ECLI:NL:RBAMS:2022:3590

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
C/13/699168 / FA RK 21-1715
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de regeling betreffende de kinderalimentatie en kinderrekening in het kader van de zorg voor minderjarige kinderen

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 29 juni 2022, wordt een wijziging van de regeling betreffende de kinderalimentatie en de gemeenschappelijke kinderrekening tussen de man en de vrouw behandeld. De rechtbank heeft eerder beschikkingen gegeven op 16 juni 2021 en 11 augustus 2022, en houdt rekening met deze eerdere uitspraken. De vrouw heeft verzocht om de opheffing van de kinderrekening en wijziging van de financiële afspraken omtrent de kosten van de kinderen, terwijl de man verweer heeft gevoerd tegen deze verzoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een aanzienlijk overschot op de kinderrekening is en dat de huidige regeling leidt tot conflicten tussen de ouders. Daarom heeft de rechtbank besloten de overeenkomst omtrent de kinderrekening te ontbinden en de man te verplichten een maandelijkse bijdrage van € 155,- per kind te betalen aan de vrouw. Tevens is de vrouw veroordeeld tot betaling van € 5.197,36 en de man tot € 7.748,- op de kinderrekening. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen integraal beoordeeld en de belangen van de kinderen vooropgesteld. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij de rechtbank benadrukt dat de ouders voldoende draagkracht hebben om in de kosten van de kinderen te voorzien.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/699168 / FA RK 21-1715 (LvdH TM)
Beschikking van 29 juni 2022 betreffende de kinderalimentatie en vorderingen ter zake de kinderrekening
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. I. Vledder te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.M. Schoots te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft in de onderhavige zaak beschikkingen gegeven op 16 juni 2021 (artikel 1:253a BW geschil) en op 11 augustus 2022 (incident ex artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). De rechtbank houdt rekening met deze beide beschikkingen en beschouwt die als hier herhaald en ingelast.
1.1.1.
De zaak is daarbij aangehouden voor verweer van de zijde van de man op het aanvullende zelfstandige verzoek van de vrouw met betrekking tot de kinderalimentatie.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de na de beschikkingen binnen gekomen stukken:
  • het verweerschrift van de man, ingekomen op 20 september 2021;
  • de brief met bijlagen van de man, ingekomen op 24 februari 2022;
  • de aanvulling van de vrouw op het zelfstandig verzoek kinderalimentatie, tevens houdende reactie op het verweerschrift van de man, met nadere producties, ingekomen op 28 februari 2022.
1.3.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 april 2022.
1.4.
Verschenen zijn:
  • de man, bijgestaan door mr. Vledder;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Schoots.
1.5.
Mr. Vledder en mr. Schoots hebben tijdens de mondelinge behandeling pleitaantekeningen overgelegd.
1.6.
De eindbeschikking is bepaald op heden.

2.De voorliggende verzoeken en het verweer

2.1.
Volledigheidshalve herhaalt de rechtbank hetgeen de vrouw bij inleidend verzoek heeft verzocht:
  • de in de tussen partijen gesloten overeenkomst gemaakte financiële afspraken over de kosten van de kinderen te wijzigen in die zin dat per de datum van de te wijzen beschikking de gemeenschappelijke kinderrekening [rekeningnummer 1] en de gemeenschappelijke kinderspaarrekening [rekeningnummer 2] zullen worden opgeheven en te bepalen dat de man per de datum van de door de rechtbank te wijzen beschikking met een nader door de rechtbank te bepalen bedrag dient bij de dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, bij vooruitbetaling voor de eerste van de maand te voldoen, althans met ingang van een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
  • te bepalen dat de man naar rato van draagkracht dient bij te dragen in de huiswerkbegeleiding/bijles kosten van (één van) de kinderen;
  • te bepalen dat de saldi van de gemeenschappelijke kinderrekening [rekeningnummer 1] en de gemeenschappelijke kinderspaarrekening [rekeningnummer 2] voor de helft op de spaarrekening van [naam kind 1] respectievelijk [naam kind 2] dient te worden gestort, waarna partijen verplicht zijn om de rekening op te heffen binnen twee weken na de datum van de door de rechtbank te wijzen beschikking;
  • te bepalen dat de executiekosten die de vrouw moet maken om – wanneer de man niet vrijwillig aan zijn betalingsverplichtingen voldoet – de aan haar toe te wijzen alimentatie te incasseren, voor rekening van de man komen;
  • althans een dusdanige voorziening te treffen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
2.2.
Na wijziging en aanvulling van haar verzoeken heeft de vrouw verzocht om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
1. de in de tussen partijen gesloten overeenkomst beëindiging samenleving d.d. 12 mei 2015 gemaakte financiële afspraken over de kosten van de kinderen te wijzigen in die zin dat per de datum van de ten deze te wijzen beschikking van uw rechtbank de gemeenschappelijke kinderrekening [rekeningnummer 1] wordt opgeheven en te bepalen dat de man met ingang van 1 mei 2021 met € 500,- per maand per kind dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [naam kind 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2006 en [naam kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2008, bij vooruitbetaling voor de eerste van de maand te voldoen, althans met ingang van zodanige datum als uw rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
2. de in de tussen partijen gesloten overeenkomst beëindiging samenleving d.d. 12 mei 2015 gemaakte financiële afspraken over de kosten van de kinderen te wijzigen in die zin dat per datum van de ten deze tijde wijzen beschikking van uw rechtbank de gemeenschappelijke kinderspaarrekening [rekeningnummer 2] in stand blijft tot het bereiken van de 25-jarige leeftijd van de kinderen en te bepalen dat partijen het gezamenlijk beheer houden alsmede hen te gelasten deze gelden niet op te nemen; Partijen te gelasten de helft van het alsdan aanwezige saldo over te maken naar een bankrekening ten name van het kind dat de 25-jarige leeftijd heeft bereikt en de rekening op te heffen als het jongste kind zijn deel heeft ontvangen;
3. te bepalen dat de man alsnog het bedrag van € 6.610,57 op de gezamenlijke bankrekening van partijen ten behoeve van de kinderen dient te voldoen;
4. te verklaren voor recht dat het door de vrouw betaalde bedrag van € 8.501,06 onverschuldigd is betaald en zij recht heeft op terugbetaling hiervan;
5. te bepalen dat het aandeel van de man in de kosten van huiswerkbegeleiding/bijles/studiekosten nu en in de toekomst van (één van) de kinderen 96% dient te zijn en het aandeel van de vrouw 4%;
6. te bepalen dat de vrouw gerechtigd is tot het ontvangen van de kinderbijslag voor de kinderen;
7. te bepalen dat de executiekosten die de vrouw moet maken om wanneer de man niet vrijwillig aan zijn betalingsverplichtingen voldoet— de aan haar toe te wijzen alimentatie te incasseren, voor rekening van de man komen;
8. althans ten aanzien van het sub 1 tot en met VII verzochte een dusdanige voorziening te treffen als uw rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
2.2.1.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw.
2.3.
Bij zelfstandig tegenverzoek ter zake de kinderalimentatie heeft de man als volgt verzocht:
1. te bepalen dat de kinderen op zijn adres in de Basisregistratie Personen staan ingeschreven;
2. te bepalen dat de vrouw ingevolge de achterstallige betalingen inzake de kinderbijslag over de periode tot en met juli 2021 een bedrag van € € 15.429,70 dient te voldoen op de kinderrekening, binnen veertien dagen na betekening van te af te geven beschikking aan haar.
2.3.1.
Verder heeft de man bij herhaald verzoek verzocht om de vrouw op voet van artikel 843a Rv te gelasten inzicht te verschaffen in haar financiële positie ten aanzien van [naam bv]
2.3.2.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man en in reactie op het verzoek van de man op voet van artikel 843a Rv verzocht hem in de kosten van de procedure te veroordelen, uit hoofde van schadevergoeding op basis van onrechtmatige daad.
2.4.
De rechtbank beoordeelt de verzoeken van partijen integraal, gezien de onderlinge samenhang. Daarbij betrekt de rechtbank de stellingen, verweren en standpunten van partijen, voor zover voor de beoordeling van de verzoeken noodzakelijk.
2.4.1.
Bij de beoordeling betrekt de rechtbank verder de standpunten zoals verwoord in het Rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie, hierna ook te noemen het rapport.
2.4.2.
Voor de exacte berekeningen van de financiële situatie van partijen verwijst de rechtbank naar de bijgevoegde draagkrachtberekeningen, Bijlage I tot en met III.

3.De verdere beoordeling

3.1.
De rechtbank stelt vast dat een deel van de verzoeken zien op het vaststellen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding en een deel vorderingen zijn tot ontbinding en nakoming van een overeenkomst. Nu deze vorderingen hun grondslag vinden in de nakoming van een overeenkomst tot voldoening van de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen is de verzoekschriftprocedure de aangewezen weg. De familiekamer van de rechtbank zal partijen daarom ontvangen in al hun verzoeken.
3.2.
De overeenkomst
3.2.1.
Partijen zijn in het kader van het feitelijk verbreken van hun relatie in 2014 afspraken overeengekomen ten aanzien van de kosten van de kinderen, die zij hebben vervat in hun deelafspraken van 30 juni 2014, welke zijn opgesteld in samenwerking met de mediator mevrouw
mr. Romée Lubbers.
3.2.2.
Bij overeenkomst beëindiging samenleving van 12 mei 2015 hebben partijen definitieve afspraken gemaakt ten aanzien van de kinderalimentatie, die als volgt luiden:
…1.18 Partijen begroten hun eigen aandeel in de kosten van de kinderen op grond van hun netto gezinsinkomen vóór hun uit elkaar gaan (meer dan euro 6.000 per maand) op euro 1.445 per maand, te vermeerderen met de netto kosten kinderopvang. De netto kosten kinderopvang 2015 worden begroot op ong. euro 645 per maand. Aldus zou het gaan om een totaal bedrag van euro 2.090 netto per maand.
1.19
Gelet op de door mr Romée Lubbers, advocaat en scheidingsmediator van partijen, op basis van de bestaande normen van de Expertgroep Alimentatienormen berekende draagkracht van ieder van partijen neemt de man euro 1.680 per maand voor zijn rekening en de vrouw euro 410 per maand (van de euro 1.445 per maand de man euro 1.160 en de vrouw euro 285 per maand, van de euro 645 per maand de man euro 520 per maand, de vrouw euro 125 per maand).
1.2
Partijen hebben berekend wat zij nodig hebben voor de meest dagelijkse kosten van levensonderhoud (vnl. eten en drinken) van de kinderen gedurende de tijd die de kinderen bij ieder van hen verblijven. De vrouw heeft daarvoor, gebaseerd op euro 10 per kind per dag en uitgaande van 40 schoolweken en 12 vakantieweken, euro 370 per maand nodig en de man euro 236,66 per maand. Dit betekent dat de man euro 1.680 minus (afgerond) euro 240 per maand is euro 1.440 per maand zal overmaken naar de gemeenschappelijke kinderrekening en de vrouw euro 40 per maand zal overmaken naar de gemeenschappelijke kinderrekening.
1.21
Naar de gemeenschappelijke kinderrekening zullen voor de betaling van de zgn. verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen ook worden overgemaakt de kinderbijslag en de fiscale tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. De inkomensafhankelijke combinatiekorting, de heffingskorting waarvoor de vrouw in aanmerking komt, komt toe aan de vrouw en is aldus mede-bepalend voor haar draagkracht.
1.22
Van de in artikel 1.20 genoemde gemeenschappelijke kinderrekening zullen de zgn. verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen worden betaald, zoals: de kosten van school, schoolreisjes, schoolboeken, buitenschoolse activiteiten, naschoolse opvang, kleding, schoenen, fiets, niet-vergoede medische kosten (beugel) etc.
1.23
De in artikel 1.18 genoemde euro 1.445 per maand zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW, voor het eerst per 1 januari 2016. Wat betreft de netto kosten van kinderopvang zal worden uitgegaan van de reële kosten (bruto bedrag) minus de te ontvangen kinderopvangtoeslag.
1.24
Voor het overige geldt ook dat alle in artikel 1 genoemde bedragen in onderling overleg of bij rechterlijke uitspraak kunnen worden gewijzigd, wanneer de omstandigheden van partijen of van één van hen zouden wijzigen.
1.25
Wanneer het saldo op de gemeenschappelijke kinderrekening structureel hoger is dan nodig is om daarvan de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen te kunnen betalen, d.w.z. voortdurend sprake is van een overschot, zullen partijen het overschot op de gemeenschappelijke rekening laten staan en gebruiken voor bijvoorbeeld bijlessen van de kinderen tijdens hun middelbare schoolperiode of voor hun opleiding of studie daarna. Partijen kunnen in onderling overleg een bepaald bedrag van het op de gemeenschappelijke
kinderrekening ontstane overschot overmaken naar spaarrekeningen op naam van de kinderen of een gemeenschappelijke rekening ten behoeve van de kinderen die meer rente oplevert dan de gemeenschappelijke (betaal)rekening.
1.26
Vanaf het tijdstip waarop een kind meerderjarig (18 jaar) wordt betalen partijen de op dat moment geldende bijdragen aan het kind zelf, op een door het kind aan te wijzen bankrekening, tenzij het kind op dat moment nog bij partijen of bij één van hen woont. In dat geval wordt door partijen en het kind in onderling overleg bepaald op welke wijze wordt betaald, zolang als die situatie voortduurt.
1.27
Beide partijen verplichten zich jegens elkaar aan een meerderjarig kind van 21 jaar of ouder naar rato van hun financiële mogelijkheden op dat moment een (studie)bijdrage te betalen zolang het kind met redelijke resultaten en in overleg met hen met een beroepsopleiding bezig is of studeert, doch uiterlijk tot het tijdstip waarop het kind de 25-jarige leeftijd bereikt. Dit beding ten behoeve van ieder der kinderen van partijen is onherroepelijk, zodat de kinderen het recht hebben om zonodig nakoming van dit beding te vorderen.
De ondertekening van deze overeenkomst geldt tevens als aanvaarding van dit beding door partijen als wettelijk vertegenwoordigers van hun minderjarige kinderen.
3.3.
Primaire verzoek vrouw, opheffen kinderrekening en wijze van afhandelen saldo
3.3.1.
De vrouw heeft aangevoerd dat het samen aanhouden van een kinderrekening voor het voldoen van de verblijfsoverstijgende kosten, gezien de slechte onderlinge communicatie, niet in het belang van partijen en de kinderen is. Dit systeem werkt stresserend en leidt tot conflicten tussen haar en de man. Ook is er sprake van onderling wantrouwen over de uitgaven van deze rekening, onthoudt de man zich niet van commentaar en voelt de vrouw zich daardoor niet vrij uitgaven van deze rekening te doen. Partijen verschillen daarnaast van mening over de (luxe-)standaard van de uitgaven voor de kinderen, hetgeen een soepel gebruik van de rekening in de weg staat.
3.3.2.
De man heeft hiertegen ingebracht dat hij graag de kinderrekening aanhoudt. Van zijn kant ervaart hij niet de door de vrouw gestelde problemen. Hij controleert de vrouw zeker niet, maar acht het ook niet onredelijk dat partijen over en weer inzicht geven en vragen wanneer er onduidelijkheid is. De man geeft aan dat, gezien het enorme surplus op de rekening en de hoogte van het inkomen van de vrouw en hemzelf, het te betreuren is dat deze kinderrekening een twistpunt is voor de vrouw. De man wenst dat de vrouw zich vrij voelt om uitgaven voor de kinderen te doen en heeft bijvoorbeeld in het verleden aangeboden dat de vrouw uit het surplus een vakantie voor haar en de kinderen boekt. De man voert als grootste bezwaar aan dat de kinderen er slechter vanaf komen als hij een directe bijdrage aan de vrouw zal moeten betalen. De man ziet dat de vrouw minimale uitgaven voor de kinderen doet, hetgeen niet nodig is gezien hun financiële situatie en niet in lijn is met hun levensstandaard. De man let er juist ook altijd op dat de het niveau en de hoogte van de uitgaven tussen hem en de vrouw niet teveel verschilt.
3.3.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gezien de aanhoudende strijd tussen partijen over – onder meer – de besteding van de hun ter beschikking staande ruime financiële middelen op de kinderrekening, ziet de rechtbank geen grondslag aanwezig om hen nog langer aan de afspraken te houden over deze wijze van voldoening van de kosten van de kinderen via de kinderrekening. Het komt de rechtbank in het belang van de kinderen en de ouders voor als de kinderrekening wordt ontvlochten en partijen niet langer over en weer op dit niveau moeten afstemmen met elkaar over de uitgaven voor de kinderen. De rechtbank zal derhalve de overeenkomst op dit punt tussen partijen ontbinden. Alhoewel partijen het voornamelijk hebben over de verblijfsoverstijgende kosten volgt uit de berekening in de overeenkomst van 12 mei 2015 duidelijk dat de bijdragen volledig kostendekkend zijn bedoeld. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank zal oordelen over de (hoogte van de) kinderalimentatie en de wijze waarop het saldo van de kinderrekening moet worden besteed.
3.3.4.
De vrouw heeft concrete verzoeken in het geding gebracht over de verdeling van het saldo.
De man heeft hierop verwezen naar de afspraken in het convenant en de achterliggende ideeën over een eventuele surplus.
De rechtbank stelt vast dat partijen in de afgelopen jaren, sinds het oprichten van de kinderrekening, telkens meer hebben bijgedragen dan nodig was voor de voldoening van de kosten. Er is daarom nu sprake van een aanzienlijk overschot. Nu de betalingen van ouders op de kinderrekening bedoeld zijn geweest om in de reguliere de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen, acht de rechtbank daarmee niet in lijn om het surplus van de rekening aan te houden als een spaarpotje voor de kinderen dat vrij valt als zij 25 jaar zijn. De rechtbank zal de man volgen in zijn voorstel dat het saldo zal moeten worden aangewend voor de extra kosten die eventueel opkomen voor scholing, bijlessen, studie dan wel een andere opleiding tot zij de leeftijd van 25 jaar hebben bereikt. De rechtbank sluit hierin aan bij de uitgangspunten die partijen zelf in hun afspraken hebben opgenomen. Het saldo dat resteert op het moment dat de jongste 25 jaar wordt zal tussen partijen worden verdeeld. Partijen kunnen alsdan zelf beslissen of zij dit aan de kinderen willen schenken. Om discussie tussen partijen te voorkomen verduidelijkt de rechtbank dat het uitgangspunt is dat zij het surplus niet aanwenden voor de ondersteuning in het reguliere levensonderhoud van de kinderen na hun 18de levensjaar, maar dat uitgaven vanuit het surplus voor studie et cetera, wel van invloed (kunnen) zijn op de hoogte van de door ouders te betalen bijdrage.
3.3.5.
Ten aanzien van de spaarrekening is de vraag of de rechtbank bevoegd is om hiervan kennis te nemen, nu onduidelijk is of de rekening op naam van de man en/of vrouw staat of van de kinderen, in welk laatste geval een dergelijk verzoek alleen door of namens de kinderen kan worden gedaan. Los daarvan ziet de rechtbank geen gronden aanwezig om ten aanzien van die rekening iets te bepalen, nu op geen enkele wijze is gesteld of gebleken dat er problemen zijn bij het aanhouden van die rekening. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen.
3.3.6.
Bij de bepaling van de bijdrage in de kosten van de kinderen betrekt de rechtbank de standpunten zoals verwoordt in het rapport Tremanormen van de Expertgroep Alimentatie. Voor de uitwerking van de financiële situatie van partijen verwijst de rechtbank naar de als Bijlage I en II bijgevoegde draagkrachtberekening en berekening en verdeling van de kosten van de kinderen. Bedragen worden hierna afgerond in hele euro’s.
3.4.
De kinderalimentatie
3.4.1.
Ingangsdatum
De rechtbank ziet geen aanleiding om een door de rechter te bepalen bijdrage eerder te laten ingaan dan per datum beschikking. Partijen kunnen de kosten van de kinderen tot die datum ruimschoots voldoen vanaf de kinderrekening. Tevens is niet gebleken dat partijen niet in de kosten van de kinderen hebben kunnen voorzien en een eerder te bepalen bijdrage noodzakelijk is.
3.4.2.
De behoefte
Tussen partijen staat vast dat de behoefte per 2022 € 1.664,- bedraagt voor beide kinderen samen
(€ 832,- per kind per maand). De vrouw heeft gesteld dat deze behoefte nog dient te worden verhoogd met de kosten voor bijles, extra scholing en andere niet nader gespecificeerde behoefteverhogende kosten. De man heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De rechtbank ziet geen grondslag aanwezig om hiermee rekening te houden nu deze kosten op dit moment niet (meer) aanwezig zijn, dan wel onvoldoende concreet zijn gesteld. Daarnaast is voor een voorziening op dit punt geen plaats meer gezien het hiervoor overwogen omtrent de besteding van het surplus van de kinderrekeningen.
3.4.3.
Onderhoudsplichtigen
De vrouw heeft aangevoerd dat de nieuwe vrouw van de man, hierna te noemen de stiefmoeder, ook onderhoudsplichtig is voor de kinderen. De man heeft hiertegen verweer gevoerd.
De rechtbank zal het inkomen van de stiefmoeder buiten beschouwing laten en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank stelt voorop dat een stiefouder gelet op het bepaalde in artikel 1:395 BW verplicht is onderhoud te verstrekken aan de tot zijn gezin behorende kinderen van zijn echtgenoot/geregistreerd partner. De stiefmoeder is in beginsel dus ook onderhoudsplichtig voor de kinderen van de man en de vrouw. Uit de parlementaire geschiedenis over dat artikel volgt dat als de onderhoudsverplichting van de stiefouder samenvalt met die van de ouder van de kinderen, de verplichtingen ter zake van onderhoud in beginsel van gelijke rang zijn. Uit vaste rechtspraak volgt voorts dat indien de onderhoudsverplichting van de stiefouder samenvalt met die van de ouder van de kinderen op grond van artikel 1:397 lid 2 BW, de omvang van ieders onderhoudsverplichting afhangt van de omstandigheden van het geval, waarbij als belangrijke factoren in het bijzonder gelden het gegeven dat tussen de ouder en het kind een nauwere verwantschap bestaat dan tussen de stiefouder en het stiefkind, de draagkracht van de ouder en de stiefouder en de feitelijke verhouding tot ieder van de onderhoudsplichtigen.
Nu op voorhand evident is dat de man en de vrouw samen al meer dan ruimschoots in de kosten van de kinderen kunnen voorzien en pas sinds recent een co-ouderschap bestaat, bezien tegen de leeftijd van de kinderen, ziet de rechtbank geen gronden om de draagkracht van de stiefmoeder in de berekening mee te nemen. Anders dan de vrouw heeft gesteld is de stiefmoeder niet door haar huwelijk onderhoudsplichtig geworden, maar pas op het moment dat de kinderen als tot haar gezin behorend zijn geworden, met andere woorden vanaf de aanvang van het co-ouderschap. Daarnaast kan het niet anders dan zo zijn dat de stiefmoeder, door uitgaven voor het gezin te doen in de tijd dat de kinderen bij haar en de man zijn, indirect dan wel direct toch ook bijdraagt in deze kosten.
3.4.4.
Stukken [naam bv] ex 843a Rv
De man heeft verzocht:
I. de vrouw te gelasten inzage te verschaffen in de financiële gegevens, te weten:
a) uittreksel uit het aandeelhoudersregister van [naam bv] vanaf 2014, waarop alle wijzigingen vanaf 1 januari 2014 staan vermeld;
b) statuten van [naam bv] (en wijzigingen daarop vanaf 1 januari 2014 tot en met heden);
c) jaarrekeningen van [naam bv] van 2018, 2019, 2020, inclusief accountantsverklaring en kasstroomoverzichten;
d) prognoses, met data per perceel (waardering en inzicht in wanneer omzetting naar niet-landbouw bestemming);
e) recente taxatierapporten, maximaal een jaar oud;
f) indien zij in het kader van de BOR ook aandelen c.q. een aanmerkelijk belang verkregen in andere B.V.’s hiervan ook de gegevens te verschaffen (uittreksels, statuten, jaarrekeningen, prognoses, taxatierapporten);
g) de bij de belastingdienst ingediende IB-aangifte 2020;
h) de IB-aanslagen 2018, 2019 en 2020;
i) jaaropgaven 2021.
Partijen hebben over en weer gemotiveerd aangegeven waarom op dit punt in de procedure wel of niet plaats zou moeten zijn voor dit verzoek van de man. De rechtbank verwijst naar de beschikking van 11 augustus 2021 voor de voorwaarden waaraan een verzoek ex artikel 843a Rv dient te voldoen.
Niet geheel onbegrijpelijk heeft de man de overweging van de rechtbank in de beschikking van 11 augustus 2021 “
3.7.De rechtbank begrijpt dat met name de inkomsten uit [naam bv] mogelijk in geschil zijn. De vrouw heeft gesteld dat zij jaarlijks een bruto vergoeding van € 10.000,- ontvangt. Ter onderbouwing daarvan heeft de vrouw een jaaropgave en een brief van de belastingadviseur overgelegd. Dat de vrouw meer inkomsten heeft (gehad) naast de vergoeding is op dit moment niet gebleken en is door de man onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de man op dit moment geen rechtmatig belang heeft bij zijn verzoek. Mocht dit in de loop van de procedure anders blijken, dan zal zo nodig in een later stadium anders worden beslist.“uitgelegd als een mogelijkheid tot nadere aanvulling/herhaling van zijn verzoek op dit punt. De rechtbank kan de vrouw daarom al niet volgen in haar betoog dat de man door het nogmaals indienen van dit verzoek misbruik van het procesrecht heeft gemaakt en jegens haar een onrechtmatige daad heeft gepleegd. De rechtbank zal het verzoek om de man niet-ontvankelijk te verklaren in dit verzoek en hem in de proceskosten te veroordelen, afwijzen.
Inhoudelijk overweegt de rechtbank als volgt. Duidelijk is reeds geworden dat de vrouw en haar zus ieder voor 50% eigenaar zijn van de aandelen in [naam bv] met het oog op een financieel/fiscaal zo gunstig mogelijke bedrijfsopvolgingsregeling. Het is niet onbegrijpelijk dat de man hieromtrent zoveel mogelijk duidelijkheid wenst, met het oog op hun beider financiële situatie. Gezien echter de door de vrouw gegeven uitleg en haar onderliggende stukken zoals in het geding gebracht heeft de rechtbank geen aanleiding om ervan uit te gaan dat de vrouw op dit moment al meer inkomsten heeft uit de B.V. dan de € 10.000,- bruto vergoeding, nu de B.V. vooralsnog een vehikel is om in de pensioenbehoefte van haar ouders te voorzien. Gezien het huidige doel van de B.V. en de eigendomsverhoudingen daarbinnen ziet de rechtbank, anders dan de man, geen mogelijkheid aanwezig voor de vrouw om eenzijdig beslissingen te nemen over de bestedingen van de in de B.V. aanwezige gelden. De man heeft ten opzichte van de beschikking van 11 augustus 2021 geen aanvullende gronden aangevoerd die maken dat de rechtbank reden aanwezig ziet om alsnog de vrouw te gelasten over te gaan tot het in het geding brengen van die stukken. De rechtbank wijst dit verzoek van de man daarom af.
3.4.5.
Draagkracht vrouw
Aan de kant van de vrouw gaat de rechtbank uit van het inkomen zoals dat volgt uit haar loonstroken over maart, april en mei 2021. Nu de vrouw heeft nagelaten haar jaaropgave 2021 in het geding te brengen en zij uitstel heeft gekregen voor de aangifte over 2021, heeft de rechtbank geen andere recente aanknopingspunten voor haar inkomen.
De vrouw zal de man deze alsnog moeten doen toekomen, zo spoedig als kan, zodat zij kunnen beoordelen of het jaarsalaris in de werkelijkheid aansluit bij datgene waar de rechtbank hiervan uit zal gaan.
Uit de loonstroken volgt een basisinkomen van € 6.867,- bruto per maand inclusief vakantiegeld en 13e maand. De rechtbank houdt rekening met de pensioenpremie van € 413,- per maand.
Rekening wordt gehouden met de uitkering van € 10.000,- bruto per jaar die de vrouw uit [naam bv] . ontvangt.
Gezien de recente uitspraken van de Hoge Raad omtrent het (fiscale) rendement op box 3 vermogen zal de rechtbank aan de kant van de vrouw geen rekening houden met (rendement op) box 3 vermogen, temeer nu partijen hier zelf geen noemenswaardige stellingen over hebben ingenomen.
De vrouw heeft op basis van voornoemde gegevens een Netto Besteedbaar Inkomen (NBI) van
€ 4.506,- per maand en een draagkracht van € 1.494,- per maand.
3.4.6.
D
raagkracht man
Tussen partijen is niet in geding het door de man ontvangen inkomen van € 387.662,- bruto per jaar. De vrouw kan zich echter niet vinden in de door de man in het geding gebrachte draagkrachtberekening, nu het box 3 vermogen volgens haar niet kloppend is, althans dat de man meer huurinkomsten uit zijn panden heeft dan hij zelf doet voorkomen. De vrouw heeft een eigen berekening gemaakt en stelt de huurinkomsten aan de kant van de man op gemiddeld € 49.869,- per maand. De man heeft de door de vrouw gestelde bedragen betwist en, onder verwijzing naar een exploitatie overzicht, gesteld dat de inkomsten daaruit juist verliesgevend zijn geweest. Daarnaast zijn de panden voor de man als pensioenvoorziening aangeschaft en meent de man dat ze ook om die reden niet in de berekening moeten worden meegenomen.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu de man via zijn werkgever pensioen opbouwt ziet de rechtbank daarin geen reden om de huurinkomsten buiten beschouwing te laten. De berekening van de vrouw van de huurinkomsten zal echter niet worden gevolgd, nu deze gebaseerd is op aannames van huurinkomsten en de kosten ten aanzien van de woningen.
Het door de man ingebrachte exploitatie overzicht is niet met het oog op de onderhavige procedure opgesteld en door een accountant naar waarheid opgesteld. De rechtbank acht dit een voldoende verificatoir stuk om van uit te gaan. Anders dan de vrouw kan de rechtbank in dit stuk lezen dat, na voldoening van kosten en belastingen, in 2020 in ieder geval, geen netto inkomsten uit de verhuur zijn opgekomen. Voor 2021/2022 zal dit niet heel anders liggen verwacht de rechtbank. Nu de kosten met het verstrijken van de jaren zullen verlagen door de aflossingen is echter niet ondenkbaar dat in de nabije toekomst hieruit wel inkomsten vloeien, die van invloed zijn op zijn draagkracht. De rechtbank raadt de man aan de vrouw hierover tijdig te informeren.
Om dezelfde redenen als bij de vrouw houdt de rechtbank bij de man geen rekening met een fictief rendement op vermogen in box 3.
Dit leidt tot een NBI van € 17.033,- per maand en een draagkracht van € 7.632,- per maand.
3.4.7.
Verdeling van de kosten
Bij het beoordelen van de verdeling van de kosten neemt de rechtbank de verzoeken mee ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, nu die mede zijn ingegeven door de wens om te kunnen bepalen over de verblijfsoverstijgende kosten.
Alhoewel er geen belemmeringen aan de kant van de man zijn om niet één dan wel beide kinderen bij hem in te schrijven acht de rechtbank het niet in hun belang om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen naar hun vader. De kinderen staan al sinds het uiteengaan van partijen bij de vrouw ingeschreven en zij is lange tijd de hoofdverzorger geweest. De vrouw regelt de zaken voor de kinderen goed en de kinderen zijn gewend aan deze situatie. De strijd van partijen is op dit moment veelal gelegen in de verblijfsoverstijgende kosten, die gemiddeld genomen circa 30 % van de behoefte bedragen. De rechtbank zal daarom bepalen wie voortaan deze kosten zal voldoen. Gezien de discussies tussen partijen, zoals die uit meerdere e-mails en WhatsApp naar voren gekomen is en hun beider financiële situatie, komt het de rechtbank in het belang van de kinderen voor als de man voortaan de verblijfsoverstijgende kosten voldoet. In de berekening zal de rechtbank daarom een situatie creëren als hadden de kinderen hun hoofdverblijf bij de man, door aan zijn kant met een zorgkorting van 65% rekening te houden. (Nu partijen een co-ouderschap hebben wordt ervan uitgegaan dat zij allebei circa 30% van de dagelijkse kosten moeten dragen). De vrouw zal de kinderbijslag blijven ontvangen en volledig naar eigen inzicht mogen besteden, alsmede een eventueel te ontvangen kindgebonden budget.
Gezien de hoogte van de behoefte zit in de basis begrepen een deel van de kosten voor kleding, sport, spel en school. De vrouw zal derhalve kleine uitgaven op dit punt zelf moeten doen. De door de rechtbank te bepalen regeling houdt wel in dat de man ook moet bekostigen hetgeen de kinderen bij de vrouw nodig hebben, voor zover dit hun dagelijkse bestaan ontstijgt. Zo zal de man ook waar nodig aan de kinderen kleding, laptops en andere meer luxe goederen moeten verstrekken ongeacht of dit ziet op hun verblijf bij de vrouw dan wel de man, een en ander binnen de bandbreedte van de behoefte van de kinderen en in overleg met elkaar.
Uit de berekening en verdeling van de kosten van de kinderen (Bijlage II) vloeit dat de man per saldo met een bedrag van € 310,- per maand voor beide kinderen samen dient bij te dragen aan de vrouw zodat zij naar verhouding kan voorzien in haar aandeel in de kosten.
3.5.
Vorderingen partijen
3.5.1.
Inleidende opmerkingen.
De man heeft zijn vordering ingesteld op 20 september 2021 en de vrouw heeft haar vorderingen ingesteld op 28 februari 2022. Nu partijen over en weer het verweer van de verjaring van de vordering hebben opgeworpen, het de voldoening van een geldsom betreft en niet is gebleken dat één van hen de vordering al eerder heeft gestuit, zal de rechtbank de vorderingen niet beoordelen voor zover gelegen in de periode vóór de vijf jaar vanaf het instellen van de vordering.
Daarnaast is het zo dat de bedragen die partijen over en weer vorderen, allen vloeien uit de afspraken omtrent de bijdragen die zij zouden storten op de kinderrekening. Voor zover één van partijen veroordeeld zal worden tot betaling, zal dit dus dienen te geschieden op de kinderrekening en niet aan de andere partij.
3.5.2.
De vordering betreffende de kinderbijslag
Uit de deelafspraken van 12 mei 2015 volgt dat de vrouw de kinderbijslag op de kinderrekening zou storten. Tussen partijen staat vast dat zij dit niet heeft gedaan en de vordering van de man is daarmee toewijsbaar. Dat de vrouw een aanvullende verzekering voor tandartskosten voor de kinderen zou hebben voldaan, hetgeen niet aanstonds blijkt uit haar stukken, maakt dit niet anders nu in die kosten had kunnen worden voorzien vanuit de kinderrekening. Partijen hebben ook geen afspraken gemaakt over de verrekening van enige post op dit punt. De rechtbank gaat er vanuit dat de vrouw tot op heden de kinderbijslag niet heeft overgemaakt op de kinderrekening. Omdat de afspraken over de kinderrekening per datum van deze beschikking zullen worden beëindigd, loopt de verplichting tot dan door. De vordering van de man is daarom toewijsbaar, voor zover gelegen tussen 20 september 2016 en datum beschikking. Omdat de kinderbijslag per kwartaal uitgekeerd wordt ziet de rechtbank echter aanleiding om de berekening te laten gaan over de periode 1 oktober 2016 – 1 juli 2022.
2016: € 465,42
2017: € 1.948,56
2018: € 2.082,04
2019: € 2.325,36
2020: € 2.504,94
2021: € 2.552,80
2022: € 1.318,24
Totaal: € 13.197,36
3.5.3.
De vordering betreffende de verlaging van de bijdrage door de man & de onverschuldigde betaling van de vrouw.
Uit de deelafspraken van 12 mei 2015 volgt dat de bijdrage van de man en de vrouw deels bepaald werd door de omvang van de kosten voor kinderopvang (BSO). Het aandeel van de man daarin was
€ 520,- per maand netto en van de vrouw € 125,- netto per maand. Op het moment dat de kosten voor de BSO eerst in 2016 aanzienlijk zijn verminderd, van € 650,- naar € 250,- netto per maand en later naar nihil heeft de man de vrouw aangekondigd navenant te zullen verlagen. Naar de rechtbank de vrouw begrijpt stelt de vrouw dat zij door haar € 40,- per maand te blijven voldoen € 125,- per maand onverschuldigd heeft betaald aan de kosten van de kinderopvang. De rechtbank ziet een en ander aldus. Of de man heeft terecht niet meer betaald, omdat deze kosten wegvielen, dan wel uit het overschot van de kinderrekening konden worden betaald, waardoor de vrouw onverschuldigd is blijven doorbetalen, dan wel de man is onterecht gestopt met betalen en zal moeten bijstorten, waarmee de bijdragen van de vrouw verschuldigd blijven, maar het kan niet zo zijn dat de man onterecht is gestopt met betalen en tegelijkertijd de vrouw onverschuldigd haar deel heeft betaald.
De vorderingen kunnen beoordeeld worden tot de datum van 28 februari 2017, gezien het hiervoor overwogene over de verjaring.
Op dat moment ging enkel [naam kind 2] nog drie dagen per week naar de BSO, per november 2017 twee dagen per week en per juli 2018 is de BSO volledig gestopt. Over deze periode hebben partijen derhalve nog kosten voor de BSO gehad. Naar de rechtbank echter ook ziet is dat partijen deze kosten probleemloos van de kinderrekening hebben kunnen voldoen en het saldo nog hebben kunnen laten groeien. Met de gedachte dat een bijdrage bedoeld is ter bestrijding van daadwerkelijke kosten stelt de rechtbank vast dat in dit specifieke geval de bijdrage van ouders voldoende dekkend is geweest en geen noodzaak aanwezig meer was voor ouders om los nog bij te dragen voor de kosten van de kinderopvang. De rechtbank is van oordeel dat de man daarom niet hoeft bij te betalen. Hieruit volgt dat de vrouw over deze periode onverschuldigd heeft betaald.
De rechtbank zal de door de vrouw als productie 45 in het geding gebracht berekening niet volgen, maar zelfstandig de omvang bepalen. De rechtbank berekent dat de vrouw vanaf 1 maart 2017 tot op heden 64 maanden € 125,- per maand teveel heeft bijgedragen, zijnde € 8.000,- totaal.‬ De vordering van de vrouw ter zake de onverschuldigde betaling is derhalve tot dit bedrag toewijsbaar. De vordering ter zake de achterstallige betalingen van de man voor de BSO wijst de rechtbank af.
3.5.4.
Vordering ten aanzien van de indexering / nacalculatie betalingen vrouw
De vrouw heeft gesteld dat de man zijn bijdrage nimmer heeft geïndexeerd en dat hij daarom een bedrag van € 6.610,57 te weinig heeft betaald. Alhoewel de man in algemene termen verweer heeft gevoerd tegen de vordering van de vrouw, kan de rechtbank hieruit niet opmaken dat de man betwist dat indexering verschuldigd zou zijn. Op voet van artikel 1:402a BW is de wettelijke indexering ook van toepassing op een door partijen overeengekomen bijdrage in het levensonderhoud, hebben partijen dit ook in artikel 1.23 van hun afspraken opgenomen en is de rechtbank niet gebleken dat partijen nadien de indexering hebben uitgesloten. De rechtbank ziet daarom geen gronden om de behoefte niet alsnog met terugwerkende kracht te indexeren tot de datum van 28 februari 2017. De indexering wordt berekend over het basisdeel van de behoefte, niet op de behoefteverhogende kosten, nu dit feitelijke kosten zijn. De rechtbank volgt daarom niet de berekening van de vrouw en rekent het bedrag zelfstandig uit en verwijst hiervoor naar de als Bijlage III bijgevoegde alimentatie indexering.
Hieruit vloeit dat de man een bedrag van € 7.748,- moet bijbetalen. Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat ook het aandeel van de vrouw geïndexeerd zou moeten worden, maar dat hiervoor geen vordering is ingesteld.
3.6.
Uit het voorgaande vloeit dat de vrouw per saldo € 5.197,36 (€ 13.197,36 minus € 8.000,-) moet betalen en de man € 7.748,- moet betalen op de kinderrekening. De rechtbank wenst partijen ten overvloede op het navolgende te wijzen. Geenszins is gebleken dat het de kinderen van partijen in de afgelopen jaren aan iets heeft ontbroken. Partijen hebben, de één wat meer dan de ander, een zeer ruime draagkracht beschikbaar en kunnen de kinderen in materiele zin alles geven wat een kind nodig heeft. Getuige alles wat hiervoor is overwogen en berekend is duidelijk dat hetgeen partijen hebben gedragen, ruim voldoende is geweest om de kosten van de kinderen te dragen en deze aanvullende bijdragen geenszins nodig zijn geweest en wellicht als een luxeprobleem beschouwd kunnen worden. De rechtbank geeft partijen mee om zich, voor de paar jaar dat de kinderen nog minderjarig zijn, naar elkaar te verhouden met inachtneming van de redelijkheid en billijkheid die de band tussen hen als ouders en gewezen partners beheerst.
3.7.
Gezien het voorgaande heeft de vrouw geen belang meer bij behandeling van haar overige verzoeken.
3.8.
Daarom wordt als volgt beslist.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de in de overeenkomst beëindiging samenleving afgesproken regeling betreffende de kinderrekening met bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] als volgt:
  • bepaalt dat partijen met ingang van heden niet langer gebonden zijn aan de in die overeenkomst opgenomen bepalingen voor zover ziend op de bijdrage op de kinderrekening;
  • bepaalt dat partijen het surplus zullen aanwenden en verdelen op de wijze als beschreven in rechtsoverweging 3.3.4. van deze beschikking;
  • bepaalt dat de man met ingang van heden € 155,- per kind per maand zal betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen;
4.2.
veroordeelt de vrouw tot betaling van € 5.197,36 op de kinderrekening met banknummer [rekeningnummer 1] ;
4.3.
veroordeelt de man tot betaling van € 7.748,- op de kinderrekening met banknummer
[rekeningnummer 1] ;
4.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. L. van der Heijden, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.E. Meijer, griffier, op 29 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).