ECLI:NL:RBAMS:2022:3497

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
13/751060-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de waarborg van een eerlijk proces

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 mei 2022 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen, op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een verzoek tot aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren in 1984. De rechtbank heeft de zaak eerder behandeld op 9 december 2021 en 28 april 2022, waarbij de identiteit van de opgeëiste persoon is vastgesteld en de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander zijn beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de eerste twee voorwaarden voor gelijkstelling is voldaan en dat de opgeëiste persoon niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest door een eventuele straf in Polen. De rechtbank heeft ook een advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afgewacht, dat bevestigde dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland behoudt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de terugkeergarantie van de Poolse autoriteiten voldoende is en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, met inachtneming van de relevante wetgeving, waaronder de Overleveringswet (OLW).

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751060-20
RK nummer: 21/5752
Datum uitspraak: 12 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 oktober 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 juli 2019 door
the Regional Court in Toruń(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
verblijvende op het adres [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 9 december 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 december 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en bepaald dat op 23 december 2021 uitspraak wordt gedaan.
Tussenuitspraak 23 december 2021
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 23 december 2021 geoordeeld over de grondslag en de inhoud van het EAB, de genoegzaamheid en de dubbele strafbaarheid van de feiten. Hiernaast heeft de rechtbank geoordeeld dat aan de eerste twee voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander ex artikel 6 eerste en derde lid, OLW is voldaan. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot deze onderwerpen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Om de derde voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander te kunnen toetsen heeft de rechtbank een advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) nodig inzake de vraag of ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel. De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 23 december 2021 het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen dit advies van de IND op te vragen. Hiernaast wil de rechtbank de antwoorden afwachten van het Hof van Justitie van de Europese Unie op de gestelde prejudiciële vragen in de verwijzingsbeslissing van 14 september 2021 met kenmerk: ECLI:NL:RBAMS:2021:5051.
De rechtbank heeft de gevangenhouding bevolen en de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd. Ook heeft zij de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor een termijn van 60 dagen, conform lid 4 van artikel 22 OLW, verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft omdat zij in afwachting is van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie op prejudiciële vragen die relevant is voor haar beslissing en zij daarom nog niet over de verzochte overlevering kan beslissen.
Zitting 28 april 2022
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 28 april 2022. Het verhoor van de opgeëiste persoon heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6 OLW

3.1
Nadere informatie verstrekt
De IND heeft bij brief van 13 januari 2022, in antwoord op de vraag van het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) bij het openbaar ministerie Amsterdam, de volgende informatie verstrekt:
In antwoord op uw adviesverzoek van 13 januari 2022 laat ik u weten dat de strafrechtelijke feiten die u beschrijft er niet toe leiden dat de heer [opgeëiste persoon] zijn verblijfsrecht verliest.
3.2
De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
Het IRC heeft op 19 januari 2022 het volgende verzoek gedaan:
Mr [opgeëiste persoon] has the right of permanent residency in the Netherlands as a EU citizen, which means that the wanted person should be considered equivalent to a Dutch national. As a consequence, pursuant to Article 5, paragraph 3 of the Framework Decision on the European arrest warrant (2002/584/JHA), and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender Act, the surrender may only be authorised authorized after it can be guaranteed that, in case the wanted person after the surrender is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Poland, he will be allowed to carry out this punishment in the Netherlands (pursuant to the European Framework Decision 2008/909/JBZ). We kindly request this guarantee of return.
De
Judge of the Regional Court in Toruń, Penal Division II(Polen) heeft op 24 januari 2022 de volgende garantie gegeven:
With reference to the request of the Dutch party to obtain, before the 3rd February 2022, the declaration by the Polish party on the return surrender in the mode of EAW – file reference number II Kop 33/19 relating to the requested person [opgeëiste persoon] that in the case of his surrender by the appropriate bodies of the Kingdom of the Netherlands, with the aim to carry out penal proceedings, the Polish party declares that, with the reservation of the condition made by the Dutch party at the surrender of the requested person, in case of adjudicating and executing of the absolute imprisonment penalty towards the requested person [opgeëiste persoon] , after final completion of the penal proceedings in Poland, after having applied the mode foreseen in Art. 607j of the Code of Penal Proceedings, in conjunction with the Framework European Decision 2008/909/JBZ the adjudicated imprisonment penalty, could be implemented/executed in the territory of the Kingdom of the Netherlands.
3.3
Standpunten ter zitting van 28 april 2022
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan alle voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander is voldaan. De verstrekte terugkeergarantie is echter, gelet op de gebruikte formulering, niet onvoorwaardelijk en lijkt verbonden te zijn aan een nog uit te voeren rechterlijke toets, aldus de raadsman. De raadsman heeft daarom verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde een ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke terugkeergarantie op te vragen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ook op het standpunt gesteld dat aan alle vereisten voor gelijkstelling is voldaan. De terugkeergarantie is, mede gelet op het feit dat in de garantie wordt gewezen op het kaderbesluit, voldoende.
3.4
Oordeel van de rechtbank
Op basis van voormeld IND advies moet worden geconcludeerd dat ten aanzien van de opgeëiste persoon niet de verwachting bestaat dat hij zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
In de tussenuitspraak van 23 december 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat aan de eerste twee voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander is voldaan. Aan de derde en laatste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander is met het voernoemde advies eveneens voldaan. De opgeëiste persoon kan daarom worden gelijkgesteld met een Nederlander.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de hiervoor vermelde garantie voldoende is en dat het gaat om een onvoorwaardelijke terugkeergarantie. Zowel in de vraagstelling van het IRC van 19 januari 2022 als in het antwoord van de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit van 24 januari 2022 wordt verwezen naar de relevante Kaderbesluiten. Artikel 5 lid 3 van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ, waarnaar in de vraagstelling door het IRC is verwezen, laat geen ruimte voor voorwaardelijke terugkeergaranties. Uit de tekst van de terugkeergarantie blijkt door de verwijzing naar Kaderbesluit 2008/909/JBZ genoegzaam dat de opgeëiste persoon na een onherroepelijke veroordeling zijn straf in Nederland kan uitzitten. Het aanhoudingsverzoek van de raadsman wordt afgewezen.

4.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft ter zitting geen elementen aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van de strafzaak van de opgeëiste persoon. Er is daarom niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van dat grondrecht. [2]

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Toruń(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 5.1.
2.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (