ECLI:NL:RBAMS:2022:338

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
C/13/700538 / FA RK 21-2387
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verzoek tot medewerking aan Iraanse islamitische echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die met elkaar gehuwd zijn sinds 14 oktober 1989 te Bandar Anzali, Iran. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft deze ontwrichting betwist en verzocht om afwijzing van het verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, aangezien beide partijen de Nederlandse nationaliteit bezitten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk voldoende is komen vast te staan en heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen.

Daarnaast heeft de vrouw verzocht om het huurrecht van de woning en het voortgezet gebruik van de inboedel. De man heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om het huurrecht van de woning. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man meer belang heeft bij het huurrecht, gezien zijn medische situatie en het feit dat de vrouw al geruime tijd niet meer in de woning verblijft. Het verzoek van de vrouw tot voortgezet gebruik van de woning is afgewezen.

Verder heeft de vrouw verzocht om de man te veroordelen tot medewerking aan de Iraanse islamitische echtscheiding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man binnen veertien dagen na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking zijn medewerking moet verlenen, onder verbeurte van een dwangsom. De rechtbank heeft de belangen van de vrouw zwaarder laten wegen dan die van de man, die vreesde voor zijn veiligheid bij betrokkenheid van de Iraanse autoriteiten. De rechtbank heeft de vrouw in haar verzoeken grotendeels in het gelijk gesteld en de man veroordeeld tot medewerking aan de echtscheiding in Iran.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/700538 / FA RK 21-2387
Beschikking d.d. 26 januari 2022 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. D. Rezaie, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. R.H. Wormhoudt, gevestigd te Ruinerwold.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 8 april 2021;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de man, ingekomen op 9 juli 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 januari 2022.
Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, ieder in aanwezigheid van een tolk en hun advocaat.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 14 oktober 1989 te Bandar Anzali, Iran. Partijen hebben de Nederlandse en de Iraanse nationaliteit.
2.2.
Scheiding
2.2.1.
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De man heeft de gestelde duurzame ontwrichting betwist en verzocht om afwijzing van het verzoek tot echtscheiding van de vrouw.
2.2.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide partijen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit bezaten, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.2.3.
De rechtbank is van oordeel dat – bij gebreke van de originele huwelijksakte- uit de overgelegde documenten, waaronder een kopie van de Iraanse huwelijksakte, voldoende blijkt van het tussen partijen gesloten huwelijk. De rechtbank voegt daaraan toe dat in de BRP is opgenomen dat partijen met elkaar zijn gehuwd. De vrouw zal derhalve worden ontvangen in haar verzoek.
2.2.4.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.2.5.
Gelet op de stukken en de toelichting van de vrouw op de mondelinge behandeling, is de rechtbank van oordeel dat de duurzame ontwrichting voldoende is komen vast te staan. Het verzoek tot echtscheiding is dan ook toewijsbaar.
2.3.
Woning
2.3.1.
De vrouw heeft het huurrecht van de woning verzocht en verzocht om het voortgezet alleengebruiksrecht van de woning en inboedel.
2.3.2.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd en heeft subsidiair, te weten wanneer het verzoek tot echtscheiding wordt toegewezen, zelf om het huurrecht van de woning verzocht.
2.3.3.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het huurrecht en gebruik van deze woning.
2.3.4.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
2.3.5.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar verzoeken aangevoerd dat zij geen sociaal vangnet heeft in Nederland, zodat zij geen mensen kent bij wie zij al dan niet tijdelijk haar intrek kan nemen.
De man heeft dat betwist. Hij wenst met de meerderjarige kinderen van partijen in de woning te blijven wonen omdat juist hij nergens anders terecht kan. Hij stelt dat de vrouw al sinds september 2020 feitelijk bij haar tante in Arnhem woont. De man verwijst ook naar het proces-verbaal van een aangifte van 28 december 2020 door de vrouw tegen de man, waaruit blijkt dat de vrouw heeft verklaard niet terug naar huis te willen. Voorts is de huurwoning aan de man toegewezen wegens medische redenen.
2.3.6.
De rechtbank overweegt dat nu de man onweersproken heeft gesteld dat de woning is aangepast aan zijn medische beperkingen en de vrouw al geruime tijd niet meer in de woning verblijft, de man meer belang heeft bij het huurrecht van de woning dan de vrouw. De rechtbank zal het huurrecht van de woning dan ook toekennen aan de man.
Nu het huurrecht wordt toegekend aan de man zal het verzoek van de vrouw tot het voortgezet gebruik van de woning worden afgewezen.
2.4.
Verzoek om finale kwijting
2.4.1.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek onder punt 3, te weten om te bepalen dat partijen ten aanzien van de partneralimentatie, pensioenrechten, fiscale gevolgen van de echtscheiding en de belastingtoeslagen niets meer van elkaar te vorderen hebben, ingetrokken zodat hierop niet meer hoeft te worden beslist.
2.5.
Afgifte documenten
2.5.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man haar identiteitsdocumenten, te weten haar Iraans geboorteboekje, Iraans paspoort en Iraanse nationaliteitskaart, binnen twee weken na de datum van de te geven beschikking aan haar afgeeft, op straffe van een dwangsom van € 250,-- per dag of dagdeel dat de man verwijtbaar weigert aan deze verplichting te voldoen.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om afwijzing.
2.5.2.
De vrouw heeft haar verzoek gedaan op grond van art. 827 lid 1 sub f Rv. Zij stelt dat de man genoemde documenten in zijn bezit heeft. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling nog laten weten dat de meerderjarige dochter van partijen de papieren voor haar uit het huis wilde halen, maar dat de man dit tegen heeft gehouden en dat haar dochter hierover kan verklaren.
2.5.3.
De man heeft gesteld dat hij deze documenten niet in zijn bezit heeft en deze dus niet aan de vrouw kan teruggeven. Hij ontkent dat hij zijn dochter zou hebben belet de papieren voor de vrouw mee te nemen. De man acht het onwenselijk zijn dochter als getuige op te roepen. De man wenst dat het verzoek van de vrouw wordt afgewezen.
2.5.4.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot dit verzoek.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
2.5.5.
De rechtbank overweegt dat niet is vast komen te staan dat de door de vrouw gewenste documenten op dit moment, ten tijde van de mondelinge behandeling, nog (steeds) in het bezit van de man zijn. Een verklaring van de meerderjarige dochter van partijen over een mogelijk incident dat zou hebben plaatsgevonden nadat de vrouw in september 2020 de woning heeft verlaten, maakt dit niet anders. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.
2.6.
Meewerken aan de echtscheiding in Iran
2.6.1.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht de man te veroordelen om binnen veertien dagen na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand zijn medewerking te verlenen aan het laten uitspreken en inschrijven van de echtscheiding in Iran en/of bij de Iraanse ambassade te Den Haag, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag of dagdeel dat de man verwijtbaar weigert aan deze verplichting te voldoen.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om afwijzing.
2.6.2.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het treffen van een nevenvoorziening.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen
2.6.3.
De rechtbank is van oordeel dat een verzoek tot het meewerken aan de Iraanse islamitische echtscheiding valt onder de nevenvoorzieningen zoals bedoeld in art. 827 lid 1 sub f Rv. Immers, dit verzoek hangt voldoende samen met de echtscheiding en dit verzoek leidt niet tot vertraging van het onderhavige geding, zodat de rechtbank hiertoe een voorziening kan treffen.
2.6.4.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het zonder de medewerking van de man, welke medewerking eventueel met een volmacht kan plaatsvinden, voor haar niet mogelijk is de Iraanse islamitische echtscheiding te bewerkstellingen. Dit is onrechtmatig omdat de man de vrouw zo in feite gevangen houdt in het Iraanse huwelijk.
De man heeft aangevoerd niet per se het Iraanse huwelijk te willen tegenhouden maar zijn medewerking te weigeren omdat hij niets met de Iraanse autoriteiten te maken wil hebben. Hij vreest dat door hij door de afgifte van zijn gegevens door de Iraanse autoriteiten getraceerd kan worden.
2.6.5.
De rechtbank zal de belangen van de vrouw bij beëindiging van het Iraanse huwelijk afwegen tegen de belangen van de man om zijn medewerking hieraan te weigeren.
Zonder medewerking van de man, zal de vrouw, naar zij onbetwist heeft gesteld, niet met een andere man een Islamitisch huwelijk kunnen aangaan en kan zij problemen ondervinden bij het reizen naar een Islamitisch land. Er ontstaat voorts een situatie waarin sprake is van een huwelijkse gevangenschap als het Islamitische huwelijk blijft bestaan.
De man daarentegen heeft aangevoerd niet te willen meewerken aan de Islamitische echtscheiding omdat hij, als vluchteling, niet wil dat zijn persoons- en adresgegevens bekend worden bij de Iraanse autoriteiten. Hij vreest dat de Iraanse autoriteiten hem dan kunnen opsporen, waarbij zijn veiligheid in het geding is.
2.6.6.
De rechtbank is van oordeel dat de belangen van de vrouw zwaarder wegen dan die van de man. De rechtbank overweegt daartoe dat de man blijkbaar door middel van een volmacht zijn medewerking kan verlenen aan het huwelijk, waardoor de door hem af te geven (persoons)gegevens beperkt blijven. De vrees van de man dat de afgifte van zijn persoonsgegevens zal leiden tot mogelijke opsporing door de Iraanse autoriteiten acht de rechtbank onvoldoende concreet gemaakt en aangetoond, zodat de rechtbank het verzoek van de vrouw zal toewijzen.
2.6.7.
Nu de man tijdens de mondelinge behandeling heeft laten weten niet te zullen meewerken aan de Iraanse islamitische echtscheiding zal de verzochte dwangsom worden toegewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Bandar Anzali, Iran op 14 oktober 1989;
3.2.
bepaalt dat de man huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
3.3.
bepaalt dat de man binnen veertien dagen na inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand zijn volledige en onvoorwaardelijke medewerking dient te verlenen aan het laten uitspreken en inschrijven van de Iraanse islamitische echtscheiding tussen partijen bij de Iraanse ambassade te Den Haag, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag dat de man in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 10.000,--;
3.4.
verklaart deze beslissing met betrekking tot het huurrecht en de medewerking aan de Iraanse islamitische echtscheiding uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.W.K. Bosman op 26 januari 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.