontvangen aan voorschotten dan waar zij volgens verweerder recht op had, zijn er bedragen van haar teruggevorderd.
3. Op 23 september 2020 heeft verweerder een nieuwe melding vanuit de BRI ontvangen, waaruit bleek dat de belastinginspecteur het inkomen van de toeslagpartner had gewijzigd naar € 0.
4. Dit gegeven ligt ten grondslag aan de bestreden besluiten, waardoor de zorg- en huurtoeslag werden verhoogd en de terugvorderingen niet meer aan de orde waren.
5. Op 16 december 2020 heeft verweerder opnieuw een melding van de BRI ontvangen. Nu was het inkomen van de toeslagpartner van eiseres net als ten tijde van de primaire besluiten, weer vastgesteld op € 14.733. Dit heeft geleid tot het wijzigingsbesluit, waarin de toeslagen weer naar beneden zijn bijgesteld en waarin is opgenomen dat eiseres € 1.298 aan te veel ontvangen zorgtoeslag en € 2.662 aan te veel ontvangen huurtoeslag moet terugbetalen.
Het standpunt van eiseres
6.1.
Eiseres stelt, voor zover ten tijde van de zitting nog relevant, dat het haar niet duidelijk is waarop verweerder de terugvorderingen heeft gebaseerd. De besluitvorming is op dat punt niet goed gemotiveerd.
6.2.
Daarnaast is aangevoerd dat eiseres op 14 april 2019 is toegelaten tot de schuldsanering op grond van de WSNP. [1] Het deel van de vordering dat is te herleiden tot vóór de toelatingsdatum is daarom niet invorderbaar. De invordering is voor dat deel in strijd met het legaliteitsbeginsel. Eiseres heeft pas vanaf 20 juni 2019 zorgtoeslag gekregen. Het CJIB heeft beslag gelegd op de zorgtoeslag waar zij over de periode tussen 14 april 2019 en 1 juli 2019 recht op had. Het bedrag dat hierop ziet is door verrekeningen nooit ontvangen door eiseres.
6.3.
Verder is volgens eiseres sprake van dringende redenen om af te zien van de terugvordering van de door eiseres ontvangen zorg- en huurtoeslag. De terugvorderingen dateren van na de toelating van eiseres tot de schuldsanering en dat zal ertoe leiden dat haar aan het eind van de aflossingsperiode een schone lei wordt ontzegd. Eiseres heeft op de zitting betoogd dat een voorwaarde voor een schone lei is, dat zij geen nieuwe schulden mag laten ontstaan in de periode dat de schuldsanering loopt. Dat is nu door de (te) late terugvordering wel gebeurd. In dit geval is de late terugvordering bovendien te herleiden tot fouten van de belastinginspecteur. Die heeft, via de maandelijkse inkomstenopgave, steeds beschikt over de juiste inkomensgegevens van eiseres, zodat het onnodig was om zo laat pas meldingen via het BRI te doen. Verweerder heeft weliswaar gevolg moeten geven aan de meldingen in het BRI, maar de fouten van de belastinginspecteur mogen niet voor rekening komen van eiseres.
Het standpunt van verweerder
7.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat, zoals nader toegelicht in het verweerschrift en op de zitting, hij bij de vaststelling van het voorschot van de toeslagen niet is uitgegaan van een bijtelling van het inkomen van een toeslagpartner. Uit elkaar opvolgende meldingen in het BRI bleek dat dit inkomen wel (ten tijde van de primaire besluiten), toen weer niet (ten tijde van het bestreden besluit) en tenslotte weer wel (ten tijde van het wijzigingsbesluit) bij het toetsingsinkomen moest worden opgeteld. Bij het wijzigingsbesluit is het inkomen van de toeslagpartner van € 14.733 dus weer meegenomen in het toetsingsinkomen. Mede op basis van het gezamenlijke inkomen is de huurtoeslag daarbij terecht vastgesteld op € 934 en de zorgtoeslag terecht op € 1.039. Verweerder is gehouden de meldingen in het BRI te volgen. Dit heeft geleid tot de terugvorderingen in het wijzigingsbesluit van € 2.662 aan huurtoeslag en € 1.298 aan zorgtoeslag.
7.2.
Volgens verweerder zijn er geen dringende redenen om de terugvordering van de huur- en zorgtoeslag te matigen of kwijt te schelden.
Het oordeel van de rechtbank
De ontvankelijkheid van het beroep tegen de bestreden besluiten
8. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is het beroep tegen de bestreden besluiten ook gericht tegen het wijzigingsbesluit. Omdat de bestreden besluiten door verweerder zijn gewijzigd door het wijzigingsbesluit en niet is gebleken dat eiseres nog belang heeft bij inhoudelijke beoordeling van de bestreden besluiten, zal de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal hierna onderzoeken of verweerder de hoogte van de toeslagen in het wijzigingsbesluit op goede gronden heeft vastgesteld.
De beoordeling van het wijzigingsbesluit
9.1
De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat het besluittraject zich heeft gekenmerkt door een veelheid aan besluiten (niet allemaal genoemd hierboven), met veel verschillende getallen (ook niet allemaal genoemd), die niet of weinig zijn toegelicht. Dit heeft het voor de rechtbank, maar belangrijker, voor eiseres erg lastig gemaakt de besluitvorming van verweerder te doorgronden. Eiseres heeft terecht aangevoerd, zoals ook door verweerder op de zitting onderkend, dat de besluitvorming onvoldoende was gemotiveerd. In die zin was de besluitvorming dus gebrekkig.
9.2
In deze uitspraak heeft de rechtbank ervoor gekozen niet alle besluiten en aspecten van het toetsingsinkomen op te sommen, maar omwille van de leesbaarheid alleen een vereenvoudigde weergave, waarmee de kern wel wordt weergegeven.
9.3
Met het verweerschrift en de toelichting op de zitting, heeft verweerder alsnog inzichtelijk gemaakt wanneer welk voorschot is verleend en wat de hoogte daarvan is. De onjuistheid daarvan is niet betwist, zodat de rechtbank deze toelichting voor juist houdt.
De WSNP en de wettelijke basis van de terugvordering
10.1
Eiseres zit vanaf 19 april 2019 [2] in de schuldsaneringsregeling. Dit is door verweerder op de zitting onderkend. Verweerder onderkent ook dat een deel van het recht op toeslagen van eiseres is verrekend met de openstaande schuld aan verweerder. Verweerder is op grond van artikel 79.3 van de Leidraad Invordering 2008 (de leidraad) gehouden zijn invorderingsmaatregelen te staken en lopende betalingsregelingen te beëindigen, zodra hij bekend is met het feit dat op een belanghebbende de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard. Dit laat onverlet dat er een terugvordering is, maar stopt dus wel de invordering. Uit het verweerschrift blijkt dat aan eiseres in de periode maart en april 2019, dus deels tijdens de saneringsregeling, bedragen zijn ingehouden op het voorschot. Deze verrekeningen zijn echter blijkens de overzichten in he verweerschrift in mei 2019 weer teruggedraaid. Hieruit leidt de rechtbank af dat er over de periode dat de schuldsanering liep per saldo geen bedragen zijn ingevorderd. Voor zover deze bedragen niet daadwerkelijk zijn uitbetaald, dient dat alsnog te gebeuren, maar de rechtbank heeft geen aanleiding te veronderstellen dat dat niet is gebeurd. Deze grond van eiseres slaagt daarom niet.
10.2.
Voor het overige acht de rechtbank de terugvordering ook terecht. Op grond van artikel 1, derde lid, van de Awir [3] is de hoogte van de huur- en zorgtoeslag afhankelijk van de draagkracht van (onder meer) de aanvrager. Voor het bepalen van de draagkracht wordt op grond van artikel 7, eerste lid, van de Awir uitgegaan van het toetsingsinkomen. Het toetsingsinkomen is volgens artikel 8 van de Awir het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven. Dat inkomensgegeven is vastgelegd in de BRI. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling; zie onder meer de uitspraken onder nummers ECLI:NL:RVS:2010:BO3513 en ECLI:NL:RVS:2013:1512), is verweerder verplicht bij de bepaling van de draagkracht uit te gaan van het verzamelinkomen zoals vastgesteld door de belastinginspecteur in de aanslag inkomstenbelasting. Verweerder heeft in het verweerschrift uiteengezet waarop de teruggaven en terugvorderingen zijn gebaseerd.
Dringende reden
11.1.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat in wat is aangevoerd in beroep en na de heropening, geen dringende reden is gelegen om (deels) af te zien van de terugvordering. Verweerder is gehouden de meldingen in het BRI te volgen. Dat het daarbij om fouten van de belastinginspecteur is gegaan is wel gesteld, maar niet gebleken. Bovendien moeten dergelijke fouten niet bij verweerder, maar bij de belastinginspecteur worden aangevochten. De belastinginspecteur is het bevoegde bestuursorgaan om daarover te oordelen [4] .
11.2.
De vraag of eiseres aan het eind van de schuldsaneringsregeling een schone lei wordt toegekend dient te worden beoordeeld op basis van concrete feiten en omstandigheden die zich ten tijde van die beoordeling voordoen. Op dit moment kan nog niet worden aangenomen dat eiseres een schone lei wordt ontzegd. Mocht dat na afloop van de schuldsanering wel gebeuren, dan kan zij die beslissing in rechte aanvechten. Daarbij zal dan worden beoordeeld in hoeverre haar een verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank overweegt verder dat, zoals hierboven overwogen, verweerder de toeslagschuld voor zover deze valt binnen het schuldsaneringstraject niet mag invorderen. Daarnaast is verweerder op grond van artikel 79.3a van de Leidraad gehouden in overleg te treden met de bewindvoerder over de betaling van de toeslagschuld die is ontstaan gedurende de periode na de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. In dat kader kan er eventueel een op de situatie van eiseres afgestemde betalingsregeling worden getroffen. De rechtbank wijst expliciet op de plicht van verweerder om uit eigen beweging in overleg te treden met de bewindvoerder, omdat de rechtbank uit de reactie van verweerder van 4 augustus 2021 niet blijkt dat verweerder zich daar rekenschap van heeft gegeven. Als er in strijd met deze bepaling wordt ingevorderd kan eiseres daar op dat moment in rechte tegen opkomen. Voor de hoogte van de terugvordering maakt dat niet uit. Er is op dit moment daarom geen sprake van dringende redenen om af te zien van de terugvordering. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
12.1.
Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de bestreden besluiten en ongegrond voor zover het is gericht tegen het wijzigingsbesluit.
12.2.
Het onder 9.1. geconstateerde gebrek passeert de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat verweerder in het verweerschrift het gebrek heeft gerepareerd en de uitkomst voor eiseres hetzelfde is gebleven. Vanwege het gebrek zal de rechtbank verweerder wel opdragen aan eiseres in beide zaken het door haar betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde verleende rechtsbijstand vast op € 2.244,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ten aanzien van het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het wijzigingsbesluit ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- in beide zaken aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig - Rocour, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.N. Linzey, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2022.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Wet Sanering Natuurlijke Personen.
2.Deze datum blijkt uit de door eiseres overgelegde uitspraak van deze rechtbank van 19 april 2019 (onder nummer C/13/19/94 R) waarbij de toepassing van de schuldsaneringsregeling is uitgesproken.
3.Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 juli 2010, onder nummer NL:RVS:2010:BN0491.