In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van alimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.I.H. Schulte, verzocht om een verlaging van de alimentatiebijdrage voor zijn minderjarige kind, die oorspronkelijk was vastgesteld op € 221,- per maand. Hij stelde dat zijn financiële situatie was veranderd en dat hij niet in staat was om de eerder vastgestelde bijdrage te betalen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. Z. Taspinar, verweerde zich tegen dit verzoek en stelde dat de man voldoende draagkracht had om de bijdrage te voldoen.
De rechtbank heeft de procedure gevolgd en kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder verzoekschriften en verweerschriften van beide partijen. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 april 2022 zijn beide partijen en hun advocaten gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn stellingen te onderbouwen. Hij heeft geen relevante financiële gegevens overgelegd die zijn huidige situatie inzichtelijk maken. De rechtbank oordeelde dat de man niet heeft aangetoond dat de eerdere beschikking van 16 januari 2019 niet aan de wettelijke maatstaven voldeed en dat er geen sprake was van gewijzigde omstandigheden die een verlaging van de alimentatie rechtvaardigden.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man zijn verplichtingen als ouder moet nakomen en dat de behoeften van het kind voorop staan. De verzoeken van de man zijn afgewezen, en de rechtbank heeft de eerder vastgestelde bijdrage van € 221,- per maand gehandhaafd. De uitspraak benadrukt het belang van het leveren van bewijs in alimentatiezaken en de verantwoordelijkheid van ouders om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen.