ECLI:NL:RBAMS:2022:3839

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
C/13/702780 / FA RK 21-3516, C/13/709517 / FA RK 21-7027 en C/13/717208 / FA RK 22-2777
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding, alimentatie en huurrecht in een complexe gezinszaak met minderjarige kinderen

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 17 juni 2022, wordt de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, waarbij de minderjarige [zoon] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben. De vader heeft verzocht om een zorgregeling en partneralimentatie, maar deze verzoeken zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de vader eerst een begeleide omgang moet afronden voordat er een zorgregeling kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft ook de huurrechtelijke situatie van de echtelijke woning beoordeeld en beslist dat de vader huurder blijft, gezien zijn kwetsbare situatie en de stabiliteit die de woning hem biedt. De moeder is in staat om zelf vervangende woonruimte te vinden. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de huwelijksgoederengemeenschap, in afwachting van de voortgang van de hulpverlening en de ondertoezichtstelling. De beschikking benadrukt het belang van een veilige omgeving voor de minderjarige en de noodzaak voor de vader om zijn emoties te reguleren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer:
C/13/702780 / FA RK 21-3516 (echtscheiding)
C/13/709517 / FA RK 21-7027 (verdeling)
C/13/717208 / FA RK 22-2777 (wijziging voorlopige voorzieningen procedure)
Beschikking d.d. 17 juni 2022 betreffende de echtscheiding en wijziging voorlopige voorzieningen
in de zaak van (C/13/702780 / FA RK 21-3516 en C/13/709517 / FA RK 21-7027):
[verzoekster] ,
blijkens de huwelijksakte: [verzoekster] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. A. el Aqde, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[verweerder] ,
blijkens de huwelijksakte: [verweerder] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. E.M. Rengelink, gevestigd te Amsterdam.
en in de zaak van (C/13/717208 / FA RK 22-2777):
[verweerder] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. E.M. Rengelink, gevestigd te Amsterdam.
tegen
[verzoekster] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. A. el Aqde, gevestigd te Amsterdam,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de echtscheidingsprocedure (C/13/702780 en C/13/709517) blijkt uit:
  • het verzoekschrift van de moeder, ingekomen op 2 juni 2021;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
  • wijziging/vermeerdering verzoeken tevens overlegging producties van de zijde van de vader van 29 april 2022;
  • wijziging/vermeerdering verzoeken tevens overlegging producties van de zijde van de vader van 29 april 2022;
  • de brief d.d. 10 mei 2022 van de zijde van de vader met bijlagen;
  • de email van de Raad van 11 mei 2022 met het raadsrapport als bijlage;
  • het F9-formulier d.d. 12 mei 2022 van de zijde van de moeder met bijlagen.
1.2.
Het verloop van de wijziging van de voorlopige voorzieningen procedure (C/13/717208) blijkt uit het verzoekschrift van de vader, ingekomen op 3 mei 2022.
1.3.
Op 19 mei 2022 zijn beide zaken gevoegd behandeld met het verzoek om een ondertoezichtstelling (C/13/717470 / JE RK 22-346). Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen vergezeld van hun advocaten, namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) [naam 1] en namens jeugdbescherming [naam 2] en [naam 3] .
1.4.
Gelet op de leeftijd van de minderjarige [zoon] is hij niet gehoord.

2.De beoordeling van de bodemprocedure (C/13/702780 en C/13/709517)

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] 2019 te [plaats] . Partijen hebben de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is [zoon] , geboren op [geboortedatum] .
2.3.
Bij vonnis in kort geding van 26 oktober 2021 van deze rechtbank is voor zover hier van belang:
  • in conventie bepaald dat voorlopig, totdat partijen in overleg met het OKT/JBRA afspraken over een uitgebreidere regeling hebben gemaakt of totdat een rechter anders beslist, tussen de vader en [zoon] een zorgregeling zal gelden waarbij hij eenmaal per week onder begeleiding van het OKT omgang met [zoon] mag hebben, op een door het OKT in overleg met de vader te bepalen moment;
  • in reconventie de Raad voor de Kinderbescherming gelast onderzoek te verrichten naar de vraag of zo ja welke omgangsregeling tegemoetkomt aan de belangen van [zoon] en daarover een de rechtbank in de bodemprocedure te rapporteren en advies uit te brengen.
2.4.
Scheiding
2.4.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
Rechtsmacht
2.4.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide partijen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit bezaten, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
Ontvankelijkheid
2.4.3.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
2.4.4.
Door de moeder is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. Nu de moeder voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de moeder ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
Toepasselijk recht
2.4.5.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
2.4.6.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.5.
Opname ouderschapsplan
2.5.1.
De moeder heeft verzocht te bepalen dat het nog in te dienen ouderschapsplan zal worden gehecht aan en deel zal uitmaken van de ten deze te wijzen beschikking.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.5.2.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek de getroffen regelingen op te nemen in de beschikking. De rechtbank zal hierop Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
2.5.3.
Door geen van partijen is een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan overgelegd zodat het verzoek tot opname zal worden afgewezen.
2.6.
Verblijfplaats
2.6.1.
Beide partijen hebben verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hen te bepalen.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.6.2.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige.
Inhoudelijke beoordeling
2.6.3.
De rechtbank zal de hoofdverblijfplaats van [zoon] bij de moeder bepalen. De rechtbank overweegt hiertoe dat partijen vlak na de geboorte van [zoon] uit elkaar zijn gegaan, dat [zoon] sinds die tijd door de moeder is verzorgd en zijn vader weinig heeft gezien, en dat hij zijn vader op dit moment helemaal niet ziet. De rechtbank acht het niet in het belang van [zoon] om de voor hem vertrouwde situatie te veranderen. Daar komt bij dat uit de stukken, de mondelinge behandeling en het onderzoek van de Raad niet is gebleken dat [zoon] het niet goed zou hebben bij de moeder. De rechtbank zal daarom het verzoek van de moeder toewijzen en dat van de vader afwijzen.
2.7.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
2.7.1.
De vader heeft subsidiair, in het geval dat [zoon] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder krijgt, verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.7.2.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
.
Inhoudelijke beoordeling
2.7.3.
De rechtbank overweegt als volgt. In juli 2021 zijn partijen uit elkaar gegaan. [zoon] was toen nog maar een paar maanden oud. Door de moeder is de echtscheidings-procedure gestart en op 30 juli 2021 zijn voorlopige voorzieningen getroffen. Daarbij is een voorlopige zorgregeling bepaald waarbij de vader [zoon] om de dag van 12.00 uur tot 18.00 uur bij zich heeft. Bij de overdracht ontstonden er spanningen tussen ouders en daarom is Veilig Thuis betrokken geraakt bij het gezin. Met partijen zijn veiligheidsafspraken gemaakt en het OKT is ingeschakeld. Vervolgens hebben partijen nog over en weer aangifte tegen elkaar gedaan en vanaf 9 september 2021 werd er geen uitvoering meer gegeven aan de voorlopige zorgregeling. Bij vonnis in kort geding van 26 oktober 2021 is opnieuw naar de zorgregeling gekeken en op dat moment is geoordeeld – gelet op de omstandigheden die toen speelden – dat het contact tussen de vader en [zoon] voorlopig eenmaal per week onder begeleiding van het OKT moest plaatsvinden. Op 3 december 2021 is de vader begonnen met het zien van [zoon] onder begeleiding van Jeugdbescherming.
Vervolgens is dit overgenomen door de heer [naam 4] , omgangsbegeleider bij praktijk [praktijk] . Deze begeleide omgang bij de heer [naam 4] heeft drie keer plaatsgevonden. Daarna is de vader daarmee gestopt. De vader heeft vanaf dat moment tot nu helemaal geen contact meer met [zoon] .
2.7.4.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de Raad, Jeugdbescherming en de moeder van mening zijn dat het in het belang van [zoon] is dat hij contact heeft met zijn vader. Toch is het zover gekomen dat de vader helemaal geen contact meer heeft met [zoon] .
Hoe is dat zo ontstaan? Aan de ene kant speelt mee dat de vader moeite heeft zijn emoties te reguleren. Op het moment dat de dingen niet gaan zoals de vader dat wil of verwacht, heeft hij zijn oplopende emoties daarover niet meer in de hand. Dit uit zich in verbale agressie en bedreigingen door de vader in de richting van hulpverlening, de moeder en andere betrokkenen. Dit heeft ook een negatief effect gehad op [zoon] , die bij de overdracht en in andere situaties te maken heeft gekregen met spanningen tussen zijn ouders en verbale agressie van de vader naar de moeder. Hierdoor zijn er terecht zorgen ontstaan bij Jeugdbescherming over de veilige ontwikkeling van [zoon] .
Aan de andere kant speelt mee dat de vader een groot verlies ervaart omdat hij zijn pasgeboren zoon niet tot nauwelijks mag zien. De vader heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat hij [zoon] niet heeft zien kruipen, niet zijn eerste stapjes heeft zien zetten en niet met hem door huid op huid contact een band heeft kunnen opbouwen. Het is voor de vader niet te begrijpen dat de hulpverlening niet direct is gestart met de begeleide omgang en dat er zoveel wisselingen zijn geweest in begeleiding. De vader heeft het gevoel dat afspraken en beloftes over uitbreiding van het contact met [zoon] niet worden nagekomen, waardoor hij niet langer wil meewerken aan de afronding van het traject voor de begeleide omgang.
2.7.5.
Hoe moeten we nu verder? Het is de rechtbank duidelijk dat het in het belang van [zoon] is dat er contact is tussen hem en zijn vader. Omdat [zoon] nog erg jong is, is het goed voor hem dat dit contact vaak plaatsvindt, zodat hij een band met zijn vader kan opbouwen. Het is belangrijker dat het contact vaak is dan dat het lang duurt. Er is wel een belangrijke voorwaarde voor dit contact: dat dit veilig kan plaatsvinden. Op de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de zorgen over de spanningen bij de overdracht er nog steeds zijn. De rechtbank zal daarom nu geen zorgregeling vastleggen. Net als de Raad en Jeugdbescherming is de rechtbank van oordeel dat de vader eerst het begeleide omgangstraject bij [naam 4] moet afronden. Op de zitting werd duidelijk dat de vader al heel ver was gekomen in dit traject. De rechtbank begrijpt dat het in principe nog zou gaan om twee begeleide omgangsmomenten bij [naam 4] op locatie dan wel buiten en nog twee begeleide omgangsmomenten thuis en dat daarna een evaluatie zal plaatsvinden. De rechtbank verwacht dat het op die vaderier ook zal lopen en dat snel met vader gesproken kan worden over een uitbreiding.
Voor het slagen van dit traject is het heel belangrijk dat de vader zich weer openstelt voor de hulpverlening, hoe moeilijk dat ook voor hem is. Hij doet dit namelijk voor [zoon] en hij moet proberen zijn blik op [zoon] en de toekomst gericht te houden. Iedereen probeert toe te werken naar de situatie waarin de vader onbegeleid contact kan hebben met [zoon] . Het kan zijn dat het soms niet loopt zoals de vader verwacht, maar het einddoel blijft hetzelfde. De vader zal moeten kunnen schakelen wanneer dat nodig is, zodat hij er als vader is en blijft voor [zoon] . De rechtbank heeft op de mondelinge behandeling wel gezien dat de vader inzicht heeft in zijn eigen gedrag en zich bewust is van zijn beperkingen.
Hij heeft hiervoor in het verleden hulp gekregen en past deze hulp ook toe op momenten dat hij het zwaar heeft. Maar de situatie legt nu zoveel druk op hem, dat de manieren die hij heeft aangeleerd om met zijn emoties om te gaan, hem onvoldoende hulp bieden. Dat betekent dat er meer hulp voor vader nodig is. De rechtbank wijst de vader erop dat het zijn eigen verantwoordelijkheid is om hulp te vinden voor het beter leren beheersen van zijn emoties. Dat is noodzakelijk om ouderschap van vader goed vorm te kunnen geven. Daar hoort bij dat er nooit bedreigingen mogen plaatsvinden, ook niet als anderen fouten maken of de dingen niet gaan zoals ze moeten.
2.7.6.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank op dit moment geen beslissing nemen op het verzoek van de vader om een zorgregeling te bepalen en dit verzoek voor 6 maanden pro forma aanhouden. Er is gelijktijdig met deze beschikking in een andere beschikking een ondertoezichtstelling uitgesproken die ook gericht is op het opbouwen van het contact van de vader met [zoon] , onder voorwaarde dat wordt gewerkt aan de doelen die – kort gezegd – bestaan uit het stoppen van de spanningen tussen partijen, zodat [zoon] daar niet meer aan bloot wordt gesteld. De rechtbank zal op de pro forma datum zowel dit verzoek als de ondertoezichtstelling wederom bekijken en verzoekt dan ook partijen twee weken voor het verstrijken van de pro forma datum zich schriftelijk uit te laten over de stand van zaken en de gewenste voortgang van de procedure.
2.8.
Woning
2.8.1.
Partijen hebben allebei om het huurrecht van de woning verzocht.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.8.2.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het huurrecht van deze woning.
2.8.3.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
2.8.4.
De rechtbank stelt voorop dat beide partijen belang hebben bij het huurrecht van de echtelijke woning. De rechtbank heeft daarom een afweging van de belangen gemaakt. Op basis van die belangenafweging is de rechtbank van oordeel dat de vader meer belang heeft bij het huurrecht van de woning dan de moeder. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
2.8.5.
De woning is in 2017 aan de vader verhuurd. Dat was niet in het kader van reguliere verhuur, maar in het kader van een langdurig hulp- en zorgverleningstraject voor een specifieke kwetsbare doelgroep, waartoe de vader behoort. Daarvoor was de vader langdurig dakloos en vervolgens aangewezen op onderdak bij HVO Querido. Na een lange weg heeft de vader met hulp van onder andere het Leger des Heils voor zichzelf een stabiel leven kunnen opbouwen, waarbij de woning hem een veilige thuishaven bood. In verband met de echtscheiding heeft de vader de woning moeten verlaten en heeft hij vervangende woonruimte kunnen vinden. De vader heeft op de mondelinge behandeling toegelicht hoe de voormalige echtelijke woning hem rust en veiligheid biedt en hem daarmee helpt bij het behouden van een stabiel leven. Hij heeft in die woning voldoende ruimte, een tuin en een kelder waar hij zijn jurken kan maken.
De rechtbank acht het aannemelijk dat deze woning voor de vader een belangrijke rol speelt in het verkrijgen en behouden van de stabiliteit die hij nodig heeft om zijn ouderschap vorm te kunnen geven. Daar komt bij dat uit de whatsappgesprekken tussen de vader en enkele buren blijkt dat zij de moeder zelden tot nooit bij de woning zien. Uit het energierapport van de woning blijkt dat het energieverbruik over de maand december 2021 dusdanig laag is dat dit niet wijst op gebruik van de woning door de moeder. De rechtbank neemt ook in aanmerking dat de woning geen onderdeel is van de reguliere huurwoningvoorraad, maar bestemd voor een groep kwetsbare inwoners van [plaats] , waartoe de moeder niet behoort. De moeder is zelfredzaam, verdient meer dan de vader en heeft een netwerk waar zij op terug kan vallen. De rechtbank verwacht dat zij bij haar familie terecht kan en dat zij in staat zal zijn vervangende woonruimte te vinden voor haar en [zoon] . De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat [zoon] nog te jong is om geworteld te zijn in zijn omgeving.
Dit alles maakt dat de rechtbank het verzoek van de vader zal toewijzen onder afwijzing van het verzoek van de moeder.
2.9.
Onderhoudsbijdrage(n)
2.9.1.
De vader heeft verzocht te bepalen:
  • indien de minderjarige zijn hoofdverblijf zal hebben bij de vader dat de moeder aan de vader zal betalen een bedrag aan kinderalimentatie ter hoogte van € 350,- per maand;
  • en een door de moeder te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud van € 1.500,- per maand vast te stellen met ingang van de datum van het indienen van het eerst gedane verzoek daartoe op 26 augustus 2021.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.9.2.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a en sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van de alimentatieverzoeken kennis te nemen.
2.9.3.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige en op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage, nu de onderhoudsgerechtigden gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
Inhoudelijke beoordeling kinderalimentatie
2.9.4.
Ten aanzien van de kinderalimentatie overweegt de rechtbank als volgt. Zoals reeds hiervoor overwogen zal de hoofdverblijfplaats van [zoon] bij de moeder worden bepaald. Gelet hierop komt de rechtbank niet meer toe aan het voorwaardelijke verzoek van de vader om een kinderbijdrage te bepalen.
Inhoudelijke beoordeling partneralimentatie
2.9.5.
De vader heeft aangevoerd dat hij behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud. Hij ontvangt een uitkering in het kader van de Participatiewet en heeft een betrekking voor zestien uur per week als Barista met een salaris van € 576,- per maand.
Ingangsdatum
2.9.6.
De partneralimentatie kan volgens de wet niet eerder ingaan dan het moment dat de echtscheiding definitief is. Dat is het geval als de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (bij de gemeente).
Huwelijksgerelateerde behoefte
2.9.7.
Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de vader nodig heeft om zijn kosten van te kunnen betalen. Dat wordt de ‘behoefte’ genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vader moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de vader daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’ genoemd.
2.9.8.
Voor de vaststelling van die huwelijksgerelateerde behoefte is een vuistregel ontwikkeld, de ‘Hof-norm’. Die Hof-norm neemt het gezinsinkomen van toen partijen nog bij elkaar waren minus de kosten van de kinderen als uitgangspunt. De gedachte is dat partijen gewend waren om daar met zijn tweeën van te leven. Dat betekent dat ieder van hen de helft van dat inkomen nodig heeft om de uitgaven te blijven doen, zoals diegene gewend was tijdens het huwelijk. Maar beide partijen hebben na de scheiding meer geld nodig, omdat het leven voor alleenstaanden nu eenmaal duurder is dan voor gehuwden. Zij kunnen kosten niet meer met een ander delen en daarom gaat de Hof-norm ervan uit dat de behoefte 60% van het gezinsinkomen is.
2.9.9.
De rechtbank moet eerst vaststellen wat partijen te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. Tussen partijen is niet in geschil dat het inkomen van de moeder het enige inkomen was wat partijen te besteden hadden toen ze uit elkaar gingen. De vader heeft vlak na het uiteengaan van partijen een kort dienstverband gehad maar de rechtbank zal daar gelet op het moment van aanvang en de duur van dit dienstverband bij berekening van de behoefte van de vader geen rekening mee houden. Blijkens de jaaropgave van de moeder van 2020, het laatste jaar dat partijen samen waren, had de moeder een bruto jaarinkomen van € 68.850,-. De rechtbank becijfert het netto gezinsinkomen van partijen ten tijde van het samenzijn op € 3.838,- per maand. De kosten van [zoon] worden, gelet op dit netto gezinsinkomen, aan de hand van de tabellen begroot op € 506,- per maand. gelet op het voorgaande berekent de rechtbank de behoefte van de vader als volgt: 3838 – 506 x 0,6 = € 1.999,- netto per maand.
Behoeftigheid
2.9.10.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vader redelijkerwijs in staat is om zelf dat bedrag (€ 1.999,-) te verdienen. Als de vader daar niet toe in staat is, dan is hij ‘behoeftig’.
2.9.11.
Uit de stukken is gebleken dat de vader op dit moment een uitkering ontvangt en 16 uur per week werkt als Barista. Door de vader is ook op de mondelinge behandeling verklaard dat hij in het verleden diverse ondernemingen heeft gehad en dat hij op hoog niveau jurken kan maken. De vader heeft verklaard dat hij vanwege de echtscheidings-procedure niet in staat was zijn werkzaamheden te verrichten waardoor hij zijn baan bij [bedrijf] heeft verloren en dat hij vanwege het ontbreken van een vaste woon- en verblijfplaats geen eigen inkomsten uit arbeid kan verwerven.
Inmiddels is er wat tijd over heen gegaan en heeft de vader een vaste woon- en verblijfplaats en weer een vaste baan. Ook zal hij na deze beschikking weer terug kunnen naar de voormalig echtelijke woning waar hij naar eigen zeggen over een kelder beschikt waar hij jurken kan maken. Dit alles maakt dat de vader naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende heeft aangetoond dat hij niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. De rechtbank zal het verzoek van de vader om een partnerbijdrage van de moeder afwijzen.
2.10.
Verdeling
2.10.1.
De vader heeft verzocht voor recht te verklaren dat Nederlands recht van toepassing is op de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en verzocht te bepalen dat de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door hem voorgestelde wijze.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.10.2.
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
2.10.3.
Op het huwelijksvermogensstelsel van partijen is de Verordening huwelijksvermogensstelsels van toepassing.
2.10.4.
Niet is gesteld of gebleken dat partijen ten aanzien van het huwelijksvermogensstelsel een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
2.10.5.
Krachtens artikel 26, lid 1 onder a van de Verordening wordt het huwelijksvermogensstelsel beheerst door het Nederlandse recht, nu partijen na de huwelijkssluiting hun eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben gevestigd in Nederland. Partijen zijn derhalve gehuwd in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen.
Inhoudelijke beoordeling
2.10.6.
De rechtbank overweegt dat nu partijen gehuwd zijn in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen, de huwelijksgoederengemeenschap op grond van artikel 94, lid 2 en lid 7 van het Burgerlijk Wetboek bestaat uit de goederen en schulden die voor het huwelijk reeds gemeenschappelijk waren en uit de goederen die tijdens het huwelijk zijn verkregen dan wel schulden die tijdens het huwelijk zijn aangegaan, voor zover niet betrekking hebbend op goederen die buiten de wettelijke beperkte gemeenschap vallen.
Peildatum
2.10.7.
De rechtbank overweegt dat het niet ter vrije bepaling van partijen staat welke datum als peildatum voor de omvang en samenstelling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen wordt genomen. Dat is alleen anders indien partijen in onderling overleg een verdeling overeenkomen. Daarvan is in dezen geen sprake. Daarom geldt het uitgangspunt dat de peildatum voor de omvang en samenstelling van de wettelijke beperkte gemeenschap de datum is waarop het verzoekschrift bij de rechtbank is ingekomen, te weten 2 juni 2021. Als peildatum voor de waardering geldt de datum van de feitelijke verdeling dan wel de datum gelegen zo dicht mogelijk bij dat moment, derhalve de datum van deze beschikking. Een uitzondering daarop vormen de banksaldi en de schulden. Daarvoor geldt dat de stand per 2 juni 2021 in de verdeling moet worden betrokken.
Het vermogen
2.10.8.
De vader heeft in zijn stukken al de volgende bestanddelen genoemd:
  • inboedelgoederen;
  • de inhoud van de kluis;
  • de bankrekeningen;
  • de schulden.
2.10.9.
Op de mondelinge behandeling heeft de vader verklaard dat partijen er nog niet aan toe zijn gekomen een totaal opstelling te maken. De moeder heeft dit beaamd en beide partijen willen nog in onderling overleg met elkaar treden hierover.
2.10.10.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdeling
pro formaaanhouden tot
25 juli 2022. Binnen die termijn dient eerst de vader binnen drie weken na de mondelinge behandeling zich uit te laten over de verdeling. Vervolgens krijgt de moeder nog drie weken de tijd om hierop te reageren. Ook kunnen partijen van die gelegenheid gebruik maken om met elkaar in overleg te treden. Op 25 juli 2022 zal de rechtbank partijen nader informeren wanneer er een beschikking zal volgen op de verdeling dan wel of een nadere mondelinge behandeling gewenst is.
2.11.
Proceskosten
2.11.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.Beoordeling van de voorlopige voorzieningen procedure (C/13/717208)

3.1.
De vader verzoekt de beschikking betreffende voorlopige voorzieningen van 30 juli 2021 te wijzigen en zodoende te bepalen dat als zorg- en contactregeling met betrekking tot [zoon] zal gelden dat [zoon] bij de vader is:
  • in de weekenden met de even weeknummers van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 18.00 uur;
  • elke maandag, vrijdag en woensdag (in elk geval op drie werkdagen) van 12.00 uur tot 20.00 uur;
  • de helft van de reguliere schoolvakanties;
  • dan wel een zodanige zorg- en contactregeling als de rechtbank juist acht;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.2.
De Nederlandse rechter komt te dezen rechtsmacht toe. De rechtbank past in deze voorlopige voorzieningenprocedure Nederlands recht toe.
Inhoudelijke beoordeling
3.3.
Op grond van artikel 824 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een beschikking inhoudende voorlopige voorzieningen worden gewijzigd of ingetrokken indien de omstandigheden na het geven van de beschikking in zodanige mate zijn gewijzigd of indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorlopige voorziening niet in stand kan blijven.
3.4.
Bij beschikking van 30 juli 2021 van deze rechtbank zijn voorlopige voorzieningen getroffen en is – voor zover hier van belang – met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders bepaald dat met ingang van heden de vader [zoon] om de dag van 12.00 uur tot 18.00 uur bij zich heeft. Deze beschikking is bij kortgeding vonnis van 26 oktober 2021 weer gewijzigd. Zoals reeds hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [zoon] is dat de vader eerst het begeleide omgangstraject bij meneer [naam 4] afrondt en is eveneens overwogen dat er een ondertoezichtstelling is uitgesproken waarbij het contact tussen de vader en [zoon] in een veilige setting als doel is gesteld. Gelet hierop acht de rechtbank het niet in het belang van [zoon] om in dit stadium een voorlopige zorgregeling te bepalen. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vader om wijziging van de voorlopige voorzieningen procedure afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/702780 / FA RK 21-3516:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op 9 juli 2019;
4.2.
bepaalt dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder;
4.3.
bepaalt dat de vader huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
4.4.
wijst het verzoek van de vader om partneralimentatie af;
4.5.
bepaalt dat de behandeling omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
pro formawordt voortgezet op
31 oktober 2022, in afwachting van het afronden van het begeleide omgangstraject bij en het resultaat van de hulpverlening ingezet in het kader van de ondertoezichtstelling. De rechtbank verzoekt partijen zich uiterlijk twee weken voor het verstrijken van de pro forma datum schriftelijk uit te laten over de stand van zaken de gewenste voortgang van de procedure en houdt iedere verdere beslissing met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aan.
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/709517 / FA RK 21-7027:
4.6.
bepaalt dat de behandeling omtrent de verdeling van de tussen partijen bestaande wettelijke beperkte gemeenschap van goederen
pro formawordt voortgezet op
25 juli 2022, waarbij de vader binnen drie weken na de mondelinge behandeling zich schriftelijk moet uitlaten over de door hem gewenste verdeling en de moeder vervolgens nog drie weken de tijd krijgt hierop schriftelijk te reageren.
4.7.
houdt iedere verdere beslissing met betrekking tot de verdeling en de proceskosten aan.
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/717208 / FA RK 22-2777:
4.8.
wijst het verzoek van de vader af;
4.9.
bepaalt dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. V. Zuiderbaan, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.A. Kuijper op 17 juni 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.