ECLI:NL:RBAMS:2022:3185

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
21/3254
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.S. van Limburg Stirum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake WW-uitkering en transfer-uitkering

Op 9 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant, die in Polen woont, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De opposant had beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 5 mei 2021, maar zijn beroep werd op 16 augustus 2021 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen beroepsgronden had ingediend. De opposant heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, waarbij hij aanvoert dat hij wel degelijk gronden heeft ingediend in een eerdere brief van 14 juni 2021 en dat hij niet tijdig in staat was om zijn beroepsgronden in te dienen omdat hij de benodigde stukken pas op 1 augustus 2021 ontving.

De rechtbank heeft in deze verzetzaak beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was en of het verzuim van de opposant verschoonbaar was. De rechtbank concludeert dat de opposant niet tijdig zijn beroepsgronden heeft kunnen indienen door omstandigheden die buiten zijn macht lagen, zoals het feit dat zijn stukken naar verschillende adressen zijn gestuurd en dat hij pas later een nieuwe gemachtigde heeft ingeschakeld. De rechtbank oordeelt dat het verzuim verschoonbaar is en verklaart het verzet gegrond. Hierdoor komt de eerdere uitspraak van 16 augustus 2021 te vervallen en wordt het onderzoek in de hoofdzaak voortgezet.

De rechtbank benadrukt dat de gemachtigde van de opposant in toekomstige zaken kan verzoeken om een extra termijn voor het indienen van gronden, indien dezelfde situatie zich voordoet. De uitspraak is gedaan door rechter J.C.S. van Limburg Stirum, in aanwezigheid van griffier N.J.A. van Eck, en is openbaar uitgesproken op 9 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3254

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2022 op het verzet van

[eiser] , te Polen, opposant

(gemachtigde: mr. I.M. de Groot-Sikora),

Procesverloop

Opposant heeft tegen de beslissing op bezwaar van de raad van bestuur van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 5 mei 2021 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 16 augustus 2021 heeft de rechtbank dat beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2022.
Opposant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposant geen beroepsgronden heeft ingediend.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan een inhoudelijke behandeling van het beroep komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat hij een grond van het beroep genoemd heeft in zijn brief van 14 juni 2021. Daarbij wijst opposant op het volgende citaat ‘(... Door de opgegeven (zie verklaring administrateur) vakantieperiode in december 2020 niet te accepteren en aan te merken als verblijf buiten Nederland anders dan op vakantie, heeft het Uwv de WW-uitkering stopgezet en de reeds toegekende transfer-uitkering achteraf teruggevorderd).’
4. Daarnaast voert opposant aan dat hij heeft uitgelegd dat er geen stukken bekend zijn waarop het Uwv haar beslissing baseert en om die reden heeft hij dan ook om deze stukken gevraagd. Met de brief van 28 juli 2021 ontving opposant op 1 augustus 2021 het verweerschrift tezamen met de stukken. Op 16 augustus 2021 heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Volgens opposant is het onmogelijk geweest om aan de termijn van 15 juli 2021 te voldoen, nu hij de stukken pas op 1 augustus 2021 heeft ontvangen.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Anders dan de gemachtigde van opposant stelt, omvat naar het oordeel van de rechtbank het beroepschrift geen beroepsgronden. De door de gemachtigde van opposant aangehaalde citaat is slechts een omschrijving van de feiten en geeft niet aan dat en waarom opposant er niet mee eens is. De rechtbank heeft vervolgens met een brief van 17 juni 2021 de gemachtigde van opposant geattendeerd op het ontbreken van de gronden en in de gelegenheid gesteld dit gebrek uiterlijk binnen vier weken te herstellen. Ook is vermeld dat als dat niet of niet op tijd gebeurt, de rechtbank het
beroep niet-ontvankelijk kan verklaren. Opposants gemachtigde heeft binnen die termijn geen gronden ingediend en ook niet om verlenging van de termijn gevraagd.
6. De rechtbank ziet in hetgeen opposant in verzet heeft aangevoerd wel aanleiding om het verzuim verschoonbaar te achten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit de gedingstukken blijkt dat de gemachtigde van opposant haar cliënt pas voor het eerst in de beroepsfase bij staat. Verder blijkt uit de gedingstukken dat opposant in de bezwaarfase zijn belangen door een andere gemachtigde heeft laten behartigen. De gemachtigde van opposant heeft bovendien in het beroepschrift aangegeven niet te beschikken over alle relevante stukken. De rechtbank acht dit ook aannemelijk nu de stukken in de bezwaarfase zijn toegestuurd naar verschillende adressen, te weten; het adres van de voormalig gemachtigde en het adres van opposant in Polen. Daarbij is ook onduidelijk of opposant vanuit Polen al zijn stukken heeft kunnen toesturen aan zijn nieuwe gemachtigde. De rechtbank heeft pas op 9 juli 2021 de stukken bij het Uwv opgevraagd. Hierdoor heeft de gemachtigde van opposant niet eerder dan 1 augustus 2021 de gelegenheid gehad de beroepsgronden aan te voeren, waarbij de rechtbank opmerkt dat dit midden in de zomervakantie is. De uitspraak van de rechtbank op 16 augustus 2021, iets meer dan twee weken na ontvangst van de gedingstukken, is daarmee genomen binnen een termijn van vier weken na ontvangst van de gedingstukken. De rechtbank acht dit gelet op haar brief van 17 juni 2021 waarin doorgaans een termijn van vier weken wordt gegeven, te kort om opposants beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren wegens het niet tijdig indienen van beroepsgronden.
7. De rechtbank merkt tot slot op dat de gemachtigde van opposant in toekomstige zaken waarin hetzelfde speelt de rechtbank kan verzoeken om nog een extra termijn om de gronden aan te vullen. Dit staat ook omschreven in de brief van 17 juni 2021. In dit geval kan naar het oordeel van de rechtbank dit gelet op het voorgaande niet aan opposant worden tegengeworpen.
8. Omdat het verzet gegrond wordt verklaard, bepaalt de rechtbank op grond van artikel 8:55, negende lid, van de Awb dat de uitspraak van 16 augustus 2021 komt te vervallen. De rechtbank zet het onderzoek voort in de stand waarin het zich bevond. Er is geen reden voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2022
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. De behandeling van het beroep wordt voortgezet.