In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een buitenlandse student woonachtig in Amsterdam, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiseres had een verzoek ingediend om kwijtschelding van de aanslag afvalstoffenheffing, welke was opgelegd in het kader van de WOZ-waarde van haar huurwoning. De heffingsambtenaar had eerder de WOZ-waarde vastgesteld op € 457.000,- en de aanslag afvalstoffenheffing bekendgemaakt. Eiseres had geen bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar had later wel verzocht om kwijtschelding. Dit verzoek werd door de heffingsambtenaar afgewezen, omdat het netto-besteedbaar inkomen van eiseres boven de kwijtscheldingsnorm lag. Eiseres ging in administratief beroep, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank, die zich onbevoegd verklaarde. De rechtbank oordeelde dat tegen de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding geen beroep openstond, omdat de regels omtrent kwijtschelding zijn vastgelegd in de Invorderingswet 1990, waartegen enkel administratief beroep mogelijk is. De rechtbank benadrukte dat indien eiseres haar verzoek om kwijtschelding aan de orde wil stellen, zij dit bij de burgerlijke rechter moet doen. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd en het door eiseres betaalde griffierecht zal worden terugbetaald.