ECLI:NL:RBAMS:2022:3746

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
AMS 21/5593 en AMS 21/5595
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering van leerling met beperkingen van reguliere basisschool naar speciaal basisonderwijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juli 2022 uitspraak gedaan over de verwijdering van een leerling met beperkingen van zijn reguliere basisschool naar het speciaal basisonderwijs. De leerling, [naam kind], heeft Cerebrale Parese en Cerebrale Visuele Inperking, wat leidt tot motorische en visuele beperkingen. De ouders van [naam kind] hebben bezwaar gemaakt tegen de toelaatbaarheidsverklaring (tlv) die door het Samenwerkingsverband Primair Onderwijs Amsterdam Diemen (SWV) is afgegeven, en tegen het besluit van de Stichting Openbaar Basisonderwijs Westelijke Tuinsteden om hun kind van de school te verwijderen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Stichting en het SWV voldoende hebben aangetoond dat de reguliere basisschool niet in staat was om de benodigde ondersteuning te bieden aan [naam kind]. De rechtbank oordeelde dat de tlv terecht was afgegeven, omdat de school niet kon voldoen aan de onderwijsbehoeften van de leerling. De ouders stelden dat [naam kind] voldoende tot leren kwam op de reguliere school en dat de verwijdering onterecht was. Echter, de rechtbank concludeerde dat de school handelingsverlegen was en dat de leerling beter af zou zijn in het speciaal basisonderwijs.

De rechtbank heeft de beroepen van de ouders ongegrond verklaard en bevestigd dat de Stichting in redelijkheid tot de verwijdering van [naam kind] heeft kunnen besluiten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van passende ondersteuning voor leerlingen met speciale behoeften en de rol van scholen en samenwerkingsverbanden in het waarborgen van deze ondersteuning.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 21/5593 en 21/5595

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2022 in de zaken tussen

AMS 21/5593

[eiser ] en [eiseres] , te [woonplaats] , eisers (hierna: de ouders),

(gemachtigde: mr. I.P.M. Boelens),
en

Stichting Openbaar Basisonderwijs Westelijke Tuinsteden, verweerder (hierna:

de Stichting),
(gemachtigde: mr. H.J. Brouwer).
AMS 21/5595

[eiser ] en [eiseres] , te [woonplaats] , eisers (hierna: de ouders),

(gemachtigde: mr. I.P.M. Boelens),
en
het bestuur van het Samenwerkingsverband Primair Onderwijs Amsterdam Diemen, verweerder (hierna: het SWV),
(gemachtigde: mr. R.P.J. Hendrikx).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Openbaar Basisonderwijs Westelijke Tuinsteden,(hierna: de Stichting),
(gemachtigde: mr. H.J. Brouwer).

Procesverloop

AMS 21/5595
Op 2 juni 2021 (het primaire besluit I) heeft het SWV een toelaatbaarheidsverklaring afgegeven voor het speciaal basisonderwijs voor [naam kind] (hierna: [naam kind] ).
Op 13 oktober 2021 (het bestreden besluit I) heeft het SWV het bezwaar van de ouders ongegrond verklaard.
De ouders hebben tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. Het SWV heeft een verweerschrift ingediend.
AMS 21/5593
Op 9 juli 2021 (het primaire besluit II) heeft de Stichting kennisgegeven van het besluit om [naam kind] van de openbare basisschool [school 1] (hierna: de [school 1] ) te Amsterdam te verwijderen met ingang van 23 augustus 2021. Daartegen hebben de ouders bezwaar gemaakt en om een voorlopige voorziening verzocht. In de uitspraak van 17 september 2021 [1] heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Op 26 oktober 2021 (het bestreden besluit II) heeft de Stichting het bezwaar ongegrond verklaard.
De ouders hebben tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld. De Stichting heeft een verweerschrift ingediend.
In beide zaken
De zaken zijn behandeld op een zitting van 12 mei 2022. De ouders zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De Stichting heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] , voormalig directeur van de [school 1] en [naam 2] , bestuurssecretaris van de Stichting, en haar gemachtigde. Het SWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3] , teamleider bij het SWV en mr. D.R. Kluft, kantoorgenoot van de gemachtigde van SWV.

Overwegingen

Inleiding
1. Deze zaken gaan over [naam kind] . [naam kind] is geboren op [geboortedatum] . Hij is op 20 november 2017 ingestroomd in groep 1 van de [school 1] . [naam kind] heeft Cerebrale Parese en Cerebrale Visuele Inperking. Daardoor is hij motorisch en visueel beperkt. Voor de fysieke beperkingen die hieruit voortvloeien, heeft [naam kind] op de [school 1] ondersteuning gekregen. [naam kind] heeft de onderbouw (groep 1 en groep 2) doorlopen, met een extra jaar in groep 2. In het schooljaar 2020/2021 zat [naam kind] in groep 3. [naam kind] was tot 23 augustus 2021 leerling van de [school 1] . Daarna heeft hij thuisonderwijs gevolgd. Deze zaken gaan over de vraag of het regulier basisonderwijs of het speciaal basisonderwijs passend is voor [naam kind] .
2. Het SWV is een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a van de Wet op het primaire onderwijs (Wpo). Het heeft onder meer tot taak om te beoordelen of leerlingen toelaatbaar zijn tot het speciaal basisonderwijs. De Stichting is het bevoegde gezag van de [school 1] en is voor die school aangesloten bij het SWV.
De besluitvorming
De toelaatbaarheidsverklaring (AMS 21/5595)
3. Omdat de [school 1] onvoldoende tegemoet kon komen aan de onderwijsbehoeften van [naam kind] , oftewel handelingsverlegen was, heeft de Stichting op
19 januari 2021 bij het SWV een aanvraag ingediend voor de toelaatbaarheid van [naam kind] tot het speciaal basisonderwijs of speciaal onderwijs. Zonder een toelaatbaarheidsverklaring (hierna: tlv) mocht de Stichting [naam kind] niet verwijderen van de [school 1] . De ouders hebben met die aanvraag niet ingestemd.
4. Het SWV heeft advies laten uitbrengen door orthopedagoog M. Kok en door maatschappelijk deskundige M. van Hulst. Zij hebben beiden op 2 juni 2021 geadviseerd om voor [naam kind] een tijdelijke tlv voor het speciaal basisonderwijs af te geven.
5. Het SWV heeft op 2 juni 2021 (het primaire besluit I) [naam kind] toelaatbaar verklaard voor het speciaal basisonderwijs. Deze verklaring is geldig vanaf die datum tot en met
31 juli 2022.
6. De ouders hebben hun bezwaren tegen de tlv op 1 september 2021 mondeling toegelicht tijdens de hoorzitting van de Landelijke Bezwaaradviescommissie Toelaatbaarheidsverklaring (hierna: LBT).
7. De LBT heeft op 4 oktober 2021 advies uitgebracht en geadviseerd het primaire besluit I niet te handhaven. De LBT concludeert dat [naam kind] beter tot zijn recht zal komen in het speciaal onderwijs cluster 3 dan in het speciaal basisonderwijs. De Stichting heeft dit advies niet overgenomen en het primaire besluit I gehandhaafd. Volgens de Stichting staan de fysieke beperkingen van [naam kind] niet op de voorgrond en kan [naam kind] hierbij ook in het speciaal basisonderwijs worden geholpen.
Het verwijderingsbesluit (AMS 21/5593)
8. Omdat [naam kind] toelaatbaar is geacht voor het speciaal basisonderwijs en een dergelijke school, te weten [school 2] , zich bereid heeft verklaard [naam kind] onderwijs te bieden vanaf de start van het schooljaar 2021/2022, heeft de Stichting op 16 juni 2021 aan de ouders het voornemen kenbaar gemaakt om [naam kind] van de [school 1] te verwijderen. Op 25 juni 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de bestuurssecretaris van de Stichting en de moeder van [naam kind] , die zich daarbij liet bijstaan door [naam 4] van het Steunpunt Onderwijs het gehandicapte kind. Tijdens dat gesprek hebben de ouders te kennen gegeven zich te verzetten tegen de voorgenomen verwijdering. Op 8 juli 2021 heeft op initiatief van de Stichting een gesprek plaatsgevonden tussen de Stichting, de [school 1] en de ouders, ook toen bijgestaan door [naam 4] , waarbij partijen hun standpunten hebben gehandhaafd.
9. Vervolgens heeft de Stichting op 9 juli 2021 het verwijderingsbesluit genomen (het primaire besluit II). De Stichting heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [naam kind] op de [school 1] onvoldoende tot leren komt, omdat de school niet in [naam kind] ’s onderwijsbehoefte kan voorzien. De school is handelingsverlegen en vindt het niet meer verantwoord om de huidige situatie voor [naam kind] , zijn medeleerlingen en de leerkracht te laten voortbestaan. Daarom is om afgifte van een tlv gevraagd en is [school 2] bereid gevonden om [naam kind] met ingang van het volgend schooljaar toe te laten.
10. De ouders hebben het geschil over de verwijdering gelijktijdig met het bezwaar aanhangig gemaakt bij de Geschillencommissie Passend Onderwijs (hierna: GPO).
11. Op 7 oktober 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden ten overstaan van de GPO. Op 19 oktober 2021 heeft de GPO advies uitgebracht. Op 8 oktober 2021 heeft de GPO aan partijen kenbaar gemaakt dat zij adviseert om het bezwaar ongegrond te verklaren. In het advies van 19 oktober 2021 staat:
“De school kon in redelijkheid tot het besluit komen om [naam kind] te verwijderen. De school heeft naar vermogen middelen ingezet om hem te ondersteunen en heeft terecht geconcludeerd dat de school niet de ondersteuning kan bieden die [naam kind] nodig heeft.”Daarna hebben de Stichting en de ouders in gezamenlijk overleg besloten om van een tweede hoorzitting, na de procedure bij het GPO, af te zien.
12. Met het bestreden besluit II heeft de Stichting het advies van de GPO integraal overgenomen en het primaire besluit II gehandhaafd.
Gevoegde behandeling
13. Uit de hiervoor weergegeven besluitvorming in deze zaken blijkt dat tussen de tlv en het verwijderingsbesluit nauwe samenhang bestaat. De tlv is afgegeven naar aanleiding van de aanvraag van de Stichting en het in dat kader overgelegde dossier van [naam kind] . Ook wordt het advies van de deskundigen van het SWV ten grondslag gelegd aan de tlv en het verwijderingsbesluit. Verder speelt in beide zaken het rapport van klinisch psycholoog J. Ebbinge een rol. Deze samenhang heeft de rechtbank aanleiding gegeven beide zaken gevoegd te behandelen en één uitspraak te schrijven.
Het standpunt van de ouders
14. De ouders stellen zich op het standpunt dat er voor [naam kind] ten onrechte een tlv is afgegeven en dat hun zoon ten onrechte van de [school 1] is verwijderd. Volgens de ouders komt [naam kind] op de [school 1] wel degelijk voldoende tot leren en heeft hij geen grote leerachterstand. [naam kind] heeft de beste kansen om zich naar zijn capaciteiten te ontwikkelen binnen het reguliere onderwijs. [naam kind] wil dit zelf ook en hij wil niet beoordeeld worden op zijn beperkingen. Na de verwijdering van [naam kind] van de [school 1] hebben de ouders een andere basisschool gevonden die mogelijk bereid was om [naam kind] te plaatsen. De ouders moesten dan wel een intelligentietest bij [naam kind] laten afnemen. Dat hebben zij gedaan. Het onderzoek is uitgevoerd op 21 en 27 oktober 2021 door psycholoog Ebbinge. Uit het onderzoeksverslag blijkt volgens de ouders dat de cognitieve capaciteiten van [naam kind] voldoende zijn voor het regulier basisonderwijs. Het staat daarom vast dat het regulier basisonderwijs wel geschikt is voor [naam kind] en dat de [school 1] in staat moet zijn om met de beschikbare ondersteuning passend onderwijs aan [naam kind] te bieden.
Het standpunt van de Stichting
15. De Stichting stelt zich op het standpunt dat zij handelingsverlegen was en niet meer in de ondersteuningsbehoefte van [naam kind] kon voorzien. Orthopedagoog Kok en maatschappelijk deskundige Van Hulst ondersteunen dit standpunt en daarom is de aangevraagde tlv verkregen. Ook heeft de [school 1] in de afgelopen jaren een uitgebreid dossier opgebouwd. Daarin staat welke ondersteuning, arrangementen en begeleiding [naam kind] de afgelopen jaren heeft gekregen en de bevindingen van de hierbij betrokken personen. Het verwijderingsbesluit is op dit dossier en de tlv gebaseerd. De [school 1] heeft de nodige inspanningen verricht om [naam kind] adequate ondersteuning te bieden. Echter, omdat de ondersteuningsbehoefte van [naam kind] te groot wordt, kon de Stichting niet anders dan besluiten tot de verwijdering van [naam kind] .
Het standpunt van het SWV
16. Het SWV stelt zich op het standpunt dat de tlv terecht is afgegeven. Deze steunt op de deskundigenadviezen van orthopedagoog Kok en maatschappelijk deskundige Van Hulst en op het dossier van [naam kind] bij de [school 1] . Volgens het SWV is de bij [naam kind] afgenomen IQ-test afgenomen op twee ochtenden in een een-op-een setting en daarom zegt deze niets over de capaciteiten van [naam kind] binnen de dynamiek van een schoolklas. Uit het onderzoek blijkt niet of de onderwijsbehoefte van [naam kind] past bij een school voor speciaal, speciaal basis of speciaal regulier onderwijs. Dit onderzoek brengt dus niet met zich mee dat de basis voor de tlv wegvalt. Het SWV weegt zelfstandig de meest passende onderwijsvorm voor een leerling af op basis van een dossier dat de school aandraagt. De professionals van de [school 1] hebben [naam kind] dagelijks in een schoolsetting meegemaakt waarin zij zich optimaal voor [naam kind] hebben ingespannen. De deskundigen van het SWV hebben hun observaties van [naam kind] ook in een schoolsetting uitgevoerd. Op basis hiervan concludeert het SWV dat [naam kind] vooral ondersteuning nodig heeft in werkhouding en didactiek en daarvoor is een school voor speciaal basisonderwijs geschikt.
Het oordeel van de rechtbank
17. Uit de stukken en hetgeen op de zitting naar voren is gebracht, komt een beeld naar voren van een leerling die van doorzetten weet, die zich met alle mogelijke steun heeft ontwikkeld en met plezier naar de [school 1] ging. Tegelijkertijd valt in de stukken te lezen, en dat is ook op de zitting uiteengezet, dat de [school 1] in toenemende mate heeft geworsteld om in de onderwijsbehoefte van [naam kind] te kunnen (blijven) voorzien. [naam kind] ontwikkelt zich weliswaar nog steeds, maar die ontwikkeling kan met de geboden en beschikbare begeleiding niet langer door de [school 1] worden gewaarborgd. Daar komt bij dat [naam kind] ’s juf niet langer in staat is om de geboden begeleiding te blijven bieden, omdat dat te intensief is en ten koste gaat van de aandacht en begeleiding die nodig zijn voor de andere kinderen.
18. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 40, elfde lid, van de Wpo de Stichting bevoegd is tot het verwijderen van een leerling. Wel geldt dat de groepsleraar en de ouders van het kind voorafgaand worden gehoord. Tussen partijen is niet in geschil dat dit is gebeurd. Verder geldt dat de school pas mag overgaan tot verwijdering nadat een andere school bereid is gevonden om de leerling toe te laten. Een andere school kan ook zijn een school voor speciaal onderwijs.
19. De rechtbank stelt vast dat aan het in artikel 40, achtste lid, van de Wpo gestelde vereiste is voldaan. Het SWV heeft [naam kind] toelaatbaar verklaard voor speciaal basisonderwijs. Ook is voldaan aan het in het elfde lid van artikel 40 van de Wpo gestelde vereiste. De Stichting heeft er zorg voor gedragen dat een andere school niet ver van waar [naam kind] woont, in dit geval De Driesprong, bereid is [naam kind] toe te laten. Daarnaast zijn aan het standpunt van de school dat het speciaal basisonderwijs beter past bij [naam kind] ’s onderwijsbehoefte adviezen ten grondslag gelegd waarop de tlv berust.
20. De rechtbank zal allereerst een oordeel geven over de vraag of de tlv terecht is afgegeven en vervolgens of de school tot de verwijdering heeft kunnen besluiten. Tot slot geeft de rechtbank een oordeel over het standpunt van de ouders dat het bestreden besluit II niet voldoende is gemotiveerd en dat de [school 1] zich schuldig heeft gemaakt aan ongelijke behandeling.
De tlv
21. De rechtbank stelt vast dat de [school 1] een schoolondersteuningsprofiel [2] heeft opgesteld. Hierin staat onder meer:

Bij elke aanmelding van een leerling (als bijna 4-jarige of als zij-instromer) kijken wij
wat dit kind nodig heeft en of wij dit kunnen bieden. Kinderen met leer- en of
gedragsproblemen, kunnen wij alleen plaatsen wanneer wij de sociale veiligheid en
het pedagogisch klimaat binnen de groep en de school kunnen blijven waarborgen.
Ook de belastbaarheid van de leerkrachten speelt hierin een rol. Plaatsing is ook
afhankelijk van de groepssamenstelling en groepsgrootte en belastbaarheid van de
leerkracht(en) op het moment van aanmelding. Hetzelfde geldt bij verwijzing van
huidige leerlingen naar het s(b)o: naast de ontwikkelingsmogelijkheden van de
leerling spelen het waarborgen van de sociale veiligheid en het pedagogische klimaat
binnen de groep en de werkbaarheid en belastbaarheid voor de betrokken
leerkrachten een cruciale rol in de besluitvorming rond het aanvragen van een
toelaatbaarheidsverklaring. De directeur neemt hierin uiteindelijk de beslissing.”
22. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het SWV de tlv terecht afgegeven. Het SWV heeft zich bij de beoordeling gebaseerd op het dossier van de [school 1] en het advies van de deskundigen Kok en Van Hulst. Uit de grote hoeveelheid stukken die partijen hebben ingebracht en die ter zitting zijn toegelicht, blijkt dat de [school 1] vanaf 2017 diverse arrangementen voor [naam kind] heeft ingezet en op meerdere vlakken heeft gezorgd dat hij begeleiding krijgt. Deze hulp en begeleiding heeft niet geleid tot het gewenste resultaat. Daarbij heeft deskundige Kok informatie verzameld bij de [school 1] , de ouders, de Expertgroep Medische- en Revalidatiehulpvragen, de interne begeleider van [naam kind] , zijn leerkracht, de kinderarts, de zwemlerares en onderwijsadviseur Van Hulst die [naam kind] in de klas heeft geobserveerd.
23. De rechtbank is met de Stichting en het SWV van oordeel dat de bij [naam kind] afgenomen intelligentietest niet afdoet aan de afgegeven tlv. Psycholoog Ebbinge heeft [naam kind] - in tegenstelling tot deskundigen Kok en Van Hulst - niet onderzocht in de groep op de [school 1] en daarom komt naar het oordeel van de rechtbank minder gewicht toe aan dit oordeel. De rechtbank kan het SWV volgen in het standpunt dat de resultaten van de IQ-test niet doorslaggevend zijn. De test is immers in een een-op-een setting afgenomen en is daarom niet direct duidend wat betreft de capaciteiten van [naam kind] om goed te functioneren binnen de dynamiek van een schoolklas. Daarbij zijn aspecten als werkhouding en didactiek van belang. De deskundigen van het SWV hebben zich tijdens hun observaties van [naam kind] juist op deze aspecten geconcentreerd. Ebbinge schrijft dat de onderzoeksresultaten deels betrouwbaar zijn en deels niet. Het intelligentieprofiel van [naam kind] is zeer disharmonisch. De cognitieve capaciteiten van [naam kind] zouden van een voldoende niveau zijn voor regulier basisonderwijs, maar hij heeft extra begeleiding nodig vanuit Visio en er moet begrip zijn voor zijn zwakke visueel ruimtelijke capaciteiten. Uit het onderzoek blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het regulier basisonderwijs geschikt is voor [naam kind] . De tlv is naar het oordeel van de rechtbank daarom terecht afgegeven.
Het verwijderingsbesluit
24. De [school 1] heeft al vanaf december 2016 samen met de ouders van [naam kind] verkend welke extra ondersteuning aan [naam kind] kan worden geboden in het regulier basisonderwijs. Die verkenning richtte zich op [naam kind] ’s fysieke beperkingen. [naam kind] heeft groep 1 en groep 2 doorlopen, met een extra jaar in groep 2. Met fysieke aanpassingen en de inzet van [naam kind] ’s ouders konden de motorische en visuele beperkingen het hoofd worden geboden. In die periode is ook extra begeleiding ingezet, omdat bleek dat [naam kind] ook veel intensieve individuele begeleiding nodig had om nieuwe dingen te leren. Gaandeweg ontstond bij de [school 1] twijfel of een overgang van [naam kind] van de onderbouw naar de middenbouw (groep, 3, 4 en 5) op deze school wel de juiste stap zou zijn en of [naam kind] het in groep 3 ondanks de extra begeleiding wel zou redden. Die begeleiding bestond uit een-op-een begeleiding gedurende enkele uren per week en richtte zich hoofdzakelijk op instructie om zelfstandig opdrachten te kunnen uitvoeren. [naam kind] kwam niet zelfstandig tot leren en liep daardoor al snel een leerachterstand op. Volgens de Stichting is [naam kind] gebaat bij onderwijs in een-op-een setting in een kleine klas. De achterstand die [naam kind] gaat oplopen, kan op de [school 1] niet worden voorkomen. Zijn leerkracht heeft aangegeven dat zij 28 kinderen in de klas heeft en [naam kind] daarom niet genoeg aandacht kan geven.
25. De rechtbank overweegt dat de Stichting heeft voldaan aan de verplichting om voor [naam kind] een andere school te vinden die bereid is hem in te schrijven. Dat is tussen partijen niet in geschil. De daarvoor vereiste tlv is afgegeven. Zoals de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverwegingen 22 en 23 is de tlv terecht afgegeven. Daarom resteert alleen de vraag of de Stichting zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de [school 1] handelingsverlegen is en daarom tot de verwijdering van [naam kind] heeft kunnen besluiten. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
26. De professionals van de [school 1] en de deskundigen van het SWV hebben onderzoek gedaan naar de ondersteuningsbehoefte van [naam kind] en zijn het erover eens dat het regulier basisonderwijs ten tijde van de verwijdering niet geschikt was voor [naam kind] . De voormalig directeur van de [school 1] heeft op de zitting toegelicht dat [naam kind] met name de vaardigheden mist om zelfstandig aan het werk te gaan en om overzicht te houden over zijn werkzaamheden. Op sommige vlakken kan [naam kind] cognitief meekomen met de rest van de klas, maar dat betekent niet dat hij daarnaar kan handelen. [naam kind] is gebaat bij onderwijs in een kleinere klas en in een-op-een setting. De extra ondersteuning die [naam kind] nodig heeft, kan de [school 1] niet bieden. Dit wordt ook bevestigd door de deskundigen van het SWV, de LBT en het GPO. De ouders van [naam kind] geven aan dat de [school 1] [naam kind] geen tijd gunt om te laten zien dat hij thuishoort op het regulier basisonderwijs. Zijn taalachterstand is het gevolg van het feit dat hij dubbeltalig wordt opgevoed en vanaf groep 4 zal [naam kind] waarschijnlijk, net als zijn broer, deze achterstand inhalen. De rechtbank vindt echter dat de [school 1] in redelijkheid kon besluiten om niet langer te wachten. De [school 1] wilde juist voorkomen dat de achterstand van [naam kind] verder zou oplopen. De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat de mogelijkheden die de [school 1] pedagogisch gezien kan leveren, niet zijn toegerust op de onderwijsbehoefte van [naam kind] . De rechtbank weegt daarbij mee dat uit alle onderzoeken naar voren komt dat [naam kind] een intensieve een-op-een begeleiding nodig heeft en dat deze intensieve begeleiding op een reguliere basisschool niet haalbaar is zonder dat dit ten koste gaat van de begeleiding van en aandacht voor de andere leerlingen.
27. Gelet op het voorgaande, oordeelt de rechtbank dat de Stichting zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de [school 1] , zowel ten tijde van het primaire besluit II als ten tijde van het bestreden besluit II, handelingsverlegen is. De Stichting heeft daarom in redelijkheid tot de verwijdering van [naam kind] kunnen besluiten.
GPO
28. De ouders stellen zich verder op het standpunt dat de Stichting het bestreden besluit II onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat wordt verwezen naar het advies van de GPO, terwijl de Stichting het besluit ook zelf dient toe te lichten. Ook gaat de GPO voorbij aan de norm van artikel 10, eerste lid, van de Wet gelijke behandeling, omdat de GPO niet moet beoordelen of de Stichting in redelijkheid het besluit heeft genomen, maar of de Stichting heeft bewezen dat zij niet in strijd met de wet heeft gehandeld.
29. De Stichting neemt het standpunt in dat het haar op grond van artikel 3:49 Awb vrijstond om het advies van GPO ten grondslag te leggen aan het bestreden besluit II. Zij mag naar dit advies verwijzen en heeft op grond van artikel 3:9 Awb gecontroleerd en geconstateerd dat het advies aan de zorgvuldigheidsnorm voldoet. Dat staat ook in het bestreden besluit II vermeld. De ouders hebben niet duidelijk gemaakt waarom het advies niet in het bestreden besluit II kon worden opgenomen. Verder blijkt dat de GPO met inachtneming van het advies van de LBT, heeft geoordeeld dat de verwijdering van [naam kind] rechtmatig was.
30. De rechtbank heeft geen grond om dit standpunt van de Stichting voor onjuist te houden. De Stichting heeft naar het oordeel van de rechtbank het advies van de GPO dan ook ten grondslag mogen leggen aan haar besluit en dat zij heeft voldaan aan haar vergewisplicht van artikel 3:9 van de Awb.
31. De ouders hebben voorts betoogd dat hun bezwaren door de GPO niet volledig zijn behandeld. Op de zitting heeft de gemachtigde van de Stichting aangegeven dat na de zitting bij de GPO in gezamenlijk overleg is besloten om geen hoorzitting meer te houden bij het bestuur van de [school 1] . De gemachtigde van de ouders heeft dit beaamd. Het betoog van de ouders dat het bestreden besluit II onzorgvuldig tot stand is gekomen, kan daarom niet slagen.
Ongelijke behandeling
32. De ouders hebben verder een beroep gedaan op de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte, in het bijzonder op artikel 5b, sub c, in samenhang met artikel 2, eerste lid en op artikel 10, eerste lid. Er zijn meerdere kinderen in de klas van [naam kind] die een leerachterstand hebben maar desondanks op de [school 1] mogen blijven. Dit vormt voor de ouders een duidelijke aanwijzing dat de verwijdering van [naam kind] niet het gevolg is van zijn cognitieve maar van zijn fysieke beperkingen. Volgens de ouders is het aan de Stichting om aan te tonen dat zij niet discrimineert.
33. De rechtbank overweegt dat het, anders dan de ouders betogen, aan hen is om een beroep op het gelijkheidsbeginsel te onderbouwen. De ouders hebben geen gevallen aangedragen die vergelijkbaar zijn met de situatie van [naam kind] waarbij de [school 1] niet tot verwijdering van de leerling heeft besloten. Zo hebben zij niet nader onderbouwd om welke leerlingen het gaat, hoe groot de leerachterstand bij die kinderen is en welke feiten en omstandigheden aan de leerachterstand ten grondslag liggen. Om deze reden kan ook dit betoog niet slagen.
Conclusie
34. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het SWV in het bestreden besluit I voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom in het geval van [naam kind] is besloten tot afgifte van een tlv.
35. Ook heeft de Stichting zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat de [school 1] , zowel ten tijde van het primaire besluit II als ten tijde van het bestreden besluit II, handelingsverlegen is. Daarom heeft de Stichting in redelijkheid kunnen besluiten tot het verwijderen van [naam kind] van de [school 1] .
36. Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank de beroepen ongegrond zal verklaren.
37. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mazurel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2022.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Met kenmerk AMS 21/4328.
2.Als bedoeld in artikel 1 en artikel 8, vijfde lid, van de Wpo.