ECLI:NL:RBAMS:2022:3272

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
C/13/705083 / HA ZA 21-678
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste informatie over vergunningstrajecten en uitbouwmogelijkheden bij aankoop appartement

In deze zaak vorderden eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomst van hun appartement, dat zij in 2019 hadden gekocht van [gedaagde 1]. Zij stelden dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2], de architect, hen onjuist hadden geïnformeerd over de uitbouwmogelijkheden van het appartement. De rechtbank Amsterdam behandelde de zaak en oordeelde dat de eisers niet konden aantonen dat zij door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onjuist waren geïnformeerd. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde 1] niet tekort was geschoten in zijn verplichtingen, omdat de informatie die hij had verstrekt over de vergunningen niet onjuist was. De rechtbank oordeelde dat de eisers zelf verantwoordelijk waren voor het risico dat de vergunning voor de dakopbouw niet zou worden verleend. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 1 juni 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/705083 / HA ZA 21-678
Vonnis van 1 juni 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. T.M. Sanders te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.H.J. Langerak te Amsterdam,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.S. Ariëns te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en gedaagden gezamenlijk [gedaagden] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 juli 2021, met producties,
  • de conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde 1] , met producties,
  • de conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde 2] , met producties,
  • het tussenvonnis van 27 oktober 2021, waarin een verschijning van partijen is bevolen,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 19 januari 2022, met de daarin genoemde processtukken,
  • de akte inbreng producties aan de zijde van [gedaagde 2] ,
  • de antwoordakte van [eisers] ,
  • de antwoordakte van [gedaagde 1] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tot september 2012 was [gedaagde 1] enig eigenaar van het woonhuis gelegen aan de [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] en [adres 5] te Amsterdam. In september 2021 is [gedaagde 1] overgegaan tot het splitsen van het pand.
2.2.
In 2015 heeftde gemeente Amsterdam aan [gedaagde 1] een omgevingsvergunning verstrekt voor een dakopbouw van 26m² met een stahoogte van 2100mm voor het appartement gelegen aan [adres 5] te Amsterdam (hierna: het appartement). [gedaagde 2] exploiteert een architectenbureau en heeft een ontwerp gemaakt voor de opbouw.
2.3.
In 2017 heeft de heer [naam] , partner van [gedaagde 1] , een vergunningsaanvraag ingediend voor het vergroten van de dakopbouw van 26m² naar 35m² en een verhoging van de dakopbouw. [gedaagde 2] heeft het ontwerp voor deze dakopbouw gemaakt. De omgevingsvergunning is niet verleend. In het besluit heeft de gemeente daarover geschreven:
‘Hierin staat dat het kapprofiel mag worden gewijzigd ten behoeve van een daklaag onder de volgende voorwaarden:
1) De hoogte van de daklaag moet minimaal 0,3 meter minder zijn dan de bestaande bouwhoogte van het betreffende hoofdgebouw;
(…)
Het plan voldoet niet aan de eerste voorwaarde. Deze voorwaarde is opgesteld voor panden met een afdekking in de vorm van een kap, zodat de nok beschermd kan worden. Daarom is onderhavige ontwikkeling niet gewenst.
Wel zou de daklaag in een uitvoering die voldoet aan de eerste voorwaarde, tot twee meter van de dakrand gerealiseerd mogen worden. In het kader van de trendsettende rol die de aanvraag heeft zou deze in de toekomst dan beter aansluiten op andere toekomstige daklagen.’
2.4.
In maart 2019 heeft [gedaagde 1] een advertentie op Funda geplaatst voor het appartement. In de advertentie is onder meer het volgende opgenomen:
‘Het dak is gelegen op het Zuidwesten en biedt de mogelijkheid voor een dakopbouw van +/- 35m²
én een dakterras van +/-25 m²
. De omgevingsvergunning is in 2015 verleend.’
2.5.
Op 2 april 2019 heeft [eiser 1] het appartement bezichtigd in aanwezigheid van de verkoopmakelaar, [gedaagde 1] en [naam] . Op 8 april 2019 heeft een bezichtigingen plaatsgevonden waarbij voornoemde personen en [eiser 2] aanwezig waren. Dezelfde dag heeft [eisers] de tekening van de verleende omgevingsvergunning uit 2015 ontvangen.
2.6.
Op 8 april 2018 heeft [eiser 2] de volgende Whatsapp-berichten aan de verkoopmakelaar verstuurd:
‘Hi, we zien dat de opbouw een hoogte heeft van 210. Dat is echt heel laag en niet de standaard tegenwoordig. [eiser 1] is 193 dus dat zou echt niet chill zijn. [gedaagde 2] had het erover dat modificaties op de tekeningen mogelijk zijn. Geldt dat ook voor de hoogte?’
2.7.
De volgende dag heeft [eisers] een bod op het appartement uitgebracht ter hoogte van € 607.500. [gedaagde 1] heeft dit bod geaccepteerd.
2.8.
Op 18 april 2019 hebben [eisers] en [gedaagde 1] de koopovereenkomst ondertekend en op 13 juni 2019 is het appartement geleverd aan [eisers] .
2.9.
Op 17 juni 2019 heeft [gedaagde 2] namens [eisers] een aanvraag ingediend bij de gemeente Amsterdam voor de vergunning voor de uitbreiding van 26 m² naar 35 m².
2.10.
Op 9 oktober 2019 heeft de gemeente de vergunningsaanvraag afgewezen. In het besluit heeft de gemeente – voor zover van belang – het volgende geschreven:
‘Het plan voldoet niet aan de vierde voorwaarde aangezien de trendsettende rol die deze daklaag zou scheppen voor de naastgelegen panden een onevenredige aantasting van het daklandschap tot gevolg zou hebben. Het zou namelijk resulteren in een 6 meter hoge muur vanaf de 5e bouwlaag, ter plaats van de [adres 6] en hoger. Helaas is dit feit in een eerdere vergunningaanvraag over het hoofd is gezien, dit is echter geen reden om de onwenselijk omvang van de daklaag nog verder te vergroten.
2.11.
Op enig moment is de aannemer van [eisers] gestart met het bouwen van de dakopbouw ter grootte van 26m² zoals in 2015 is vergund. De aannemer heeft daarbij niet gebouwd overeenkomstig de tekeningen behorende bij de vergunning uit 2015. In maart of april 2020 bleek volgens de aannemer dat slechts een stahoogte van 1800mm kon worden gerealiseerd. [eisers] heeft vervolgens de aannemer dichter op de nok laten bouwen waardoor alsnog een stahoogte van 2100mm kon worden bereikt.
2.12.
In augustus 2020 zijn de werkzaamheden ten aanzien van de dakopbouw afgerond en vervolgens heeft de gemeente op basis van foto’s een eindinspectie uitgevoerd. Enig moment later is de gemeente geïnformeerd dat de dakopbouw niet aan de omgevingsvergunning voldoet en [eisers] is daarop aangesproken door de gemeente. [eisers] heeft op enig moment de stahoogte van de dakopbouw teruggebracht naar 1920mm.
2.13.
Bij e-mail van 12 oktober 2020 heeft de gemeente de geweigerde vergunningsaanvraag uit 2017 aan [eisers] verstuurd.
2.14.
Bij brief van 8 januari 2021 heeft [eisers] zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] aansprakelijk gesteld voor de geleden schade.
2.15.
In april 2021 heeft [eisers] het appartement verkocht.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
ten aanzien van [gedaagde 1]
primair
I. de koopovereenkomst tussen [eisers] en [gedaagde 1] met betrekking tot het appartement partieel te ontbinden en de verschuldigde koopsom te verlagen met een totaalbedrag van € 139.078,22;
II. [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van € 139.078,22, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
subsidiair en meer subsidiair
III. voor recht te verklaren dat [eisers] heeft gedwaald bij het aangaan van de koopovereenkomst ten aanzien van de uitbouwmogelijkheden en de mogelijke stahoogte in de dakopbouw;
IV. de nadelige gevolgen van deze dwaling door [eisers] op te heffen door de
koopovereenkomst op grond van artikel 6:230 BW aldus te wijzigen dat de
koopsom met het totale bedrag aan geleden schade, ad € 139.078,22, wordt
verminderd;
V. [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van het bedrag waarmee de koopsom conform IV. wordt verminderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
primair, subsidiair en meer subsidiair
VI. [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van € 2.165,78 aan buitengerechtelijke incassokosten;
VII. [gedaagde 1] te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten.
ten aanzien van [gedaagde 2]
VIII. de overeenkomst tussen [eisers] en [gedaagde 2] te ontbinden;
IX. [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling van € 1.651,65 aan betaalde facturen;
X. [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling van € 789,61 aan onnodig betaalde legeskosten;
XI. [gedaagde 2] te veroordelen tot betalign van € 21.581,03 aan meerkosten voor de dakopbouw;
XII. [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling van € 990,81 aan buitengerechtelijke incassokosten;
XIII. [gedaagde 2] te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
[eisers] legt aan zijn vordering jegens [eisers] ten grondslag dat het appartement ten tijde van de koop niet de eigenschappen bezat die [eisers] op basis van de verkoopinformatie mocht verwachten. [gedaagde 1] heeft immers geadverteerd met uitbouwmogelijkheden, die niet bleken te bestaan. [gedaagde 1] heeft dan ook niet geleverd wat [eisers] mocht verwachten en [gedaagde 1] is dan ook tekortgeschoten in de verplichtingen die overeenkomstig de koopovereenkomst op haar rusten. Die tekortkoming geeft [eisers] het recht om de overeenkomst (partieel) te ontbinden) en daardoor ontstaat een terugbetalingsplicht voor het te veel betaalde deel van de koopsom. Subsidiair beroept [eisers] zich op dwaling.
3.3.
Aan zijn vordering jegens [gedaagde 2] legt [eisers] het volgende ten grondslag. [gedaagde 2] heeft [eisers] niet geattendeerd of gewaarschuwd voor het feit dat de vergunningsaanvraag die [eisers] hem vroeg in te dienen, reeds in 2017 was afgewezen. Daarmee heeft [gedaagde 2] als professionele beroepsbeoefenaar zijn zorgplicht jegens [eisers] niet in acht genomen. Deze tekortkoming geeft [eisers] de mogelijkheid om de overeenkomst te ontbinden en daardoor ontstaat een ongedaanmakingsverplichting waardoor [gedaagde 2] de reeds betaalde bedragen en de kosten voor het verlagen van de dakopbouw moet (terug)betalen. Bovendien moet [gedaagde 2] de schade betalen die het gevolg is van zijn tekortkoming, aldus [eisers] .
3.4.
[gedaagde 1] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
3.5.
[gedaagde 2] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
In deze procedure staat de vraag centraal of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] jegens [eisers] een onjuiste indruk hebben gewerkt ten aanzien van de eerdere vergunningstrajecten en de bijbehorende uitbouwmogelijkheden.
Vordering ten aanzien van [gedaagde 1]
4.2.
[eisers] stelt dat [gedaagde 1] hem onjuist heeft geïnformeerd over de uitbouwmogelijkheden van het appartement in het licht van de informatie waar [gedaagde 1] op dat moment over beschikte, zoals de afgewezen vergunningsaanvraag uit 2017.
4.3.
[gedaagde 1] heeft in 2015 een vergunning aangevraagd voor het realiseren van een dakopbouw op basis van een eerste ontwerp van [gedaagde 2] . Daarbij heeft [gedaagde 2] een ontwerp gemaakt voor een opbouw van 26m² en daarbij zou een stahoogte van 2100mm kunnen worden bereikt op basis van de informatie uit het bouwarchief. De gemeente heeft deze aanvraag goedgekeurd. In 2017 heeft [gedaagde 1] nogmaals een vergunningsaanvraag ingediend voor een dakopbouw van 35m² en een kortere afstand tussen het dak van de dakopbouw en de nok van het bestaande dak. [gedaagde 2] heeft daartoe opnieuw een tekening gemaakt op basis van de stukken in het bouwarchief. Deze aanvraag is afgewezen. Uit de tekst van het besluit volgt dat de gemeente deze vergunning heeft afgewezen, enkel omdat de afstand van het dak van de opbouw tot de nok van het bestaande dak minder is dan 0,3m.
4.4.
In 2019 heeft [gedaagde 2] namens [eisers] een vergunningaanvraag voor het appartement ingediend voor een dakopbouw van 35m² waarbij een stahoogte van 2100mm zou kunnen worden gerealiseerd. De gemeente heeft deze aanvraag afgewezen en daarbij aangegeven dat de aanvraag niet voldoet een de vierde voorwaarden die zij daaraan stelt, de dakopbouw zou een onevenredige aantasting van het daklandschap tot gevolg hebben. Daarbij heeft de gemeente vermeld dat deze voorwaarden bij de eerder vergunningsaanvraag over het hoofd is gezien. Uit het voorgaande volgt dat de gemeente ten onrechte niet heeft gemeld dat de vergunningsaanvraag uit 2017 mede werd afgewezen in verband met de hoogte van de opbouw of mede vanwege de hoogte van de opbouw had moeten worden afgewezen.
4.5.
Bij deze gang van zaken mocht [gedaagde 1] – gelet op de toelichting van de gemeente bij de vergunningsaanvraag van 2017 – erop vertrouwen dat een vergunningsaanvraag voor een dakopbouw van 35m² met een stahoogte van 2100mm toegewezen zou worden, zo lang als de afstand tussen het dak van de uitbouw en de nok van het bestaande dak tenminste 0,3m bedraagt. Gelet op de berichtgeving van de gemeente uit 2019 blijkt dat de gemeente ten onrechte deze indruk heeft gewekt. Als [gedaagde 1] al tegen [eisers] heeft gezegd dat de vergunningsaanvraag voor een dakopbouw van 35m² waarschijnlijk wel toegewezen zou worden of slechts een formaliteit zou zijn, kan dat – mede gelet op de tekst in de besluiten van 2017 en 2019 – niet tot de conclusie leiden dat zij een onjuiste indruk heeft gewekt ten aanzien van de vergunning. [eisers] wist dat voor een dakopbouw groter dan 26m² een nieuwe vergunningsaanvraag moest worden ingediend. Het is algemeen bekend dat aan een vergunningsaanvraag onzekerheden kleven. [eisers] moest er dan ook rekening mee houden dat de vergunning voor een dakopbouw van 35m² mogelijk niet zou worden verstrekt. Dit risico komt voor rekening van [eisers] en niet voor rekening van [gedaagde 1] . Het voorgaande kan er dan ook niet toe leiden dat de vordering jegens [gedaagde 1] wordt toegewezen.
Vordering ten aanzien van [gedaagde 2]
4.6.
De rechtbank stelt vast dat de contractuele relatie tussen [eisers] en [gedaagde 2] kwalificeert als een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 BW. Op grond van artikel 7:401 BW dient de opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen, hetgeen betekent dat [gedaagde 2] dient te handelen zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De rechtbank is van oordeel dat in zijn algemeenheid van een redelijk bekwaam en redelijk handelend architect mag worden verwacht dat hij deugdelijk advies geeft over een vergunningsaanvraag en de opdrachtgever daarover volledig en juist informeert.
4.7.
Voor zover [eisers] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd dat [gedaagde 2] in 2017 en 2019 precies dezelfde vergunningsaanvraag heeft ingediend en de aanvraag in 2019 dus bij voorbaat kansloos was omdat de eerdere aanvraag was afgewezen, geldt het volgende. [gedaagde 2] heeft betwist dat hij in 2017 en 2019 dezelfde vergunningsaanvraag heeft ingediend. Hij heeft daarbij verwezen naar de tekeningen behorende bij de vergunningsaanvragen en de besluiten van de gemeente om de vergunning in 2017 en 2019 te weigeren. [eisers] heeft zijn standpunt dat [gedaagde 2] in 2017 en 2019 dezelfde vergunningsaanvraag heeft ingediend, niet onderbouwd.
4.8.
Uit het besluit van de gemeente uit 2017 volgt dat [gedaagde 2] destijds een vergunningsaanvraag voor een dakopbouw heeft gedaan waarbij de afstand van de dakopbouw tot de nok van het appartement minder dan 0,3m bedraagt. Uit de afwijzing van de gemeente blijkt dat de te korte afstand van de dakopbouw tot de nok de enige reden was om de vergunning niet te verlenen, zie 2.3. Uit het besluit van 2019 volgt in dat jaartal een aanvraag is gedaan voor een vergunning voor een dakopbouw waarbij de afstand tot de nok 0,3m of meer is. De aanvraag wordt immers enkel afgewezen vanwege de oppervlakte van de dakopbouw die volgens de gemeente te groot is, zie 2.10. [eisers] heeft ook niet weersproken dat [gedaagde 2] namens hem een aanvraag heeft ingediend waarbij de afstand tot de nok 0,3m of meer bedraagt. Uit het voorgaande volgt dan ook dat [gedaagde 2] in 2017 en 2019 aanvragen heeft ingediend die niet identiek aan elkaar zijn en de aanvraag uit 2019 wel voldoet aan de voorwaarde waarop de aanvraag uit 2017 is afgewezen. Er is dan ook niet komen vast te staan dat [gedaagde 2] namens [eisers] een bij voorbaat kansloze vergunningsaanvraag heeft ingediend. De enkele omstandigheid dat de gemeente in 2017 ten onrechte niet heeft gemeld dat de vergunning eveneens is afgewezen vanwege de oppervlakte van de dakopbouw of in 2019 anders is gaan denken over de oppervlakte van de dakopbouw, maakt het voorgaande niet anders. Dat de gemeente een dakopbouw van 35 m2 te groot zou vinden, was immers uit de voorafgaande afwijzing van de vergunningsaanvraag in 2017 niet af te leiden. Dat kan er dan ook niet toe leiden dat de vordering jegens [gedaagde 2] wordt toegewezen.
4.9.
De vraag resteert of [gedaagde 2] [eisers] had moeten informeren over de afgewezen vergunningsaanvraag uit 2017. [eisers] heeft het standpunt ingenomen dat dit het geval is. Uit de tekening behorende bij de aanvraag uit 2017 volgt volgens [eisers] dat de tekening uit 2015 fouten bevat. [eisers] heeft daartoe aangevoerd dat bij de aanvraag uit 2017 ten aanzien van de tekening uit 2015 dertig centimeter hoger wordt gebouwd, maar niet dertig centimeter meer stahoogte wordt bereikt.
[gedaagde 2] betwist dat bij het opstellen van de tekening in 2015 een fout is gemaakt. Het verschil tussen de tekeningen uit 2015 en 2017 is volgens [gedaagde 2] te verklaren door het gebruik van verschillende materialen: in 2017 is in tegenstelling tot in 2015 geen gebruik gemaakt van een dunnere stalenbalkenlaag en is een andere dikte dak en vloerplaten gebruikt. Ter zitting heeft [gedaagde 2] het voorgaande toegelicht aan de hand van de tekeningen uit 2015 en 2017.
4.10.
De enkele omstandigheid dat [eisers] bij de dakopbouw geen stahoogte van 2,1m heeft weten te realiseren, is onvoldoende om te concluderen dat [gedaagde 2] een fout heeft gemaakt in de tekening uit 2015. Daartoe is van belang dat [gedaagde 2] de tekeningen heeft opgesteld op basis van de informatie uit het bouwarchief. Op de tekeningen staat ook expliciet vermeld dat de aannemer de maten in het werk moet controleren. Het is dan ook goed mogelijk dat de informatie in het bouwarchief over de hoogte van de nok van het appartement onjuist is. Dit is zelfs de meest waarschijnlijke oorzaak van het niet kunnen realiseren van de in de tekening opgenomen stahoogte. Maar dat is [gedaagde 2] niet te verwijten. Hij mocht zoals te doen gebruikelijk uitgaan van de juistheid van de tekeningen in het bouwarchief.
4.11.
Ook het feit dat [gedaagde 2] in 2017 een vergunningsaanvraag heeft gedaan waarbij dertig centimeter hoger wordt gebouwd, maar niet dertig centimeter meer stahoogte wordt gerealiseerd, is onvoldoende om te concluderen dat de tekening uit 2015 een fout bevat. [gedaagde 2] heeft op zitting – aan de hand van de tekening van 2017 – nader toegelicht dat het verschil kan worden verklaard omdat in 2017 een andere constructie werd toegepast dan in 2015.
Voor zover [eisers] heeft aangevoerd dat bij de tekening in 2017 ook gebruik wordt gemaakt van een staalconstructie en daaruit moet worden afgeleid dat sprake is van een fout in de tekening van 2015, is dat onjuist. Ter zitting heeft [gedaagde 2] toegelicht dat in het ontwerp van 2017 een houten constructie voor de dakopbouw en een staalconstructie voor het dakterras wordt gebruikt, terwijl in de tekening van 2015 ook staal was gebruikt in de vloer van de dakopbouw. Dit laatste is ook te zien op de tekening “4e verdieping (dakterras) nieuwe situatie” (productie 11 van [gedaagde 2] ), waaruit immers blijkt dat in de nieuwe situatie de bestaande balklaag onder de dakopbouw wordt behouden, zij het dat deze wordt versterkt door het bijleggen van balken. Het is dus niet zo dat deze tekening hetzelfde is als de tekening in 2015, waarin wel een stalen balklaag was getekend (zie de tekening “3e verdieping (dakterras) – nieuwe situatie” (waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat de aanduiding 3e verdieping onjuist is, dit moet 4e verdieping zijn) waarin zowel voor het dakterras als de vloer onder de dakopbouw is voorgeschreven: “houten balklaag, opleggen op en koppelen aan staal” (productie 7 bij conclusie van antwoord van [gedaagde 1] ).
De redenering dat alles hetzelfde bleef, alleen de hoogte van de dakopbouw wijzigde, zodat uit het feit dat de ingetekende stahoogte in 2017 hetzelfde bleef kan worden afgeleid dat de tekening uit 2015 een fout bevatte, is dus onjuist.
4.12.
Tot slot heeft [eisers] het standpunt ingenomen dat [gedaagde 2] in 2017 en 2019 bij de vergunningaanvragen dezelfde constructietekening heeft bijgevoegd. Dat is echter niet relevant. Als [gedaagde 2] bij de bij de vergunningsaanvraag in 2019 (ook) een constructietekening uit 2017 hebben toegevoegd, dan kan dat niet de conclusie dragen dat de tekening uit 2015 een fout bevat. De gestelde fout is volgens [eisers] immers af te leiden uit de overeenkomsten en verschillen van de tekeningen van 2015 en 2017.
4.13.
Gelet op het voorgaande kan dan ook niet worden geconcludeerd dat [gedaagde 2] een fout heeft gemaakt bij het opstellen van de tekening in 2015. Nu er onvoldoende samenhang is tussen de vergunningsaanvraag uit 2017 en 2019 hoefde [gedaagde 2] [eisers] dan ook niet te informeren over de tekening en de afwijzing uit 2017. Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen jegens [gedaagde 2] zullen worden afgewezen.
Vordering jegens [gedaagde 1]
4.14.
Voor zover [eisers] zich op het standpunt heeft gesteld dat [gedaagde 1] hem had moeten informeren over de vergunningsaanvraag uit 2017, kan dat gelet op het voorgaande evenmin worden gevolgd. De vorderingen jegens [gedaagde 1] zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.15.
[eisers] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagden] . De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] worden begroot op:
- griffierecht € 1.666,00
- salaris advocaat €
4.425,00(2,5 punt × tarief € 1.770,00)
Totaal € 6.091,00
De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht € 952,00
- salaris advocaat €
1.802,50(2,5 punt × tarief € 721,00)
Totaal € 2.754,50
4.16.
De nakosten worden op de gebruikelijke wijze toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
wijst de vorderingen af,
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] tot op heden begroot op € 6.091,-;
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van [gedaagde 1] , begroot op € 163,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 2.754,50;
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van [gedaagde 2] , begroot op € 163,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
verklaart de kostenveroordeling onder II., III., IV. en V. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, rechter, bijgestaan door mr. A. Chu, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.type: