Uitspraak
1.De procedure
- het verweerschrift van de man, ingekomen op 20 september 2021;
- de brief met bijlagen van de man, ingekomen op 24 februari 2022;
- de aanvulling van de vrouw op het zelfstandig verzoek kinderalimentatie, tevens houdende reactie op het verweerschrift van de man, met nadere producties, ingekomen op 28 februari 2022.
- de man, bijgestaan door mr. Vledder;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Schoots.
2.De voorliggende verzoeken en het verweer
- de in de tussen partijen gesloten overeenkomst gemaakte financiële afspraken over de kosten van de kinderen te wijzigen in die zin dat per de datum van de te wijzen beschikking de gemeenschappelijke kinderrekening [rekeningnummer 1] en de gemeenschappelijke kinderspaarrekening [rekeningnummer 2] zullen worden opgeheven en te bepalen dat de man per de datum van de door de rechtbank te wijzen beschikking met een nader door de rechtbank te bepalen bedrag dient bij de dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, bij vooruitbetaling voor de eerste van de maand te voldoen, althans met ingang van een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
- te bepalen dat de man naar rato van draagkracht dient bij te dragen in de huiswerkbegeleiding/bijles kosten van (één van) de kinderen;
- te bepalen dat de saldi van de gemeenschappelijke kinderrekening [rekeningnummer 1] en de gemeenschappelijke kinderspaarrekening [rekeningnummer 2] voor de helft op de spaarrekening van [naam kind 1] respectievelijk [naam kind 2] dient te worden gestort, waarna partijen verplicht zijn om de rekening op te heffen binnen twee weken na de datum van de door de rechtbank te wijzen beschikking;
- te bepalen dat de executiekosten die de vrouw moet maken om – wanneer de man niet vrijwillig aan zijn betalingsverplichtingen voldoet – de aan haar toe te wijzen alimentatie te incasseren, voor rekening van de man komen;
- althans een dusdanige voorziening te treffen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.De verdere beoordeling
3.7.De rechtbank begrijpt dat met name de inkomsten uit [naam bv] mogelijk in geschil zijn. De vrouw heeft gesteld dat zij jaarlijks een bruto vergoeding van € 10.000,- ontvangt. Ter onderbouwing daarvan heeft de vrouw een jaaropgave en een brief van de belastingadviseur overgelegd. Dat de vrouw meer inkomsten heeft (gehad) naast de vergoeding is op dit moment niet gebleken en is door de man onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de man op dit moment geen rechtmatig belang heeft bij zijn verzoek. Mocht dit in de loop van de procedure anders blijken, dan zal zo nodig in een later stadium anders worden beslist.“uitgelegd als een mogelijkheid tot nadere aanvulling/herhaling van zijn verzoek op dit punt. De rechtbank kan de vrouw daarom al niet volgen in haar betoog dat de man door het nogmaals indienen van dit verzoek misbruik van het procesrecht heeft gemaakt en jegens haar een onrechtmatige daad heeft gepleegd. De rechtbank zal het verzoek om de man niet-ontvankelijk te verklaren in dit verzoek en hem in de proceskosten te veroordelen, afwijzen.
raagkracht man
4.De beslissing
- bepaalt dat partijen met ingang van heden niet langer gebonden zijn aan de in die overeenkomst opgenomen bepalingen voor zover ziend op de bijdrage op de kinderrekening;
- bepaalt dat partijen het surplus zullen aanwenden en verdelen op de wijze als beschreven in rechtsoverweging 3.3.4. van deze beschikking;
- bepaalt dat de man met ingang van heden € 155,- per kind per maand zal betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen;