ECLI:NL:RBAMS:2022:3819

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
13/752262-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel, toetsing aan de Overleveringswet

Op 23 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 23 januari 2022. Het EAB was uitgevaardigd door de District Court of Lublin in Polen op 17 september 2019 en betreft een vrijheidsstraf van 1 jaar en 4 maanden voor diefstal door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek inmiddels was verstreken, wat betekent dat er geen grondslag meer was voor overleveringsdetentie.

Tijdens de openbare zitting op 9 juni 2022 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de dagvaarding niet tijdig en in persoon aan de opgeëiste persoon is uitgereikt, terwijl de officier van justitie stelde dat de overlevering moest worden toegestaan. De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was, omdat het EAB vermeldde dat de opgeëiste persoon op 22 oktober 2015 in persoon was gedagvaard.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan, waarbij werd verwezen naar de relevante wetsbepalingen, waaronder artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet. De uitspraak werd gedaan door mr. M.C.M. Hamer, voorzitter, en mrs. J. van Zijl en R. Godthelp, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. V.D. Reinders.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752262-19
RK nummer: 20/479
Datum uitspraak: 23 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 januari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 september 2019 door
the District Court of Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1992,
woonachtig op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. W. van Nunen, advocaat te Breda,
en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft vastgesteld dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22, eerste en derde lid, OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, al is verstreken. Dit betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of the Lublin-Wschód Provincial Court of Lublin seated in Świdnik(Polen) van 10 december 2015 (referentie: III K 1343/13).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 4 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft bepleit dat de omstandigheid zoals beschreven in artikel 12, sub a, OLW zich niet voordoet, omdat niet duidelijk uit het EAB kan worden afgeleid dat de dagvaarding tijdig en in persoon aan de opgeëiste persoon is uitgereikt. In het EAB is vermeld op welke dag de opgeëiste persoon de dagvaarding zou hebben ontvangen, maar niet is vermeld wanneer de zitting heeft plaats gevonden en hoeveel tijd er heeft gezeten tussen de betekening en de zitting. Daarnaast ontkent de opgeëiste persoon dat hij de dagvaarding in persoon heeft ontvangen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. Ten aanzien van het vonnis in hoger beroep is de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW aan de orde. De opgeëiste persoon is in persoon gedagvaard. Dit blijkt uit het EAB en van die informatie moet worden uitgegaan.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB onder rubriek d) is onder meer het volgende opgenomen:
The person concerned was summoned in person onOctober 22nd 2015and was informed of the date and place of the hearing resulting in the decision rendered in absentia and was informed that the decision might be rendered in absentia if he did not appear at the hearing.
(…)
[opgeëiste persoon] was appropriately informed about the date of the hearing. He had collected the summons in person but did not appear before court.”
De rechtbank is – anders dan de raadsvrouw – van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. In het EAB staat namelijk vermeld dat de opgeëiste persoon op 22 oktober 2015 in persoon is gedagvaard, dat hij die dagvaarding in persoon in ontvangst heeft genomen en op passende wijze is geconformeerd over de datum van de zitting. Verder is hij er toen van in kennis is gesteld dat een beslissing kon worden genomen wanneer hij niet op het proces zou verschijnen. De rechtbank heeft geen reden om aan die informatie te twijfelen. Ondanks de ontkenning van de opgeëiste persoon, betekent dit dat de rechtbank ervanuit gaat dat de opgeëiste persoon op juiste wijze bijtijds voor de zitting is opgeroepen. Het EAB biedt verder ook geen aanknopingspunten om te concluderen dat de opgeëiste persoon niet tijdig zou zijn opgeroepen. Daarmee is sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan is aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, moet de overlevering worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Lublin(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.