In deze zaak heeft [eiser] een kort geding aangespannen tegen ING Bank N.V. met als doel om de bank te veroordelen tot het verstrekken van een overzicht van de betalingen die zijn verricht op een krediet, de rentepercentages te onderbouwen en alle BKR-coderingen te verwijderen. De procedure vond plaats op 20 april 2022, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht en documentatie hebben ingebracht. De achtergrond van de zaak betreft een kredietovereenkomst die [eiser] en zijn ex-partner [naam 2] in 2010 met ING zijn aangegaan, en de daaropvolgende juridische geschillen over de kredietschuld na hun echtscheiding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ING voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij alle relevante documentatie over het krediet aan [eiser] heeft verstrekt. De vordering van [eiser] om meer informatie te ontvangen werd afgewezen, omdat ING niet verplicht is om meer informatie te verstrekken dan zij al heeft gedaan. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot het verwijderen van BKR-coderingen niet voldoende was onderbouwd en ook werd afgewezen. Uiteindelijk werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten, die door de rechtbank zijn begroot op een totaal van € 1.692,00.
De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 4 mei 2022 geoordeeld dat alle vorderingen van [eiser] worden afgewezen, en dat ING niet gehouden is om meer documentatie te verstrekken dan reeds gedaan. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en de proceskosten zijn toegewezen aan ING.