Op 29 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een uitleveringszaak waarbij de Turkse autoriteiten verzochten om de uitlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1970. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Uitleveringswet, ingediend door de officier van justitie in Amsterdam op 23 oktober 2019. De rechtbank heeft eerder op 20 oktober 2020 de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, gehoord en het onderzoek geschorst om te verifiëren of een origineel nationaal arrestatiebevel van de Turkse autoriteiten kon worden verkregen. De behandeling van het uitleveringsverzoek werd op 15 juni 2022 voortgezet, waarbij de opgeëiste persoon, zijn raadsman en de officier van justitie, mr. M. Diependaal, opnieuw werden gehoord.
De opgeëiste persoon heeft verklaard dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft. De uitlevering wordt verzocht voor strafvervolging in Turkije, waar hij wordt verdacht van feiten die ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De raadsman heeft verzocht om aanhouding van de zaak, omdat de strafzaak inmiddels is overgedragen aan de rechtbank Edirne, maar de officier van justitie stelde dat de uitlevering kan worden toegestaan zonder dat een nieuw verzoek nodig is.
De rechtbank oordeelde dat de uitlevering toelaatbaar is, omdat aan alle wettelijke eisen is voldaan. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Uitleveringswet en het Europees Verdrag betreffende uitlevering in overweging genomen. De beslissing om de uitlevering toe te staan werd uitgesproken door de voorzitter, mr. J.G. Vegter, en de rechters, mrs. P. van Kesteren en G.M. Beunk, in aanwezigheid van griffier mr. V.J.G. van der Want. De opgeëiste persoon kan binnen 14 dagen beroep in cassatie instellen tegen deze uitspraak.