ECLI:NL:RBAMS:2022:3257

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
10 juni 2022
Zaaknummer
13/751073-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot meerdere vrijheidsstraffen

Op 17 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regional Court in Gdańsk, Polen. De zaak betreft de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1977 en gedetineerd in Nederland, is beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten onderzocht die ten grondslag liggen aan de vordering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld tot verschillende vrijheidsstraffen, die samen meer dan vier maanden bedragen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld op een openbare zitting op 3 mei 2022, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

In de uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering kan worden toegestaan, ondanks dat één van de vonnissen betrekking heeft op een straf van minder dan vier maanden. De rechtbank heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de overlevering toe te staan op basis van artikel 7, vierde lid, OLW, omdat de overige vrijheidsstraffen voldoen aan de vereisten van de wet. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering dient te worden toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751073-22
RK nummer: 22/1032
Datum uitspraak: 17 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 augustus 2020 door de
Regional Court in Gdańsk(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een drietal vonnissen:
  • een vonnis van de
  • een vonnis van de
  • een vonnis van de
In het EAB en in de aanvullende informatie van 15 april 2022 staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de processen die tot de vonnissen hebben geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van drie vrijheidsstraffen voor de duur van respectievelijk
  • één jaar en drie maanden;
  • twee jaren;
  • twee maanden,
door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hier ten aanzien van de feiten die ten grondslag liggen aan de vonnissen van 2 oktober 2009 en van 28 januari 2016 aan is voldaan.
Deze feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens mishandeling;
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht;
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot, meermalen gepleegd.
Het feit dat ten grondslag ligt aan het vonnis van 4 december 2017 betreft overtreding van een contactverbod met de (ex-)vrouw van de opgeëiste persoon. De rechtbank is – met de raadsman – van oordeel dat dit feit niet strafbaar is naar Nederlands recht.
Met de inwerkingtreding van de Herimplementatiewet op 1 april 2021 is ook artikel 7 OLW gewijzigd.
Een kaderbesluitconforme uitleg van deze gewijzigde bepaling brengt mee dat lid 1 een facultatieve weigeringsgrond bevat met betrekking tot het ontbreken van strafbaarheid naar Nederlands recht van een zogenoemd niet-lijstfeit. Dit betekent dat de rechtbank kan afzien van weigering van de overlevering, ook wanneer niet is voldaan aan het vereiste van de dubbele strafbaarheid.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om af te zien van weigering. De overtreding van het contactverbod heeft geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde. Het feit is immers begaan in Polen, door een onderdaan van die lidstaat tegen een andere onderdaan van die lidstaat. Verder is dit contactverbod opgelegd in het vonnis van 28 januari 2016 (II K 884/15) waarin de opgeëiste persoon werd veroordeeld voor bedreiging en mishandeling van zijn toenmalige vrouw. De vonnissen II 884/15 en II 662/17 hangen in die zin dus samen. Bovendien is de overlevering toelaatbaar voor de tenuitvoerlegging van de bij de vonnissen van 2 oktober 2009 en van 28 januari 2016 opgelegde vrijheidsstraffen. Om die reden vindt de rechtbank, anders dan de raadsman, dat voor dit vonnis geen partiële weigering hoeft te volgen.

5.Artikel 7, eerste lid, onder b OLW

De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de overlevering voor de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van 4 december 2017 opgelegde vrijheidsstraf dient te worden geweigerd. Omdat in dit vonnis een gevangenisstraf van twee maanden is opgelegd, is daarmee niet voldaan aan het vereiste minimum van vier maanden zoals genoemd in artikel 7, eerste lid, onder b OLW.
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar artikel 7, vierde lid, OLW betoogd dat de overlevering ook voor dit vonnis kan worden toegestaan.
De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van meerdere vrijheidsstraffen en de overige vrijheidsstraffen wel voldoen aan hetgeen in artikel 7, eerste lid, onder b OLW is vereist. [1] Gelet op artikel 7, vierde lid, OLW kan de overlevering ook voor het vonnis van 4 december 2017 worden toegestaan. De rechtbank maakt van die mogelijkheid gebruik en verwerpt het verweer van de raadsman.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 285, 300, 304 en 350 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Gdańsk(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vergelijk voor de situatie dat in één EAB twee of meer opgelegde vrijheidsstraffen die ieder afzonderlijk minder dan vier maanden, maar gezamenlijk wel ten minste vier maanden bedragen: Rb. Amsterdam 19 oktober 2007, ECLI:NL:RBAMS:2007:BC9797.