In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning in Amstelveen. De heffingsambtenaar van de Gemeentebelastingen Amstelland had de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 683.000, welke waarde later werd verlaagd naar € 654.000 na bezwaar van de eiser. De eiser, eigenaar van de woning, was van mening dat de waarde te hoog was vastgesteld en stelde dat deze op € 354.000 zou moeten liggen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting waar de eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De heffingsambtenaar had verkooptransacties van vergelijkbare woningen als onderbouwing gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de gekozen vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar waren met de woning van de eiser, ondanks dat de eiser aanvoerde dat er bouwkundige gebreken en andere waardedrukkende factoren waren. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar geen onzorgvuldige besluitvorming had gepleegd en dat de hoorplicht niet was geschonden, ondanks dat de eiser geen toestemming had gegeven voor een telefonische hoorzitting.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, waarmee de vastgestelde WOZ-waarde van de woning werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van de onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar en de mogelijkheden voor de rechtbank om de keuze van vergelijkingsobjecten te toetsen.