ECLI:NL:RBAMS:2022:338
Rechtbank Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Echtscheiding en verzoek tot medewerking aan Iraanse islamitische echtscheiding
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die met elkaar gehuwd zijn sinds 14 oktober 1989 te Bandar Anzali, Iran. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft deze ontwrichting betwist en verzocht om afwijzing van het verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, aangezien beide partijen de Nederlandse nationaliteit bezitten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk voldoende is komen vast te staan en heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen.
Daarnaast heeft de vrouw verzocht om het huurrecht van de woning en het voortgezet gebruik van de inboedel. De man heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om het huurrecht van de woning. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man meer belang heeft bij het huurrecht, gezien zijn medische situatie en het feit dat de vrouw al geruime tijd niet meer in de woning verblijft. Het verzoek van de vrouw tot voortgezet gebruik van de woning is afgewezen.
Verder heeft de vrouw verzocht om de man te veroordelen tot medewerking aan de Iraanse islamitische echtscheiding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man binnen veertien dagen na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking zijn medewerking moet verlenen, onder verbeurte van een dwangsom. De rechtbank heeft de belangen van de vrouw zwaarder laten wegen dan die van de man, die vreesde voor zijn veiligheid bij betrokkenheid van de Iraanse autoriteiten. De rechtbank heeft de vrouw in haar verzoeken grotendeels in het gelijk gesteld en de man veroordeeld tot medewerking aan de echtscheiding in Iran.