Overwegingen
1. Eiser ontving sinds 20 december 2018 een WW-uitkering. Op 7 december 2018 heeft eiser aan verweerder toestemming gevraagd om met behoud van zijn WW-uitkering naar Polen te mogen gaan om daar op zoek naar werk te gaan. Deze toestemming heeft verweerder bij besluit van 11 januari 2019 gegeven voor de periode van 21 januari 2019 tot en met 20 april 2019. Bij dat besluit heeft verweerder een speciaal formulier gevoegd voor eisers inschrijving bij aankomst in Polen bij een bureau voor arbeidsbemiddeling.
2. Verweerder heeft bij besluit van 17 oktober 2019 de WW-uitkering van eiser met ingang van 1 april 2019 ingetrokken, omdat eiser zich niet heeft ingeschreven bij een bureau voor arbeidsbemiddeling.
3. In december 2020 heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van eisers WW-uitkering. Aanleiding voor het onderzoek waren meldingen dat
WW-gerechtigden die gebruik maakten van de diensten van een administratiekantoor in Helmond niet in Nederland zouden verblijven terwijl zij een WW-uitkering ontvingen.
4. Verweerder heeft met het primaire besluit het besluit van 11 januari 2019 ingetrokken. Volgens verweerder heeft eiser geen recht op een WW-uitkering tijdens zijn verblijf in Polen, omdat hij zijn vertrek niet vooraf aan verweerder heeft gemeld.
5. Met een brief van 29 juni 2021 heeft verweerder eiser meegedeeld een bedrag van
€ 3.162,- van hem terug te vorderen. Verweerder heeft daarbij kenbaar gemaakt dat hij voornemens was een boete op te leggen van € 1.581,-, omdat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden.
6. Bij besluit van 25 augustus 2021 heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 1.581,-. Bij besluit van 26 augustus 2021 heeft verweerder de WW-uitkering vanaf
1 januari 2019 herzien, omdat eiser niet aan verweerder had doorgegeven dat hij vanaf
14 januari 2019 in Polen verbleef anders dan wegens vakantie. Verweerder heeft de onverschuldigd betaalde uitkering over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 teruggevorderd.
7. Het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit heeft verweerder ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiser op 14 januari 2019 naar het buitenland is vertrokken. Omdat eiser op 20 december 2018 werkloos is geworden, voldoet hij niet aan de voorwaarde voor vertrek met behoud van WW-uitkering naar Polen dat hij minstens vier weken nadat hij werkloos is geworden ingeschreven staat voor arbeidsbemiddeling en beschikbaar is voor arbeid in Nederland. Eiser mocht niet met behoud van zijn WW-uitkering naar het buitenland gaan om daar naar werk op zoek te gaan.
Beoordeling door de rechtbank
Vooraf: de ontvankelijkheid en reikwijdte van het beroep
8. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en tegen beslissingen van
25 en 26 augustus 2021. De rechtbank heeft verweerder ter zitting voorgehouden dat de brief van 29 juni 2021 deels als een besluit is aan te merken. In de brief staat namelijk:
“Over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 hebben wij te veel
WW-uitkering betaald. Het gaat om een bedrag van € 3.162,00 bruto.
Dit bedrag moet u terugbetalen.”
9. De rechtbank is van oordeel dat de brief van 29 juni 2021, waar het gaat om de terugvordering, op rechtsgevolg gericht is en in zoverre een besluit is. Voor zover de brief de boete betreft is het alleen een voornemen.
10. Uit het bezwaarschrift van eiser van 16 juli 2021 blijkt dat hij zowel tegen de beslissing van verweerder van 28 juni 2019 om de eerder verleende toestemming in te trekken opkomt als tegen de beslissing van verweerder van 29 juni 2019 om de uitkering te herzien en terug te vorderen. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het bestreden besluit niet is ingegaan op het bezwaar van eiser tegen de herziening en terugvordering. Dat is evenmin gebeurd bij de beslissing van 26 augustus 2021, die niet meer is dan een herhaling van het besluitdeel van de brief van 29 juni 2021. Dat betekent dat het bestreden besluit in ieder geval onvoldoende is gemotiveerd. Het kan niet in stand blijven omdat het in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
11. De beslissing van 25 augustus 2021 is een primair besluit waartegen eiser ten onrechte beroep heeft ingesteld. Eiser moet namelijk eerst bezwaar maken voordat hij zich tegen dit besluit tot de rechtbank wendt. Het beroep tegen dit besluit zal na afronding van deze procedure worden verwezen naar verweerder om als bezwaar te worden afgehandeld.
12. De rechtbank moet zich buigen over de vraag of verweerder terecht heeft beslist dat eiser geen recht meer had op een WW-uitkering tijdens zijn verblijf in Polen, omdat hij op 14 januari 2019 en dus binnen vier weken na toekenning van de WW-uitkering naar Polen is vertrokken. In dat geval was er geen toestemming om in Polen werk te zoeken en verbleef eiser buiten Nederland anders dan wegens vakantie.
13. Op grond van Europese regels mag een WW-uitkering voor drie maanden worden meegenomen om in een andere lidstaat van de Europese Unie (EU) werk te zoeken.Voorwaarde voor behoud van de uitkering om werk te zoeken in een andere lidstaat is onder andere dat de werkloze vóór vertrek naar een ander EU-land ten minste vier weken na de aanvang van zijn werkloosheid in Nederland als werkzoekende ingeschreven is geweest en ter beschikking was van de Nederlandse arbeidsvoorziening. Eiser stelt dat hij aan deze voorwaarde heeft voldaan en pas naar Polen is vertrokken op de datum waarop hij daarvoor toestemming had.
14. Het besluit tot intrekking van de WW-uitkering van eiser is een belastend besluit, zodat het aan verweerder is om alle feiten aan te dragen aan de hand waarvan aannemelijk is dat eiser vanaf 14 januari 2019 buiten Nederland woonde of verbleef anders dan wegens vakantie. Verweerder gaat in het bestreden besluit ten onrechte van uit dat het aan eiser is om aan te tonen dat hij tot 21 januari 2019 in Nederland verbleef.
15. Van het onderzoek dat in opdracht van verweerder is verricht naar de WW-uitkeringen van de klanten van het [administratie kantoor] is verslag gedaan in een Onderzoeksrapport Handhaving Themaonderzoek van 1 april 2021. Uit het rapport blijkt dat van [bank] Bank bankafschriften zijn verkregen en gegevens over online bankieren. Overzichten daarvan zijn in het rapport opgenomen. Het rapport bevat geen gegevens over de verblijfplaats van eiser in de onderzochte periode.
16. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met het onderzoeksrapport aannemelijk is gemaakt dat eiser al vanaf 14 januari 2019 in Polen verbleef. Eiser stelt dat hij in de periode tussen 20 december 2018 en 21 januari 2019 in Nederland was en in een appartement verbleef dat gratis door zijn werkgever ter beschikking is gesteld aan hem. Dat verweerder in die periode pinbetalingen vanuit het buitenland op zijn betaalrekening heeft waargenomen is te verklaren doordat hij zijn pinpas aan zijn zoon heeft geleend, die in die periode in Polen verbleef. Eiser zelf heeft met contant geld in zijn levensbehoeften voorzien. Het lukt hem daarom niet om daar bewijs van te leveren.
17. De rechtbank is van oordeel dat met het onderzoeksrapport niet onomstotelijk vast is komen te staan dat eiser al vanaf 14 januari 2019 in Polen was. De bankgegevens vormen een aanwijzing voor de verblijfplaats van de rekeninghouder, maar zijn zonder nadere gegevens voor het bepalen daarvan niet toereikend. De rechtbank stelt vast dat uit het onderzoeksrapport blijkt dat verweerder eiser in het kader van het onderzoek niet heeft gehoord. De onderzoeker heeft ervan afgezien om een gesprek met eiser te voeren, omdat eiser zich niet in Nederland bevond. Dat bevreemdt, omdat uit het dossier blijkt dat eiser, die inmiddels in Polen woont, goed benaderbaar was en reageerde op brieven die verweerder hem heeft gestuurd. Het afzien van contact met eiser in het kader van het onderzoek betekent dat is nagelaten eiser te confronteren met de bevindingen van de onderzoeker en hem aan de hand van de bankgegevens nader te bevragen over zijn verblijfplaats, het gebruik van zijn bankpas en de gezochte toegang tot de online bankgegevens. Het is naar het oordeel van de rechtbank een gebrek in het onderzoek dat eiser niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de verzamelde gegevens. Dit gebrek is niet weggenomen met de hoorzitting die in het kader van de bezwaarprocedure heeft plaatsgevonden. Waar de bezwaarprocedure bedoeld is om het primaire besluit tegen het licht te houden, is uit het verslag van de hoorzitting op te maken dat eiser alleen een verklaring heeft afgelegd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om vragen te stellen aan eiser. Zo heeft verweerder nagelaten eiser onder meer vragen te stellen over de handelingen die op zijn bankrekening zijn waargenomen, zijn verblijfplaats, de verblijfplaats van zijn zoon en de met zijn zoon gemaakte afspraken over het gebruik van zijn bankpas. Het onderzoek voorafgaande aan het primaire besluit is niet voldoende zorgvuldig geweest en dit onderzoek kan zonder enige aanvulling met in bezwaar verkregen informatie het bestreden besluit dan ook niet dragen.
18. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet in deze zaak aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de in de overweging 11 en 17 vastgestelde gebreken te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
19. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
20. Het geding na deze tussenuitspraak blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
21. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.