Op 23 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 23 januari 2022. Het EAB was uitgevaardigd door de District Court of Lublin in Polen op 17 september 2019 en betreft een vrijheidsstraf van 1 jaar en 4 maanden voor diefstal door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek inmiddels was verstreken, wat betekent dat er geen grondslag meer was voor overleveringsdetentie.
Tijdens de openbare zitting op 9 juni 2022 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de dagvaarding niet tijdig en in persoon aan de opgeëiste persoon is uitgereikt, terwijl de officier van justitie stelde dat de overlevering moest worden toegestaan. De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was, omdat het EAB vermeldde dat de opgeëiste persoon op 22 oktober 2015 in persoon was gedagvaard.
De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan, waarbij werd verwezen naar de relevante wetsbepalingen, waaronder artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet. De uitspraak werd gedaan door mr. M.C.M. Hamer, voorzitter, en mrs. J. van Zijl en R. Godthelp, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. V.D. Reinders.