ECLI:NL:RBAMS:2022:3567

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
C/13/715901 / KG ZA 22-277
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verstrekking van documentatie over kredietschuld en afwijzing van verzoeken

In deze zaak heeft [eiser] een kort geding aangespannen tegen ING Bank N.V. met als doel om de bank te veroordelen tot het verstrekken van een overzicht van de betalingen die zijn verricht op een krediet, de rentepercentages te onderbouwen en alle BKR-coderingen te verwijderen. De procedure vond plaats op 20 april 2022, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht en documentatie hebben ingebracht. De achtergrond van de zaak betreft een kredietovereenkomst die [eiser] en zijn ex-partner [naam 2] in 2010 met ING zijn aangegaan, en de daaropvolgende juridische geschillen over de kredietschuld na hun echtscheiding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat ING voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij alle relevante documentatie over het krediet aan [eiser] heeft verstrekt. De vordering van [eiser] om meer informatie te ontvangen werd afgewezen, omdat ING niet verplicht is om meer informatie te verstrekken dan zij al heeft gedaan. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot het verwijderen van BKR-coderingen niet voldoende was onderbouwd en ook werd afgewezen. Uiteindelijk werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten, die door de rechtbank zijn begroot op een totaal van € 1.692,00.

De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 4 mei 2022 geoordeeld dat alle vorderingen van [eiser] worden afgewezen, en dat ING niet gehouden is om meer documentatie te verstrekken dan reeds gedaan. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en de proceskosten zijn toegewezen aan ING.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/715901 / KG ZA 22-277 AB/MvG
Vonnis in kort geding van 4 mei 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 8 april 2022,
advocaat mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T.J.P. Jager te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en ING worden genoemd.

1.De procedure

Tijdens de mondelinge behandeling van 20 april 2022 heeft [eiser] de vorderingen toegelicht. ING heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en [eiser] tevens een pleitnotitie.
Vonnis is bepaald op heden.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- [eiser] met mr. Deijkers;
- aan de zijde van ING: mr. [naam 1] , medewerker Specialistenteam Center of Expertise Collections, met mr. Jager.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is getrouwd geweest met [naam 2] .
2.2.
[eiser] en [naam 2] hebben op 3 mei 2010, toen zij nog waren getrouwd, een overeenkomst gesloten uit hoofde waarvan ING hun een kredietfaciliteit van € 40.000,00 heeft verstrekt.
2.3.
In de echtscheidingsprocedure heeft de rechtbank Midden-Nederland bij beschikking van 28 oktober 2013, voor zover van belang, bepaald dat [eiser] en [naam 2] de kredietschuld bij ING ieder voor de helft voor hun rekening nemen.
2.4.
Bij brief van 4 maart 2014 heeft ING de kredietovereenkomst opgezegd en het krediet opgeëist.
2.5.
Op 16 december 2014 heeft ING de kredietovereenkomst beëindigd en haar vordering op [eiser] en [naam 2] ter incasso uit handen gegeven aan Vesting Finance.
2.6.
Tussen ING, [eiser] en [naam 2] is een bodemprocedure aanhangig geweest bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere , over de kredietovereenkomst. In het in die procedure gewezen vonnis van 25 april 2018 zijn [eiser] en [naam 2] hoofdelijk veroordeeld om aan ING een bedrag te betalen van € 500,00. In dat vonnis staat, voor zover van belang, het volgende:

3. Het geschil
(…)
3.2.
Aan haar vordering legt ING Bank ten grondslag dat zij een overeenkomst met [eiser] c.s. heeft gesloten waarbij een kredietfaciliteit is verstrekt. Volgens de ING Bank heeft zij gedurende geruime tijd een niet toegestane overschrijding van het kredietlimiet geconstateerd en heeft zij, ondanks herhaalde verzoeken, geen aanzuiveringen ontvangen. De ING Bank stelt dat zij de overeenkomst derhalve bij brief van 3 maart 2014 heeft opgezegd en beëindigd. De vordering is dan ook vanaf 3 maart 2014 opeisbaar geworden, zodat er geen sprake kan zijn van verjaring. [eiser] c.s. heeft, ondanks herhaalde aanmaningen, het openstaande saldo van € 39.796,30 niet voldaan. (…) De ING Bank beperkt in de onderhavige procedure haar totale vordering van € 41.773,86 (ter beperking van de proceskosten) tot € 500,00, (…)

4.De beoordeling

In conventie
Ten aanzien van [eiser]
(…)
Opeisbaarheid
4.5.
[eiser] heeft verder betwist dat ING Bank nog een opeisbare vordering heeft. De kantonrechter overweegt dat in een bij productie 3 bij dagvaarding overgelegd overzicht inderdaad is vermeld dat de restschuld € 0,00 bedraagt. De ING Bank heeft echter gemotiveerd betwist dat er geen opeisbare vordering meer bestaat. De ING Bank heeft in haar conclusie van repliek (…) gesteld dat zij, wanneer zij een dossier overdraagt aan haar incassobureau, de vordering intern afboekt op € 0,00. Gelet op deze nadere toelichting is de kantonrechter van oordeel dat de ING Bank voldoende heeft onderbouwd waarom zij - ondanks dat uit het overzicht blijkt dat restschuld € 0,00 bedraagt - zij toch een vordering heeft op [eiser] . Dit te meer nu [eiser] niet heeft gesteld dat hij een eerder bestaande schuld zou hebben afbetaald.
(…)
Ten aanzien van [naam 2]
(…)
Omvang vordering
4.16
Het verweer van [naam 2] dat uit het overzicht blijkt de kredietfaciliteit is vastgesteld op nihil, zal, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor ten aanzien van [eiser] onder 4.5 (…) is overwogen, eveneens worden verworpen.
4.17.
[naam 2] betwist verder de hoogte van de vordering. Ter ondersteuning hiervan voert [naam 2] aan dat zij in 2013 en 2014 bericht heeft gekregen dat het openstaand saldo € 36.645,67 respectievelijk € 38.681,03 bedroeg, maar dat [eiser] op enig moment in 2014 een overzicht heeft ontvangen waarop een openstaand saldo van € 21.600,00 stond vermeld. de ING Bank heeft echter betwist dat zij een dergelijk overzicht heeft verzonden. Gelet op deze betwisting had het op de weg van [naam 2] gelegen om haar stelling nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van de betreffende overzicht. Zij heeft dit echter nagelaten. De stelling van [naam 2] zal derhalve als onvoldoende onderbouwd worden verworpen.
2.7.
[eiser] en zijn advocaat hebben ING vanaf juni 2021 meerdere keren verzocht om een overzicht met daarop alle mutaties op het krediet vanaf 1 januari 2011.
2.8.
Bij vonnis van 9 februari 2022 heeft de rechtbank Midden-Nederland op vordering van [naam 2] bepaald, voor zover van belang, dat bij verkoop van de voormalige echtelijke woning van [eiser] en [naam 2] de overwaarde wordt aangewend om het ING-krediet af te lossen.
2.9.
Bij e-mail van 15 april 2022 heeft Vesting Finance aan de advocaat van [eiser] een overzicht gestuurd met daarop vermeld de door [naam 2] via de deurwaarder aan ING verrichte betalingen van 11 juni 2018 tot en met 24 februari 2022, die in mindering strekken op de kredietschuld van [eiser] en [naam 2] .
Uit dit overzicht volgt dat [naam 2] in die periode in totaal € 6.483,87 aan ING heeft betaald en sinds 31 juli 2019 maandelijks € 150,00 aflost op het krediet.
2.10.
Bij e-mail van 19 april 2022 heeft Vesting Finance de advocaat van [eiser] , voor zover van belang, als volgt bericht:

Bijgaand treft u een overzicht uit de administratie van ING aan.
De informatie gaat terug tot oktober 2013. Omtrent betalingen van daarvóór is geen informatie meer beschikbaar.
Uit het overzicht blijkt dat uw cliënt sedert oktober 2013 geen betalingen meer heeft gedaan.
Ook uit het eerder aan u toegezonden overzicht van de deurwaarder blijkt dat uw cliënt geen enkele betaling aan de deurwaarder heeft voldaan.
Het overzicht van ING Bank sluit op € 39.796,30 per 16/12/2014.
(…)
Meer financiële informatie dan hierbij verstrekt is niet meer voorhanden.
ING Bank kan de door u gevraagde informatie dan ook niet (meer) verstrekken, voor wat betreft de betalingen vóór oktober 2013.
2.11.
Bij e-mail van 20 april 2022 heeft de advocaat van ING, voor zover van belang, de advocaat van [eiser] als volgt bericht:

U heeft de verzochte informatie gekregen.
Qua bankafschriften en overzichten is er verder niets meer voorhanden. Dit kan cliënte dus ook niet aanleveren.
Wel zijn er een aantal brieven in het digitale archief teruggevonden, waaronder correspondentie van uw cliënt zelf. Bijgesloten treft u deze stukken aan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert ING te veroordelen:
I. tot het verstrekken van een overzicht van de betalingen die gepleegd zijn op het krediet op een wijze waardoor hij kan aantonen welke betalingen door hem en [naam 2] zijn verricht, op straffe van een dwangsom;
II. de toegepaste rentepercentages te onderbouwen, zodat de opbouw van de vordering duidelijk en controleerbaar wordt, op straffe van een dwangsom;
III. per direct alle BKR-coderingen te verwijderen.
3.2.
[eiser] stelt hiertoe dat hij er belang bij heeft om te weten hoeveel hij en [naam 2] ieder op het krediet bij ING heeft afgelost, omdat hij mogelijk een regresvordering heeft op [naam 2] . [eiser] heeft in de beginperiode dat het krediet werd verstrekt betalingen gedaan aan ING, maar hij beschikt niet meer over de bankafschriften waarop die zijn te zien. De woning zal naar alle waarschijnlijkheid binnen twee maanden worden verkocht. Uit de overwaarde zal de vordering van ING worden betaald. [eiser] heeft de gevorderde informatie ook nodig, om het door ING gestelde restantbedrag van het krediet te kunnen controleren. In de Handreiking Bijzonder Beheer van de Nederlandse Vereniging voor Banken staat dat klanten toegang hebben tot alle relevante informatie over hun financiering en dat als een klant niet (meer) beschikt over eerder verstrekte of ontvangen informatie de bank die op verzoek zal overhandigen. In de procedure tussen ING, [eiser] en [naam 2] heeft de rechter niet geoordeeld over de hoogte van de kredietschuld, omdat ING haar vordering had beperkt tot € 500,00.
3.3.
ING heeft aangevoerd dat zij gegevens over de kredietovereenkomst zeven jaar dient te bewaren en dat zij alle documentatie over het krediet waarover zij beschikt aan [eiser] heeft verstrekt. Over de hoogte van de kredietschuld heeft de bodemrechter reeds beslist in de procedure tussen ING, [eiser] en [naam 2] . Dat vonnis is in kracht van gewijsde gegaan. De Handreiking Bijzonder Beheer is niet van toepassing. Tot het moment dat de vordering ter incasso uit handen werd aan Vesting Finance was de rente over het krediet variabel tussen de 6,7% en 6,9% en daarna heeft ING de wettelijke rente voor consumententransacties berekend.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in dit kort geding over de vraag of ING gehouden is meer documentatie aan [eiser] te verstrekken over de kredietschuld dan zij al heeft gedaan.
4.2.
Uit een door ING aan [eiser] verstrekt overzicht volgt dat de oudst bekende schuld uit hoofde van het krediet € 36.251,63 is op 13 juli 2013. Dit is een totaalbedrag dat is overgezet vanuit een oud systeem waarvan ING destijds afscheid heeft genomen. In dit soort systemen werden/worden de bankafschriften door ING bewaard. Bankafschriften van voor juli 2013 zijn er simpelweg niet meer en hoeven door ING ook niet te worden bewaard (meer dan zeven jaar geleden). Briefcorrespondentie van voor juli 2013 werd in aan ander systeem gearchiveerd en kon nog wel aan [eiser] worden verstrekt. In het overzicht is gespecificeerd hoe de kredietschuld door rente is opgelopen tot € 39.796,30 op 16 december 2014. Daarbij zijn de rentebijschrijvingen vermeld zodat de rente, die volgens ING variabel was tussen de 6,7% en 6,9%, kan worden berekend. Op 16 december 2014 heeft ING haar vordering op [eiser] en [naam 2] ter incasso overgedragen aan Vesting Finance. Vanaf dat moment heeft ING de wettelijke rente voor consumententransacties berekend over de kredietschuld.
4.3.
Verder heeft ING aan [eiser] een overzicht verstrekt waaruit volgt dat [naam 2] van 11 juni 2018 tot en met 24 februari 2022 in totaal een bedrag van € 6.483,87 aan ING heeft betaald, welk bedrag in mindering strekt op de kredietschuld, en sinds 31 juli 2019 maandelijks € 150,00 aflost op het krediet.
4.4.
ING heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij alle documentatie over het krediet waarover zij beschikt aan [eiser] heeft verstrekt. Tot verstrekking van meer informatie kan ING niet worden veroordeeld.
4.5.
ING heeft duidelijk gemaakt dat tot en met 16 december 2014 de rente over het krediet variabel was tussen de 6,7% en 6,9% en daarna, toen de vordering ter incasso werd overgedragen aan Vesting Finance, de wettelijke rente voor consumententransacties is berekend. De vordering onder 3.1 onder II zal, bij gebrek aan belang, worden afgewezen.
4.6.
De vordering van [eiser] om ING te veroordelen alle BKR-coderingen te verwijderen lijkt per ongeluk in het petitum te zijn terechtgekomen. Bij gebrek aan enige toelichting, in de dagvaarding noch ter zitting, wordt deze vordering afgewezen.
4.7.
Dit betekent dat alle vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van ING begroot op € 676,00 aan griffierecht en € 1.016,00 aan salaris advocaat.
4.9.
De verzochte nakosten worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van ING begroot op € 1.692,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
5.4.
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MvG