In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tussen ENGIE SERVICES WEST INDUSTRIE B.V. (eiseres) en INTEGRATED GREEN ENERGY AMSTERDAM B.V. (gedaagde). De procedure betreft een vordering van ENGIE tot betaling van € 45.000,00, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een vaststellingsovereenkomst die op 30 april 2021 door ENGIE en op 10 mei 2021 door IGEA is ondertekend. IGEA heeft de verplichting om dit bedrag te betalen niet nagekomen, met als argument dat haar investeerders de benodigde gelden niet tijdig ter beschikking hebben gesteld. De rechtbank oordeelt dat de betalingsverplichting niet afhankelijk is van het ter beschikking stellen van gelden door derden en dat IGEA in gebreke is gebleven.
De rechtbank heeft de vordering van ENGIE tot betaling van € 45.000,00 toegewezen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 19 mei 2021. Daarnaast is IGEA veroordeeld tot betaling van beslagkosten, die zijn begroot op € 2.304,25, en proceskosten aan de zijde van ENGIE, die zijn begroot op € 3.144,99. De rechtbank heeft ook bepaald dat IGEA in de na dit vonnis ontstane kosten moet voldoen, met een voorwaarde voor extra kosten indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om hun contractuele verplichtingen na te komen en de gevolgen van het niet voldoen aan betalingsverplichtingen in civiele procedures.