ECLI:NL:RBAMS:2022:3823

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
13/096837-22 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de identiteit en verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon

Op 23 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het District Court of Lublin in Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1976, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 9 juni 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Diependaal, aanwezig was, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. F. Laros, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De vordering tot overlevering is ingediend op 19 april 2022 en betreft een vrijheidsstraf van vier jaar die aan de opgeëiste persoon is opgelegd. De rechtbank heeft echter twijfels over de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, aangezien niet duidelijk is of hij in persoon aanwezig was tijdens de procedure die heeft geleid tot het arrest van 8 december 2020, waartegen hij cassatie heeft ingesteld.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en te schorsen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De rechtbank heeft ook bepaald dat de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk in de Poolse taal zal plaatsvinden op een nader te bepalen tijdstip. De uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, voorzitter, en mrs. J. van Zijl en R. Godthelp, rechters, in aanwezigheid van griffier V.D. Reinders. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/096837-22 (EAB II)
RK nummer: 22/2110
Datum uitspraak: 23 juni 2022
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 november 2021 door
The District Court of Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1976,
verblijfadres: [adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F. Laros, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of the District Court of Lublin(Polen) van 13 juli 2018 (referentie: IV K 323/16).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Uit de aanvullende informatie van 1 juni 2022 van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat
the Court of appeal of Lublinop 8 december 2020 uitspraak in hoger beroep heeft gedaan (IV K 323/16) waarbij voormeld vonnis in stand is gelaten.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest van
the Court of appeal of Lublinvan 8 december 2020 (hierna: arrest).
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman voert aan dat de overlevering van de opgeëiste persoon moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was tijdens het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De aanvullende informatie van 1 juni 2022 vermeldt dat de opgeëiste persoon cassatie heeft ingesteld tegen het arrest, maar onduidelijk is of het cassatieberoep daadwerkelijk heeft gediend en of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen. De aanvullende informatie vermeldt immers alleen dat het cassatieberoep ‘
was not considered’.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft daartegen aangevoerd dat moet worden afgezien van weigering op grond van artikel 12 OLW, omdat overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon met zich brengt. De opgeëiste persoon was op de hoogte van de lopende procedure en de opgeëiste persoon of zijn advocaat heeft zelf hoger beroep gesteld tegen het vonnis van 13 juli 2018. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon cassatie ingesteld, waaruit blijkt dat hij op de hoogte was van het arrest. De overlevering moet worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat niet duidelijk is of met het arrest is geoordeeld over de schuld en straf van de opgeëiste persoon, na een onderzoek in feite en in rechte zodat evenmin duidelijk is of het arrest valt onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. De rechtbank acht het noodzakelijk dat hier onderzoek naar wordt gedaan.
Voor het geval het arrest onder de reikwijdte van artikel 12 OLW zou vallen, stelt de rechtbank verder vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de procedure die tot het arrest heeft geleid. Nu niet duidelijk is wie het hoger beroep heeft ingesteld en of, mocht dat door het openbaar ministerie zijn gedaan, de opgeëiste persoon daarmee rekening had kunnen houden, acht de rechtbank het noodzakelijk dat ook hier onderzoek naar wordt gedaan.
Op basis van de nu voorliggende stukken is het voor de rechtbank dus niet duidelijk of het arrest valt onder de reikwijdte van artikel 12 OLW en, indien dat het geval is, of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen bij het proces dat tot het arrest heeft geleid.
De rechtbank zal om die reden het onderzoek ter zitting heropenen en voor onbepaalde tijd schorsen om zo de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
- Op welke wijze is de opgeëiste persoon op de hoogte gesteld van de beslissing van 13 juli 2018 van
the District court of Lublin(IV K 323/16)? Is het de opgeëiste persoon zelf die de beslissing in ontvangst heeft genomen op 30 oktober 2018 of is dat iemand anders geweest?
- Indien de opgeëiste persoon zelf de beslissing van 13 juli 2018 in ontvangst heeft genomen, is hij daarbij op de hoogte gesteld van de mogelijkheid dat tegen die beslissing hoger beroep kan worden ingesteld?
- Indien dat niet het geval is, is op een ander moment aan de opgeëiste persoon
in persoonvoorafgaand aan de beslissing van de
the District court of Lublineen instructie gegeven waarin aan hem is meegedeeld dat in geval van vervolging en veroordeling de mogelijkheid van hoger beroep open staat?
- Wie heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van
the District court of Lublinvan 13 juli 2018 (IV K 323/16)?
- Heeft
the Court of appeal of Lublinop 8 december 2020 (IV K 323/16) in hoger beroep definitief uitspraak gedaan over de schuld en straf van de opgeëiste persoon, na een onderzoek in feite en in rechte?
4. Strafbaarheid: feiten die zijn aangeduid als feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de strafbare feiten in het EAB, in samenhang bezien met het A-formulier, zijn aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 3, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
mensenhandel
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd, maar tot een ander te bepalen zitting binnen de in overweging 1 bedoelde termijn, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 3.1 geformuleerde vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
BEVEELTdat het onderzoek zal worden hervat op een nog nader te bepalen zitting.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van de opgeëiste persoon.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.