ECLI:NL:RBAMS:2022:3550

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
AWB 21/4283
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing Ziektewetuitkering en uitleg van 'zijn arbeid'

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Ziektewetuitkering door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had zijn aanvraag voor een Ziektewetuitkering per 4 februari 2021 ingediend, maar deze werd afgewezen op basis van de conclusie dat hij arbeidsgeschikt was voor zijn eigen werk. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 7 april 2022 heeft eiser zijn standpunt toegelicht via een videoverbinding, waarbij hij aanvoerde dat zijn medische beperkingen waren onderschat en dat er een onjuiste uitleg was gegeven aan het begrip 'zijn arbeid' in de zin van artikel 19 van de Ziektewet.

De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Eiser had geen overtuigende medische gegevens overgelegd die de bevindingen van de verzekeringsarts konden weerleggen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen op een deugdelijke wijze de medische gegevens hadden betrokken bij hun beoordeling en dat er geen aanleiding was om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. Eiser's argument dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte had vastgesteld dat er geen relatie was tussen zijn klachten en zijn werkzaamheden, werd door de rechtbank verworpen.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit berustte op een juiste medische en arbeidskundige grondslag. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank wees ook een proceskostenvergoeding af, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4283

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gem. verweerder] ).

Procesverloop

Met een besluit van 28 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een Ziektewetuitkering per 4 februari 2021 afgewezen.
Met een besluit van 8 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 7 april 2022. Eiser is verschenen via een videoverbinding. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigde via een videoverbinding.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen te reageren op het aanvullend onderzoek van verweerder van 28 maart 2022.
Eiser heeft op 20 april 2021 schriftelijk gereageerd. Verweerder heeft hierop gereageerd met een brief van 9 mei 2022.
Met een brief van 19 mei 2022 heeft de rechtbank partijen verzocht te laten weten of zij op een nadere zitting wensen te worden gehoord. Geen partijen heeft laten weten een nadere zitting te willen, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser was laatstelijk werkzaam als [functie] voor 32 uur per week. Deze arbeidsovereenkomst liep van rechtswege af op 17 augustus 2020, waarna eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving. Eiser heeft zich per 16 november 2020 ziekgemeld. Omdat zijn WW-uitkering op 6 december 2020 eindigde, ontving hij per 7 december 2020 een Ziektewetuitkering.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder de Ziektewetuitkering per 4 februari 2021 beëindigd, omdat eiser werd geacht arbeidsgeschikt te zijn voor zijn eigen werk. Hieraan heeft verweerder een rapport van een verzekeringsarts van 28 januari 2021 ten grondslag gelegd.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Hieraan heeft verweerder een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 juni 2021 ten grondslag gelegd.
Standpunt eiser
4. Eiser voert aan dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Volgens eiser stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte vast dat het niet waarschijnlijk is dat er een relatie bestaat tussen de werkzaamheden in de maatstaf ‘zijn arbeid’ en de KANS-klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep baseert dit standpunt op een brief van de huisarts van 31 mei 2021, waaruit zou blijken dat eiser de RSI-achtige klachten aan de rechterarm sinds november 2020 heeft, terwijl hij in maart 2020 voor het laatst als [functie] heeft gewerkt. De stelling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de KANS-klachten waarschijnlijk worden veroorzaakt door werkzaamheden buiten de maatstaf ‘zijn arbeid’ klopt volgens eiser niet.
5. Eiser voert verder aan dat verweerder een onjuiste uitleg heeft gegeven van het begrip ‘zijn arbeid’, in de zin van artikel 19 van de Ziektewet. Verweerder heeft ten onrechte geen nader onderzoek verricht naar de inhoud van de functie van [functie] . Volgens eiser is er in de functie sprake van repetitieve computerhandelingen die minimaal 71% van de werktijd beslaan. Eiser verzoekt de rechtbank een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
Beoordeling door de rechtbank
6. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Anders gezegd, de ongeschiktheid om te werken moet rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebreken en dat moet objectief medisch vastgesteld kunnen worden.
7. Ingevolge het vijfde lid van artikel 19 van de Ziektewet wordt ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever (meer) heeft als bedoeld in artikel 9, 10 of 12 onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) dient onder ‘zijn arbeid’ te worden verstaan: de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. In het geval de arbeidsovereenkomst voor de datum in geding is beëindigd, dient als maatstaf voor de arbeid te worden aangemerkt diezelfde arbeid, maar dan verricht bij soortgelijke werkgevers. Bijzondere omstandigheden bij de vroegere werkgever zijn daarbij niet meer relevant. [1]
9. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser per 4 februari 2021 arbeidsgeschikt is voor ‘zijn arbeid’.
10. Uitgangspunt is dat verweerder zich mag baseren op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep als deze voldoen aan de eisen die in de rechtspraak zijn geformuleerd. Zo moeten de rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Als de rapporten aan deze eisen voldoen en eiser het niet eens is met de inhoud van een rapport, moet hij een gestelde onjuistheid aannemelijk maken.
Medische beoordeling
11. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig geweest. De primaire verzekeringsarts heeft eiser telefonisch gesproken, het dossier bestudeerd en eiser een uitgebreide vragenlijst laten invullen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en de beschikbare medische informatie, onder andere het patiëntdossier van de fysiotherapeut en de brief van de huisarts van 31 mei 2021, bij zijn onderzoek betrokken. Verder heeft hij een fysiek spreekuur gehouden met aansluitend medisch onderzoek. Volgens de beide verzekeringsartsen is eiser geschikt voor zijn eigen werk. De rechtbank is van oordeel dat beide verzekeringsartsen alle medische gegevens op een deugdelijke wijze bij de beoordeling hebben betrokken. Er is daarom geen aanleiding om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten.
12. Voor zover eiser stelt dat de verzekeringsartsen zijn beperkingen hebben onderschat, volgt de rechtbank hem niet. Eiser heeft verder geen medische gegevens overgelegd die aanleiding geven tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een of meer andere beperkingen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst zijn aangenomen.
13. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep begrijpelijk en inzichtelijk heeft gemotiveerd op welke wijze de KANS-klachten van eiser zijn meegewogen in de heroverweging. Op de zitting heeft verweerder bovendien verklaard dat de oorzaak van de klachten van eiser niet doorslaggevend was bij de hersteldverklaring. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
14. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit berust op een juiste medische grondslag.
Arbeidskundige beoordeling
15. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip ‘zijn arbeid’. Eiser heeft hieraan een eigen onderzoek ten grondslag gelegd, waaruit zou blijken dat de functie voor 71% uit computerwerkzaamheden bestaat. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte geen nader onderzoek verricht naar de functie van [functie] . Na hierop te zijn gewezen door de rechtbank, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapportage van 28 maart 2022 een onderzoek verricht naar de belasting in de maatstaf ten aanzien van het ‘werken met toetsenbord, beeldscherm en muis’ en het ‘omgaan met lastige klanten’. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het CBBS [2] -systeem drie functiebeschrijvingen van [functie] bestudeerd. Uit het onderzoek is gebleken dat het werken met het toetsenbord en muis 30 tot 40% van de tijd in beslag neemt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt in zijn rapportage van 28 maart 2022 dat eiser op datum in geding hiertoe in staat wordt geacht, des te meer omdat is gebleken dat de computerwerkzaamheden in het werk van [functie] regelmatig onderbroken worden door andere activiteiten. Dit sluit volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep tevens aan bij het advies in de STECR-richtlijn. Verweerder heeft vervolgens toegelicht dat hij meer waarde hecht aan de functieomschrijvingen uit het CBBS-systeem die zijn geselecteerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dan de functieomschrijvingen van eiser, omdat de door de arbeidsdeskundige in bezwaar en beroep overgelegde functieomschrijvingen in het CBBS-systeem zijn vastgelegd na zorgvuldig onderzoek van arbeidskundig analisten. Daarbij heeft de Raad heeft het CBBS-systeem geaccordeerd. De rechtbank kan dit standpunt van verweerder volgen en is van oordeel dat daarmee de geschiktheid van de functie [functie] voldoende is gemotiveerd.
16. Dit betekent dat het bestreden besluit ook op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.
Conclusie
17. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk.
18. Voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van de Water, rechter, in aanwezigheid van I.G.A. Karregat, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraken van de Raad van 6 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ0672) en van 13 juni 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1738).
2.Het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem