ECLI:NL:RBAMS:2022:3760

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
13/737259-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van een persoon aan Turkije op basis van een uitleveringsverzoek

Op 29 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een uitleveringszaak waarbij de Turkse autoriteiten verzochten om de uitlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1970. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Uitleveringswet, ingediend door de officier van justitie in Amsterdam op 23 oktober 2019. De rechtbank heeft eerder op 20 oktober 2020 de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, gehoord en het onderzoek geschorst om te verifiëren of een origineel nationaal arrestatiebevel van de Turkse autoriteiten kon worden verkregen. De behandeling van het uitleveringsverzoek werd op 15 juni 2022 voortgezet, waarbij de opgeëiste persoon, zijn raadsman en de officier van justitie, mr. M. Diependaal, opnieuw werden gehoord.

De opgeëiste persoon heeft verklaard dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft. De uitlevering wordt verzocht voor strafvervolging in Turkije, waar hij wordt verdacht van feiten die ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De raadsman heeft verzocht om aanhouding van de zaak, omdat de strafzaak inmiddels is overgedragen aan de rechtbank Edirne, maar de officier van justitie stelde dat de uitlevering kan worden toegestaan zonder dat een nieuw verzoek nodig is.

De rechtbank oordeelde dat de uitlevering toelaatbaar is, omdat aan alle wettelijke eisen is voldaan. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Uitleveringswet en het Europees Verdrag betreffende uitlevering in overweging genomen. De beslissing om de uitlevering toe te staan werd uitgesproken door de voorzitter, mr. J.G. Vegter, en de rechters, mrs. P. van Kesteren en G.M. Beunk, in aanwezigheid van griffier mr. V.J.G. van der Want. De opgeëiste persoon kan binnen 14 dagen beroep in cassatie instellen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/737259-19
RK nummer: 19/6145
Datum uitspraak: 29 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Uitleveringswet van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 23 oktober 2019, onder meer strekkende tot het in behandeling nemen van het door tussenkomst van de Minister van Justitie en Veiligheid ontvangen verzoek van de Turkse autoriteiten tot uitlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[GBA-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang.

De rechtbank heeft op 20 oktober 2020 de opgeëiste persoon, zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie, mr. J. Asbroek, ter openbare zitting gehoord.
De rechtbank heeft het onderzoek te zitting voor onbepaalde tijd geschorst, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid na te vragen of een origineel nationaal arrestatiebevel van de Turkse autoriteiten, of een gewaarmerkte kopie daarvan, betreffende de opgeëiste persoon kan worden verkregen. Tevens heeft de rechtbank de gevangenhouding met gelijktijdige schorsing ervan bevolen.
De behandeling van het uitleveringsverzoek is op de openbare zitting van 15 juni 2022 voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het tijdstip van de schorsing op 20 oktober 2020. De opgeëiste persoon, zijn raadsman en de officier van justitie, mr. M. Diependaal, zijn gehoord.

2.Beoordeling.

De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat zijn personalia als bovengenoemd juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Turkse nationaliteit heeft.
De uitlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht ter strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals omschreven in het document met het opschrift ‘Republiek Türkije, De 11de correctionele rechtbank van Beşiktaş Istanbul (de macht hebbend op grond van artikel 250 van het wetboek van strafprocedure), dossier nummer 2009/287, Istanbul, 31.11.2010’.
De feiten waarvoor de uitlevering wordt verzocht zijn naar Turks recht strafbaar en daarvoor kan telkens een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste één jaar worden opgelegd, terwijl die feiten naar Nederlands recht als eenzelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar zijn en daarvoor telkens een vrijheidsstraf van tenminste één jaar kan worden opgelegd.

3.Nationaal arrestatiebevel rechtbank Edirne.

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht de behandeling van de uitleveringszaak aan te houden. Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsman gewezen op het feit dat de uitlevering aanvankelijk werd gevraagd door rechtbank Istanbul, maar de strafzaak inmiddels is overgedragen aan de rechtbank Edirne. Er is dus een nieuw uitleveringsverzoek nodig en wel van de rechtbank in Edirne. De raadsman heeft ter onderbouwing van dit verweer gesteld dat in Turkije uitleveringsverzoeken niet van de minister komen maar van de betrokken rechtbank.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitlevering kan worden toegestaan en dat er geen rechtsregels bestaan waaruit blijkt dat er bij een arrestatiebevel van een andere rechtbank een nieuw uitleveringsverzoek dient te worden gedaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat uitlevering plaatsvindt tussen staten, in dit geval dus tussen de Republiek Turkije en Nederland en dat, op grond van de in overweging 7 genoemde verdragen, het uitleveringsverzoek zal worden gedaan door het Ministerie van Justitie van de verzoekende staat en worden gericht aan het Ministerie van Justitie van de aangezochte staat, zij het dat het gebruik van diplomatieke kanalen niet is uitgesloten.
Uit de brief van de Turkse ambassade van 9 december 2020 blijkt dat de strafzaak is overgedragen aan de rechtbank Edirne, dat deze rechtbank een arrestatiebevel ten aanzien van de opgeëiste persoon heeft uitgevaardigd en dat Turkije in het verzoek tot uitlevering volhardt. Er is sprake van dezelfde strafzaak jegens de opgeëiste persoon. Het arrestatiebevel van de rechtbank Edirne gaat immers uit van dezelfde verdenking van de feiten, gepleegd op dezelfde pleegdatum onder vermelding van hetzelfde dossiernummer. Bovendien zijn in beide arrestatiebevelen dezelfde artikelen uit het Turkse wetboek vermeld. Dat de strafzaak inmiddels wordt behandeld door een andere rechtbank, maakt niet dat de Republiek Turkije de uitlevering niet meer wenst.

4.Onschuldverweer.

De raadsman van de opgeëiste persoon heeft een onschuldverweer gevoerd en heeft verzocht de zaak aan te houden om in dit kader een getuige te horen.
De rechtbank stelt voorop dat conform artikel 26 lid 3 Uitleveringswet (UW) de opgeëiste persoon onverwijld, dat wil zeggen zonder diepgaand onderzoek zoals dat in de strafzaak zelf plaatsvindt, zijn onschuld ter zitting dient aan te tonen. De opgeëiste persoon is op de zitting gehoord. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft ter zitting de feiten waarvoor de opgeëiste persoon zijn uitlevering wordt verzocht ontkend, maar heeft niet onverwijld aangetoond dat ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan de feiten waarvoor zijn uitlevering wordt verzocht. Het verzoek van de raadsman om, al dan niet door middel van een rogatoire commissie, een getuige te horen die zich klaarblijkelijk in Turkije bevindt wordt afgewezen, omdat de raadsman de stelling dat de door die getuige afgelegde belastende verklaring (mogelijk) is afgedwongen niet heeft onderbouwd en het verifiëren van die stelling een onderzoek vergt waarvoor in de uitleveringsprocedure geen ruimte is

5.Slotsom.

Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd is bevonden dat aan alle daarvoor in de Wet en de toepasselijke Verdragen gestelde eisen is voldaan, dient de gevraagde uitlevering toelaatbaar te worden verklaard.

6.Toepasselijke wetsartikelen.

de artikelen de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet;
artikel 2 van de Uitleveringswet;
de artikelen 1, 2 en 12 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957 (Trb. 65, 9) en artikel 5 van het Tweede Aanvullend Protocol bij dat Verdrag (Trb.1979, 120).

7.Beslissing.

Verklaart
TOELAATBAARde door Turkije verzochte uitlevering van
[opgeëiste persoon] ,voornoemd, ter strafvervolging terzake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals omschreven in het document met het opschrift ‘Republiek Türkije, De 11de correctionele rechtbank van Beşiktaş Istanbul (de macht hebbend op grond van artikel 250 van het wetboek van strafprocedure), dossier nummer 2009/287, Istanbul, 31.11.2010’.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 juni 2022.
Ingevolge artikel 31 van de UW kan de opgeëiste persoon tegen deze uitspraak binnen 14 dagen beroep in cassatie instellen.