ECLI:NL:RBAMS:2022:3591

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
C/13/696598 / FA RK 21-485
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatie en beoordeling van financiële situatie van de man

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van alimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.I.H. Schulte, verzocht om een verlaging van de alimentatiebijdrage voor zijn minderjarige kind, die oorspronkelijk was vastgesteld op € 221,- per maand. Hij stelde dat zijn financiële situatie was veranderd en dat hij niet in staat was om de eerder vastgestelde bijdrage te betalen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. Z. Taspinar, verweerde zich tegen dit verzoek en stelde dat de man voldoende draagkracht had om de bijdrage te voldoen.

De rechtbank heeft de procedure gevolgd en kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder verzoekschriften en verweerschriften van beide partijen. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 april 2022 zijn beide partijen en hun advocaten gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn stellingen te onderbouwen. Hij heeft geen relevante financiële gegevens overgelegd die zijn huidige situatie inzichtelijk maken. De rechtbank oordeelde dat de man niet heeft aangetoond dat de eerdere beschikking van 16 januari 2019 niet aan de wettelijke maatstaven voldeed en dat er geen sprake was van gewijzigde omstandigheden die een verlaging van de alimentatie rechtvaardigden.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man zijn verplichtingen als ouder moet nakomen en dat de behoeften van het kind voorop staan. De verzoeken van de man zijn afgewezen, en de rechtbank heeft de eerder vastgestelde bijdrage van € 221,- per maand gehandhaafd. De uitspraak benadrukt het belang van het leveren van bewijs in alimentatiezaken en de verantwoordelijkheid van ouders om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/696598 / FA RK 21-485 (LH TM)
Beschikking van 29 juni 2022 betreffende wijziging van alimentatie
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. G.I.H. Schulte te [woonplaats 1] ,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. Z. Taspinar te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek van de man, ingekomen op 20 januari 2021;
- het verweerschrift van de vrouw, tevens houdende een zelfstandig tegenverzoek, ingekomen op 08 maart 2021;
  • het verweerschrift van de man op de zelfstandige verzoeken, ingekomen op 08 maart 2021;
  • aanvullende stukken van de man, ingekomen op 27 december 2021;
  • aanvullende stukken van de vrouw, ingekomen op 11 april 2022;
  • aanvullende stukken van d,. ingekomen op 12 april 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 21 april 2022.
Gehoord zijn: de man en zijn advocaat en de vrouw en haar advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad.
2.2.
Uit de relatie is geboren:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012;
2.3.
De vrouw oefent het eenhoofdig gezag uit.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 16 januari 2019 is bepaald dat de man met ingang van 16 maart 2018 met een bedrag van 221,- per maand dient bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.

3.Het verzoek, het verweer en het zelfstandig verzoek

3.1.
Het verzoek
3.1.1.
De man verzoekt te bepalen dat de bijdrage van 16 maart 2018 tot en met 31 december 2018
€ 25,- per maand bedraagt, over heel 2019 € 92,50 per maand bedraagt en met ingang van 2020 nihil, dan wel € 25,- per maand. De bijdrage is niet op basis van de juiste gegevens genomen en/of er is niet met alle relevante (gewijzigde) omstandigheden rekening gehouden.
3.2.
Het verweer
3.2.1.
De vrouw verweert zich tegen het verzoek van de man. Zij stelt zich op het standpunt dat de bijdrage wel goed is vastgesteld. Daarnaast heeft de man de draagkracht voor de bijdrage en moet ook geacht worden deze te hebben gehad. Met ingang van 1 januari 2021 is de draagkracht van de man zelfs zodanig toegenomen dat er ruimte is voor een bijdrage van € 374,- per maand.
De vrouw verzoekt de bijdrage, mocht de rechtbank tot wijziging over gaan, niet eerder te laten ingaan dan per datum beschikking en te bepalen dat op de vrouw geen verplichting tot terugbetaling ligt.
Bij zelfstandig verzoek verzoekt zij te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2021 met een bedrag van € 374,- per maand bijdraagt.
3.3.
Reactie op zelfstandig verzoek
3.3.1.
De man heeft verweer gevoerd tegen het zelfstandig verzoek van de vrouw.
3.4.
Op de stelling van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter beoordeling van de rechtbank ligt de vraag voor of de beschikking van deze rechtbank van 16 januari 2019 van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan dan wel of sprake is van een wijziging van omstandigheden die maakt dat de reeds bepaalde bijdrage niet langer in stand kan blijven, zoals verwoord in artikel 1:401 lid 4 respectievelijk lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.1.1.
Van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven voldoen
De man heeft gesteld dat de hij in de procedure die heeft geleid tot de beschikking van 16 januari 2019 niet goed is vertegenwoordigd door zijn destijds aanwezige advocaat. Hijzelf was niet op de zitting en heeft dus geen gemotiveerd verweer kunnen voeren. De man stelt dat de (zwarte) inkomsten waar de rechtbank van uit is gegaan, niet kloppen en hij juist geen inkomen had, nu hij vrijwilligerswerk deed en door familie werd onderhouden.
De vrouw heeft dit gemotiveerd bestreden.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft niet onderbouwd dat zijn belangen onvoldoende zouden zijn verdedigd door zijn toenmalige advocaat en de rechtbank zal de man daarom hierin niet volgen. Ook heeft de man niet inzichtelijk gemaakt waarom het voor hem niet mogelijk was ter zitting aanwezig te zijn en kan de rechtbank aan deze blote stelling verder geen (rechts-) gevolgen ontlenen.
De man heeft daarnaast aangevoerd dat van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Op hem rust daarom de verplichting om een en ander te stellen en zo nodig te bewijzen. De rechtbank is van oordeel dat de man hieraan niet heeft voldaan. Aangezien de man heeft gesteld dat bij het bepalen van de behoefte van [minderjarige] over 2016 bij hem van een verkeerd inkomen is uitgegaan, had de man inzicht dienen te geven over dat jaar. De enkele, door de vrouw betwiste, en niet nader onderbouwde stelling van de man dat hij geen werk had en door familie werd onderhouden is onvoldoende. Gezien de leeftijd van de man destijds en het ogenschijnlijk ontbreken van enige belemmering om inkomsten uit arbeid te genereren acht de rechtbank deze situatie zonder onderbouwing niet waarschijnlijk.
Ten aanzien van het jaar 2018, geldt dat de man enkel een aangifte IB 2018 in het geding heeft gebracht. Uit de aangifte zelf volgt dat deze niet volledig is ingevuld en dat nog gegevens ontbreken. De rechtbank kan daarom niet uitgaan van de juistheid van de daarin opgenomen gegevens.
Over 2019 heeft de man volgens de aanslag IB een verzamelinkomen € 23.963,- genoten. Een verzamelinkomen geeft geen volledig beeld van het totale genoten inkomen over een jaar. De aangifte en onderliggende jaaropgaven /loonstroken ontbreken, alsook een draagkrachtberekening. Ook hier kan de rechtbank, mede in het licht van het verweer van de vrouw, derhalve niet exact vaststellen wat het inkomen van de man was.
Ten aanzien van 2020 heeft de man enkel een aantal losse salarisstroken in het geding gebracht, gesteld waar hij werkt en dat over juni tot en met oktober van dat jaar loonbeslag is gelegd door het LBIO in verband met achterstallige kinderalimentatie. De man heeft niet met enige berekening onderbouwd van welk inkomen en /of draagkracht uitgegaan moet worden voor dat jaar. Ook over dat jaar kan de rechtbank zijn draagkracht daarom niet correct vaststellen.
De rechtbank kan derhalve niet anders dan concluderen dat de man niet heeft aangetoond dat de beschikking niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan over de jaren 2016 – 2020, nu zijn inkomen niet is vast te stellen. De stellingen van de man ten aanzien van zijn schulden en /of zijn bijdrage voor zijn tweede kind kunnen ook niet getoetst worden, juist door dit gebrek aan voldoende verificatoire stukken over het inkomen van de man. Daarbij betrekt de rechtbank dat in het geheel niet duidelijk is wat de leefomstandigheden van de man waren en een en ander dus niet in een totaalplaatje bezien kan worden. Het enkele feit dat in 2020 door het LBIO een aantal maanden loonbeslag is gelegd in verband met achterstallige kinderalimentatie geeft onvoldoende grond om aan te nemen dat de draagkracht van de man ontoereikend is.
De rechtbank wijst het verzoek van de man, voor zover gelegen voor de datum van indiening van dit verzoekschrift, daarom af en zal uitgaan van de daarin vastgestelde behoefte van [minderjarige] van € 417,- per maand in 2016, zijnde geïndexeerd naar 2021 € 465,- per maand en naar 2022 € 474,- per maand.
4.1.2.
Wijziging van omstandigheden
Naar de rechtbank begrijpt stelt de man zich op het standpunt dat de bijdrage voor zijn andere kind en (toegenomen) schuldenlast, in combinatie met zijn gewijzigde inkomen, in ieder geval grond zijn voor wijziging van de bijdrage.
De vrouw heeft deze omstandigheden op zich niet betwist, maar wel dat dit tot een gewijzigde bijdrage zou kunnen leiden omdat de man nog steeds voldoende draagkracht zou bezitten.
De rechtbank is van oordeel dat de man op voornoemde gronden kan worden ontvangen in zijn verzoek en zal daarom beoordelen of deze gewijzigde omstandigheden aanleiding geven de bijdrage te wijzigen. De rechtbank toetst het verzoek vanaf datum indiening verzoekschrift, nu de vrouw vanaf dat moment rekening had kunnen houden met een wijziging in de bijdrage van de man. Bij de beoordeling van het verzoek betrekt de rechtbank de uitgangspunten zoals opgenomen in het Rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie.
4.1.3.
Situatie man 2021
Inkomen man / draagkracht
De man heeft over 2021 geen jaaropgaven, aangifte of aanslag IB 2021 of draagkracht in het geding gebracht, maar volstaan met het indienen van losse loonstroken. Er is een zelf opgesteld overzicht van het inkomen (en lasten) als pagina 2 bij de stukken van 27 december 2021 ingediend..
Er kan niet worden uitgegaan van het daarin gestelde inkomen, omdat het geen beeld geeft van het inkomen over het hele jaar en verificatoire stukken ook daar deels ontbreken en bepaalde schulden (beslaglegging) in de berekening van het inkomen zijn meegenomen. Dit maakt dat de rechtbank wegens het ontbreken van concrete stellingen van de man, op dit punt niet kan vaststellen hoeveel
draagkracht / draagkrachtruimte de man heeft.
Schulden
Uit het overzicht van de budgetbeheerder / schuldhulpverlener van de man, zoals opgesteld op
20 december 2021 volgt het navolgende. De man heeft op dat moment een schuldenlast van totaal
€ 15.363,42 bij een negental schuldeisers. De schulden zijn ontstaan in de jaren 2008 tot op heden. Er wordt voor een bedrag van € 306,09 per maand afgelost, en dat bedrag is iets verhoogd wegens een hogere termijnafspraak voor de boetes bij het CJIB. De man wenst dat met deze schulden rekening wordt gehouden bij het bepalen van zijn draagkracht.
De vrouw heeft in haar stukken en ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd tegen de schulden. Zij stelt dat van alle schulden het ontstaan onduidelijk is, waarom de schulden er nog zijn dan wel dat het verwijtbare schulden zijn. Samengevat stelt de vrouw bovendien dat de man boven zijn stand leeft en daarom geldproblemen heeft. Dit dient niet op het minderjarige kind van partijen worden afgewenteld.
Zoals de rechtbank begrijpt doet de man er een beroep op dat bij het bepalen van de bijdrage rekening wordt gehouden met de schulden op voet van artikel 7.2 van het rapport. De rechtbank is echter van oordeel dat de man niet heeft kunnen aantonen dat de schulden niet vermijdbaar of verwijtbaar zijn aangegaan, of dat hem niet te verwijten valt dat zij nog bestaan na al die jaren. Bij veel van de schulden had de man deze reeds geruime tijd afgelost kunnen hebben als hij daarmee tijdig was begonnen, nog los van de vraag waarvoor zij zijn aangegaan. Bij de meer recente schulden, zoals bijvoorbeeld het CJIB, is door de vrouw terecht opgeworpen dat deze naar hun aard vermijdbaar of onduidelijk van aard zijn en dus niet ten laste van de draagkracht dienen te komen. De rechtbank betrekt daarbij dat er ook in het kader van de schulden niet inzichtelijk is gemaakt waarom de man deze niet in de afgelopen jaren vanuit inkomen vanuit arbeid heeft kunnen aflossen, geheel dan wel gedeeltelijk en dus voorrang moeten hebben op de onderhoudsplicht.
Ook is bij een groot deel van de schulden niet duidelijk per wanneer de man hierop is gaan aflossen en per wanneer zij echt op zijn draagkracht zijn gaan drukken.
Naar de rechtbank begrijpt doet de man daarnaast een beroep op de aanvaardbaarheidstoets zoals opgenomen onder 7.3 van het Rapport en dat sprake zal zijn van een onaanvaardbare situatie als geen rekening wordt gehouden met de schulden. Hiervan is volgens het rapport sprake:
“indien de onderhoudsplichtige bij de vast te stellen bijdrage niet meer in de noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien, of van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt, waarbij er in beginsel van uit wordt gegaan dat de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet niet voor hem geldt.”
Omdat het inkomen van de man niet met zekerheid kan worden vastgesteld kan de rechtbank deze toetst niet volledig uitvoeren. Gezien echter het (gemiddelde) gestelde salaris van de man van bruto
€ 2.700,- per maand / netto € 2,442,68 per maand en een maximale aflossing van 306,- per maand in 2021, kan van de situatie zoals verwoord in 7.3 van het Rapport over het jaar 2021 geen sprake zijn.
Bijdrage andere kind
Alhoewel de man heeft gesteld voor zijn andere kind bij te dragen is er niet met stukken onderbouwd dat de man dit reeds in 2021 consequent en/of substantieel deed. Pas met de beschikking van 1 november 2021 is bepaald dat de man per ingang van 1 september 2021 met € 100,- per maand dient bij te dragen. De man heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat dit zijn draagkracht in dermate zin aantast dat voor een bijdrage geen plek is.
De rechtbank ziet daarom geen gronden aanwezig de bijdrage over 2021 te wijzigen.
4.1.4.
Situatie man 2022
Inkomen man/draagkracht
Uit de loonstroken volgt dat het inkomen van de man fluctueert in uren per week. Uitgaande van het gemiddelde van 12 weken, werkt de man gemiddeld 36,25 uur per week. Hij bouwt daarnaast saldo op voor vakantiegeld en -dagen op; het saldo van die laatste zal de rechtbank buiten beschouwing laten.
Als de rechtbank het wekelijkse inkomen omrekent naar een gemiddelde per jaar is het inkomen van de man € € 32.685,- bruto. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man bedraagt daarmee € 2.244,- per maand.
Schulden en bijdrage andere kind
Ten aanzien van de schulden overweegt de rechtbank als volgt. Indien rekening wordt gehouden met de extra en/of verhoogde aflossingen draagt de man een bedrag van € 429,86 per maand af aan verschillende schuldeisers.
De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat de man met een bedrag van € 100,- per maand voor zijn andere kind bijdraagt.
De rechtbank verwijst naar hetgeen bij het jaar 2021 over de schulden is overwogen. Gezien de hoogte van het NBI heeft de man ruimte om de bijdrage voor zijn andere kind te voldoen, alsmede om de reeds bij beschikking bepaalde bijdrage voor [minderjarige] te voldoen. De man kan daarnaast uit zijn vrije ruimte de schulden aflossen. De man zal daarbij niet onder de grens van het noodzakelijke voor zijn eigen bestaan zakken, dan wel heeft hij onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat zijn situatie als geheel tot een dergelijk resultaat leidt. Ook hier betrekt de rechtbank dat de man zijn situatie niet inzichtelijk heeft gemaakt, en bijvoorbeeld onduidelijk is waar hij woont en of hij op dat vlak werkelijk lasten heeft.
De rechtbank wijst het verzoek van de man tot wijziging van de bijdrage dan ook af.
4.1.5.
De rechtbank is zich bewust dat de financiële situatie van de man niet rooskleurig is, maar kan zich niet aan het beeld onttrekken dat de man een groot deel van de schulden reeds lange tijd opgelost had kunnen hebben. Als vader van [minderjarige] rust er op hem een verplichting om zijn kind te onderhouden en het nodige te doen om bij te dragen. Kinderen kosten nu eenmaal veel geld en zijn volledig afhankelijk van hun ouders hiervoor. In het onderhavige geval betekent het dat de man helaas minder financiële ruimte voor zichzelf zal hebben, maar dat de behoeften van zijn kind geborgd zijn.
4.1.6.
De rechtbank ziet echter, gezien deze schuldenlast van de man in verhouding tot zijn inkomen, onvoldoende ruimte om de bijdrage te verhogen zoals door de vrouw is verzocht. De rechtbank wijst daarom ook dat verzoek af.
4.2.
Daarom wordt als volgt beslist.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.E. Meijer, griffier, op 29 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).