ECLI:NL:RBAMS:2022:3848

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
AMS 21/4018 en 21/4100
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van persoonsgebonden budgetten in verband met fraudeonderzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 1 juli 2022, zijn de beroepen van Bea Zorg en AB Bewindvoering tegen de intrekking en terugvordering van het persoonsgebonden budget (pgb) van een budgethouder, aangeduid als [naam 1], behandeld. De rechtbank oordeelt dat er geen fraude is gepleegd met de pgb's, ondanks het onderzoek van het Zorgkantoor Zilveren Kruis dat meldingen van fraude had ontvangen. Het Zorgkantoor had in 2020 een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de declaraties van Bea Zorg, wat leidde tot de conclusie dat er leemtes in de dossiervoering waren en dat er mogelijk sprake was van belangenverstrengeling. Het Zorgkantoor heeft vervolgens het pgb van [naam 1] stopgezet en teruggevorderd, met een totaalbedrag van € 80.976,72 voor de jaren 2019 en 2020.

De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, omdat het Zorgkantoor niet voldoende bewijs heeft geleverd om de intrekking en terugvordering te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de intrekking van het pgb niet gerechtvaardigd was, omdat het Zorgkantoor niet aan zijn bewijslast heeft voldaan. De rechtbank herroept het primaire besluit en bepaalt dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens wordt het Zorgkantoor veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van zowel Bea Zorg als AB Bewindvoering, elk tot een bedrag van € 2.059,-. De rechtbank heeft ook aangegeven dat het onderzoek naar een verzoek om schadevergoeding in een aparte procedure zal worden voortgezet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 21/4018 en 21/4100

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2022 in de zaak tussen

Bea Zorg, te Amsterdam, eiseres I (hierna: Bea Zorg)

(gemachtigden: mr. F.P. Heijne en mr. C. Lahaije),
AB Bewindvoering B.V.,eiseres II (hierna: AB Bewindvoering)
(gemachtigde: mr. R.S. Wijling)
samen ook: eisers
en

Zorgkantoor Zilveren Kruis, verweerder (hierna: het Zorgkantoor)

(gemachtigde: mr. H.J. Arnold).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van Bea Zorg en AB Bewindvoering tegen de intrekking en terugvordering van het persoonsgebonden budget (het pgb) van [naam 1] (hierna: [naam 1] ) over de jaren 2019 en 2020. [naam 1] heeft vanwege een verstandelijke handicap een indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (de Wlz). Aan [naam 1] is een pgb toegekend op grond van de Wlz voor het zorgprofiel Wonen met begeleiding en verzorging. [naam 1] is budgethouder van haar pgb, wat inhoudt dat zij met het haar toegekende pgb haar eigen zorg kan inkopen. Sinds 1 maart 2018 kocht [naam 1] haar zorg in bij Bea Zorg. AB Bewindvoering is sinds 1 april 2019 de bewindvoerder en sinds 28 februari 2019 mentor van [naam 1] en is belast met het beheer van het pgb. Daarvoor was [naam bewindvoerder] de bewindvoerder. [naam 2] , haar zus, is gewaarborgde hulp.
1.2
Omdat bij het Zorgkantoor meldingen over Bea Zorg binnenkwamen en mede daardoor een vermoeden van fraude is ontstaan, is het Zorgkantoor eind januari/begin februari 2020 een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de declaraties van Bea Zorg bij veertien budgethouders. Op 6 april 2020 heeft het Zorgkantoor telefonisch contact gehad met [naam 1] en met haar begeleider [naam 3] , waarbij vragen zijn gesteld over onder andere de door Bea Zorg verleende zorg. Het Zorgkantoor heeft in het rapport van voorlopige bevindingen van 19 mei 2020 de resultaten van het fraudeonderzoek neergelegd. De conclusies van het voorlopige rapport zijn – kort gezegd – dat de feitelijke en terechte levering van de zorg niet kan worden vastgesteld, dat er leemtes zijn in de dossiervoering en dat er sprake lijkt te zijn van een belangenverstrengeling tussen AB Bewindvoering en Bea Zorg. Gelet op de bevindingen en het structurele karakter daarvan is volgens het Zorgkantoor sprake van fraude.
1.3
Het Zorgkantoor heeft naar aanleiding van het fraudeonderzoek [naam 1] verzocht om haar pgb-administratie te overleggen. Op 30 juli 2020 heeft het Zorgkantoor telefonisch vragen gesteld aan [naam 1] en de gewaarborgde hulp. Op 6 augustus 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden met een medewerker van AB Bewindvoering. Met het besluit van 25 augustus 2020 (het primaire besluit) is het pgb van [naam 1] stopgezet [1] , ingetrokken en teruggevorderd [2] . Omdat niet duidelijk is of en hoeveel Wlz-zorg is geleverd, is het hele pgb teruggevorderd. De terugvordering bedraagt in het geval van [naam 1] € 80.976,72 (€ 52.500,- voor 2019 en € 28.476,72 voor 2020). Ook bij de overige dertien budgethouders is het pgb ingetrokken en teruggevorderd. In de intrekkingsbeschikkingen is aangegeven dat het bedrag niet zal worden geïnd bij de budgethouder en dat het Zorgkantoor bereid is de vordering over te nemen. Daartoe zal een vaststellingsovereenkomst worden gesloten tussen het Zorgkantoor en de budgethouder. Op 9 maart 2021 hebben [naam 1] en het Zorgkantoor de vaststellingsovereenkomst getekend.
1.4
Het Zorgkantoor heeft op 16 september 2020 het definitieve rapport van bevindingen in het kader van het fraudeonderzoek opgemaakt en met de brieven van 20 oktober 2020 aangekondigd de schade met betrekking tot alle veertien budgethouders, in totaal € 950.906,56 op Bea Zorg en/of AB Bewindvoering te willen verhalen. [naam 1] heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bea Zorg en AB Bewindvoering hebben als derde belanghebbende ook bezwaar gemaakt. Op 2 juni 2021 heeft het Zorgkantoor telefonisch vragen gesteld aan [naam 1] over de verleende zorg.
1.5
Met de brief van 1 maart 2021 heeft Bea Zorg het Zorgkantoor in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op bezwaar. Op 19 maart 2021 heeft Bea Zorg beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op veertien bezwaarschriften. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AMS 21/1696.
1.6
Het Zorgkantoor heeft met het besluit van 1 juli 2021 (het bestreden besluit) de bezwaren van Bea Zorg en AB Bewindvoering ongegrond verklaard. Het bezwaar van [naam 1] is niet-ontvankelijk verklaard. [naam 1] heeft het hiertegen ingestelde beroep na de zitting ingetrokken. Bea Zorg heeft het beroep tegen het bestreden besluit gehandhaafd. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AMS 21/4016. AB Bewindvoering heeft ook beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AMS 21/4096.
1.7
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
1.8
De rechtbank heeft de beroepen op 24 mei 2022 op zitting behandeld [3] . Namens Bea Zorg was [naam 4] aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigden. Namens AB Bewindvoering was [naam 5] aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens het Zorgkantoor waren aanwezig mr. S. Gezer, mr. C. Hartman, [naam 6] en [naam 7] , bijgestaan door de gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Algemene overwegingen

2.1
Voordat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van de vraag of in het concrete geval van [naam 1] het pgb mocht worden stopgezet, ingetrokken en teruggevorderd, overweegt de rechtbank het volgende. Het dossier van [naam 1] is één van de 14 dossiers waarin het Zorgkantoor, mede naar aanleiding van het grote fraudeonderzoek, het pgb heeft ingetrokken en teruggevorderd. De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft in de uitspraken van 25 april 2022 [4] over de intrekking en terugvordering van de pgb’s van twee andere budgethouders geoordeeld. In die uitspraken heeft de rechtbank onder andere een oordeel gegeven over een aantal algemene punten dat ook van toepassing is in de onderhavige zaak.
2.2
Met betrekking tot het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren verwijst de rechtbank naar haar oordeel in de genoemde uitspraken. [5] Omdat de tijdslijn, de termijnen en de handelingen in de bestuurlijke procedure beschreven in de bedoelde uitspraken in de zaak van [naam 1] hetzelfde zijn, is ook in deze zaak het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond en is het maximale bedrag van € 1.442 aan dwangsommen verbeurd.
2.3
Ook ten aanzien van de omvang van het geding verwijst de rechtbank naar haar oordeel in de genoemde uitspraken. [6] De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt, onder verwijzing naar de recente uitspraak van de rechtbank Midden Nederland van 11 februari 2022 [7] , dat het Zorgkantoor het bestreden besluit niet had mogen nemen en zich alleen tot de civiele rechter kan wenden. De rechtbank ziet geen aanleiding om van de vaste lijn van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [8] over de beoordeling van de rechtmatigheid van besluiten tot vaststelling en terugvordering van pgb’s door de bestuursrechter af te wijken. De rechtbank sluit ten slotte aan bij het oordeel dat eisers belanghebbende zijn bij het bestreden besluit en dat dit in volle omvang kan worden getoetst.
Concrete overwegingen over deze zaak
3.1
Het Zorgkantoor heeft het pgb van [naam 1] ingetrokken op grond van artikel 5.20, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling langdurige zorg (de Rlz), omdat [naam 1] zich niet zou hebben gehouden aan de pgb-verplichtingen. [9] Het Zorgkantoor heeft zijn conclusies met name gebaseerd op het (fraude)onderzoek waaruit kort gezegd zou blijken dat Bea Zorg een valse voorstelling van zaken geeft, de pgb-administratie ondeugdelijk is, er geen zorgvuldige urencontrole heeft plaatsgevonden, er zorg is verleend die niet betaald mag worden vanuit de Wlz en niet is voldaan aan de verplichtingen die horen bij het pgb.
3.2
In het dossier van [naam 1] concludeert het Zorgkantoor in hoofdlijnen specifiek het volgende:
( a) De declaraties wijken af van de feitelijk geleverde uren. Er worden namelijk structureel meer uren gedeclareerd dan feitelijk geleverd.
( b) De gedeclareerde zorg is (deels) geen Wlz-zorg. Er worden uren gedeclareerd voor administratieve werkzaamheden (contacten met bewindvoerders/mentoren, rapporteren van zorg en voorbereiden/uitvoeren/nawerken van evaluatiegesprekken). [10] Ook worden er uren gedeclareerd voor activiteiten zonder een concreet begeleidingsdoel (helpen met kleding vouwen, huishoudelijke taken en meegaan naar boodschappen doen). [11] Al deze werkzaamheden vallen niet onder Wlz-zorg die uit het pgb-budget mag worden betaald. [12]
( c) De zorgdocumenten geven een onjuiste voorstelling van zaken en komen daarnaast ook niet overeen met de declaraties. De zorg in de zorgbeschrijving en nadere toelichting is omvangrijker omschreven dan in werkelijkheid wordt geleverd. Uit de facturen, urenspecificaties en de zorgarrangementen volgt dat er alleen begeleiding (BEG) is geleverd, terwijl uit de zorgdocumenten blijkt dat er persoonlijke verzorging (PV), begeleiding individueel (BEG-I), begeleiding groep (BEG-GR) en verpleging (VP) zou worden geleverd. Een eventuele wijziging in de zorglevering moet onverwijld worden aangepast en doorgestuurd naar het Zorgkantoor. [13]
( d) De declaraties werden niet gezien en zijn niet ondertekend door [naam 1] . Zij zag alleen de zorgarrangementen en tekende deze. Deze declaratiewijze duidt op een gebrekkige controle door de bewindvoerder en geeft een valse voorstelling van zaken.
Kan het onderzoek van het Zorgkantoor de conclusies dragen?
4.1
In deze zaak gaat het erom of de intrekking (en terugvordering) van het pgb van [naam 1] terecht is. De rechtbank merkt allereerst op dat het hier gaat om een besluit tot intrekking van de pgb verleningsbeschikking ten nadele van de verzekerde en dat is een belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor de intrekking of wijziging is voldaan in beginsel op het Zorgkantoor. [14] Het Zorgkantoor zal tegen de achtergrond van de Awb en de Wlz de nodige kennis over de relevante feiten moeten verzamelen en deugdelijk moeten motiveren dat een intrekking of wijziging van de verleningsbeschikking gerechtvaardigd is. Het Zorgkantoor heeft zijn conclusies die tot de intrekking hebben geleid gebaseerd op zijn onderzoek. Beoordeeld moet worden of het onderzoek de getrokken conclusies kan dragen.
Zorgdocumenten en de (tijdige) controle daarvan
4.2
De rechtbank is – met betrekking tot de conclusie dat de zorgdocumenten een onjuiste voorstelling geven van de zaken – van oordeel dat het Zorgkantoor daarvoor onvoldoende bewijs heeft geleverd om daarmee de intrekking van het pgb te onderbouwen. In de eerder aangehaalde uitspraken van 25 april 2022 heeft de rechtbank overwogen dat uit de uitspraak van de Raad van 16 februari 2022 [15] volgt dat het Zorgkantoor bepaalde zaken – zoals de hierbedoelde zorgdocumenten – voorafgaand aan de betaling uit het pgb moet controleren. Als deze zaken pas achteraf worden gecontroleerd door het Zorgkantoor kunnen de eventuele gevolgen hiervan niet voor rekening van de budgethouder komen.
4.3
In het geval van [naam 1] betekent dit volgens de rechtbank het volgende. In het dossier van [naam 1] bevinden zich verschillende zorg gerelateerde documenten. Uit de zorgovereenkomst en zorgbeschrijving van 31 januari 2018 volgt dat PV, VP, BEG-GR en BEG-I wordt geleverd. [16] De bij de Svb ingediende facturen bevatten alleen de omschrijving “BEG”. Uit het dossier blijkt dat al geruime tijd – vanaf maart 2018 – maandelijks alleen BEG werd gedeclareerd (en dus niet ook de andere zorgfuncties die zijn opgenomen in de zorgdocumenten). Desondanks zijn de betalingen uit het pgb telkens goedgekeurd, terwijl de Svb kan beslissen tot beëindiging of weigering van betalingen als de ingediende declaraties niet voldoen aan bijvoorbeeld (de inhoud van) de zorgdocumenten. Dat betekent volgens de rechtbank dat het Zorgkantoor dit eerder had moeten en kunnen controleren en vaststellen, en – indien nodig – daar vragen over had moeten stellen aan [naam 1] en/of eisers. Dit mag dus niet geruime tijd later alsnog nog worden tegengeworpen aan [naam 1] . Dat niet het Zorgkantoor zelf maar de Svb als eerste de facturen controleert en afwijkingen niet doorstuurt naar het Zorgkantoor doet niet af aan deze verantwoordelijkheid van het Zorgkantoor. De gevolgen van de keuze om het systeem op de voornoemde manier in te richten kunnen daarom niet op deze wijze worden afgewenteld op de budgethouder.
3.
Feitelijke zorglevering
5.1
Ook met betrekking tot de conclusie dat er structureel meer uren zijn gedeclareerd dan feitelijk geleverd, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs aan ten grondslag ligt. Het Zorgkantoor baseert zich hiervoor op de verklaringen van [naam 1] [17] , de verklaringen van de gewaarborgde hulp [18] , de zorgplannen [19] en de verklaringen van zorgverlener [naam 3] . [20] Daaruit zou volgens het Zorgkantoor blijken dat [naam 1] dagelijks maar 1,5 uur zorg kreeg, hetgeen minder is dan er standaard werd gedeclareerd door Bea Zorg. Ook gedurende de vakantie van [naam 1] werd er onverminderd gedeclareerd door Bea Zorg, terwijl [naam 1] aangaf dan dagelijks maar 30 minuten begeleiding te krijgen.
5.2
In lijn met de eerdere MK-uitspraken waarnaar onder 2.1 al is verwezen, oordeelt de rechtbank dat alleen de verklaringen van een (kwetsbare) budgethouder op zichzelf staand onvoldoende zijn. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat [naam 1] zorgmijdend is en zichzelf overschat. Dat betekent dat niet zonder meer van de betrouwbaarheid van haar verklaringen kan worden uitgegaan. Ondanks dat [naam 1] – vanaf 25 augustus 2019 – vijf weken op vakantie was, liep de zorg volgens haar wel op afstand (via een beeldverbinding) door. Nu er geen ondersteunend bewijs is, kan niet worden vastgesteld dat die zorg op afstand feitelijk minder was dan werd gedeclareerd. Hetzelfde geldt voor de opmerking dat uit het dossier blijkt dat [naam 1] af en toe niet aanwezig was tijdens zorgmomenten, terwijl die uren wel in rekening werden gebracht door Bea Zorg. De rechtbank ziet namelijk dat uit het dossier blijkt dat de zorgverlener op die momenten wel bezig is met de begeleiding van [naam 1] , door of zorg op afstand te leveren of later alsnog fysieke begeleiding te geven. Ook blijkt uit de evaluatie [21] dat er door dit probleem – de zorgmijdendheid van [naam 1] en haar afwezigheid tijdens zorgmomenten – juist concrete afspraken zijn gemaakt om er goed op toe te zien dat [naam 1] de voor haar noodzakelijke zorg wel krijgt. Zo is medicijninname op vaste momenten van groot belang voor haar gezondheid en komt dit punt en de zorg daarover bij de begeleiders steeds terug in de evaluaties. Het Zorgkantoor stelt in het verweerschrift bovendien dat er in de weekenden geen begeleiding bij [naam 1] thuis plaatsvindt, maar verwijst hierbij naar een evaluatieverslag (vervroegde observatie) van 16 april 2018. Dit is ruim voor de onderzochte periode waar het in deze zaak om gaat, waar nog bij moet worden opgemerkt dat uit de latere verslagen van juist blijkt dat de afspraken daarna zijn aangepast en aangescherpt naar dagelijkse begeleiding tijdens de momenten van medicijninname.
5.3
Daarnaast geldt dat de verklaringen van de gewaarborgde hulp in dit geval geen ondersteuning bieden voor het standpunt van het Zorgkantoor, omdat uit de opgenomen gesprekken met de gewaarborgde hulp blijkt dat zij zich – voor wat betreft de omvang van de zorg – enkel baseert op wat [naam 1] hierover zegt en tijdens het gesprek ook regelmatig aan [naam 1] vraagt hoe het zit. [22]
5.4
Hoewel in de zorgplannen en evaluaties de tijden (11.30-13.00 uur) zijn genoemd, blijkt hieruit niet dat dit ook daadwerkelijk ziet op de in deze zaak voorliggende periode en blijkt wel dat de genoemde tijdstippen zien op medicijn inname. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat hieruit niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat buiten de in deze documenten genoemde tijdstippen feitelijk geen zorg werd geleverd. Dagelijks om 11.30 startte de begeleiding. Om 12.00 en 13.00 uur volgde medicijninname, waarbij de begeleider over het algemeen aanwezig was, mede in het licht van de eerdere medicijn ontrouwheid van [naam 1] en de daardoor ontstane gezondheidsschade. Gemiddeld werd er volgens de roosters na 13:00 uur nog tot 13:20, 13:30 of 14:40 uur zorg verleend [23] , hetgeen overeenkomt met de facturen. De rechtbank acht, gezien de begeleidingsbehoefte van [naam 1] zoals die uit onder meer de evaluaties blijkt, niet onaannemelijk dat de begeleider na de medicijninname om 13:00 uur nog enige tijd aanwezig was.
5.5
Verder moet worden opgemerkt dat de verklaringen van begeleider [naam 3] zeer kort en weinig gedetailleerd zijn. Het telefoongesprek met [naam 3] , waarin zij aangeeft dat zij zorg verleent “vanaf half twaalf tot een uur of 13.00”, duurt maar twee en een halve minuut en daarin wordt door het Zorgkantoor niet doorgevraagd. Bovendien wordt aangegeven dat deze begeleider maar één dag per week zorg levert aan [naam 1] . Daar komt bij dat dit gesprek op 6 april 2020 is gevoerd en dus weinig zegt over de periode daarvoor. Ook ontbreken de facturen en urenregistraties over deze periode in het dossier, zodat voor de rechtbank niet te controleren is hoeveel zorg er op dat moment door Bea Zorg werd gefactureerd. Andere zorgverleners zijn door het Zorgkantoor in het geheel niet bevraagd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende concreet bewijs ligt om de conclusie te dragen dat er (structureel) meer zorg is gedeclareerd dan feitelijk is geleverd.
5.6
De rechtbank maakt tot slot nog kanttekeningen bij de wijze waarop de gesprekken zijn gevoerd. De budgethouders hebben hun verklaringen afgelegd buiten de aanwezigheid van een (wettelijk) vertegenwoordiger. Ook is hen vooraf niet goed duidelijk gemaakt waar het gesprek op zag en wat daarvan de gevolgen konden zijn. Niet meegedeeld is dat de gesprekken werden opgenomen. Wat door de budgethouders is verklaard, is door het Zorgkantoor voor waar aangenomen en is ten onrechte niet nader onderzocht.
Deels geen Wlz-zorg
6. Voor het standpunt dat de geleverde zorg (deels) geen Wlz-zorg is, is er volgens de rechtbank onvoldoende bewijs. Deze conclusie is namelijk gebaseerd op verklaringen van [naam 1] [24] , op verklaringen van de bewindvoerder [25] en op het algemene fraudeonderzoek. Uit de evaluaties blijkt dat [naam 1] een behoorlijke zorgbehoefte heeft en Bea Zorg hierin voorziet. De rechtbank vindt aannemelijk dat dit Wlz-zorg betreft. Uit het dossier, bijvoorbeeld de tussentijdse evaluatie van 10 mei 2019, blijkt ook dat [naam 1] geregeld periodes afwezig is tijdens begeleidingsmomenten, maar dat Bea Zorg dan wel aanwezig is en bezig is om contact met haar te zoeken. Ook dit valt naar het oordeel van de rechtbank onder Wlz-zorg. Uit diverse stukken valt af te leiden dat [naam 1] zorgmijdend is. [naam 1] zegt zelf consistent dat zij minder zorg wil, maar dit lijkt juist gerelateerd te zijn aan haar problematiek. Zij heeft de zorg wel nodig. Als zij zich aan zorg onttrekt zijn contact en gesprekken nodig om het leveren van de zorg weer mogelijk te maken. De rechtbank ziet ten slotte dat de zorg in de zorgovereenkomst en de zorgbeschrijving ruimer is beschreven, maar gekeken moet worden of de geleverde zorg Wlz-zorg is. Mede gelet op de problematiek die uit de evaluatiegesprekken naar voren komt, is dit naar het oordeel van de rechtbank het geval. Dat de geleverde zorg (deels) geen Wlz-zorg is, vindt de rechtbank dan ook onvoldoende onderbouwd. Voor zover het Zorgkantoor verwijst naar de verklaringen van de bewindvoerder en het algemene fraudeonderzoek, kent de rechtbank hieraan geen (doorslaggevende) betekenis toe, aangezien deze niet specifiek gericht zijn op het dossier van [naam 1] .
Wijze van declareren
7.1
Over de wijze van declareren – namelijk het alleen laten tekenen van de zorgarrangementen en niet tevens van de bijbehorende specificaties en facturen door de budgethouder of namens hem zijn bewindvoerder – verwijst de rechtbank weer naar de uitspraken van 25 april 2022. Uit de notities van AB Bewindvoering blijkt dat de facturen maandelijks met [naam 1] werden besproken en gecontroleerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het enkel ondertekenen door de budgethouder van het zorgarrangement en niet tevens de facturen niet in lijn is met de afspraken uit de zorgovereenkomst, maar dat dit niet dermate ernstig is dat daaruit kan worden afgeleid dat de zorg niet is geleverd of dat dit op zichzelf aanleiding voor intrekking vormt. De suggestie van het Zorgkantoor dat dit een manier was om de budgethouders buiten spel te zetten, volgt de rechtbank niet.
7.2
De rechtbank is concluderend van oordeel dat in een geval als het onderhavige, waarbij sprake is van een (nagenoeg) sluitende administratie, er meer bewijs nodig is dan in dit dossier aanwezig, om tot de conclusie te kunnen komen dat de facturatie en/of administratie niet klopt. Op basis van het (beperkte) onderzoek, zoals dat heeft plaatsgevonden, kan het Zorgkantoor dus niet – achteraf – de conclusies trekken zoals het heeft gedaan. Er waren vermoedens die aanleiding gaven voor onderzoek, maar het door het Zorgkantoor verrichte onderzoek heeft te weinig concreet bewijs opgeleverd om op basis daarvan harde conclusies te trekken over de geleverde zorg. Het Zorgkantoor is derhalve niet in de bewijslast geslaagd om het pgb lager vast te kunnen stellen of in te trekken. Dat betekent dat de beroepen gegrond zijn. De overige beroepsgronden hoeven daarom niet meer besproken te worden.
Conclusie
4.
8.1
De rechtbank komt tot de conclusie dat het Zorgkantoor niet heeft voldaan aan zijn bewijslast om voldoende aannemelijk te maken dat [naam 1] zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen behorende bij een pgb over de jaren 2019 en 2020. De aan Bea Zorg en AB Bewindvoering gemaakte verwijten zijn onvoldoende hard gemaakt. De beroepen zijn gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
8.2
De rechtbank ziet geen aanleiding om het Zorgkantoor in de gelegenheid te stellen alsnog het nodige onderzoek te laten doen om het bestreden besluit te voorzien van een deugdelijke feitelijke grondslag. De rechtbank zal het primaire besluit onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats zal treden van het vernietigde bestreden besluit.
8.3
Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Zorgkantoor aan Bea Zorg en AB Bewindvoering het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
8.4
De rechtbank veroordeelt het Zorgkantoor in de door Bea Zorg gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,-). Omdat ook het primaire besluit wordt herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid, komen ook de proceskosten van de bezwaarfase voor vergoeding in aanmerking. Dit betreft 1 punt voor het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1. De proceskostenveroordeling bedraagt in totaal € 2.059,‑.
8.5
De rechtbank veroordeelt het Zorgkantoor in de door AB Bewindvoering gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,-). Omdat ook het primaire besluit wordt herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid, komen ook de proceskosten van de bezwaarfase voor vergoeding in aanmerking. Dit betreft 1 punt voor het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1. De proceskostenveroordeling bedraagt in totaal € 2.059,-.
Schadevergoeding
9.1
Bea Zorg heeft gevraagd om vergoeding van de schade, die zij als gevolg van het bestreden besluit heeft geleden.
9.2
Naar het oordeel van de rechtbank is dit een verzoek als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:91 van deze wet. Zoals op de zitting met partijen is besproken zal de rechtbank in een afzonderlijke uitspraak over dit verzoek oordelen. Het onderzoek zal daartoe – voor zover het ziet op het deel van dit schadeverzoek – worden heropend onder een nieuw procedurenummer. In die zaak zal dan uitsluitend het verzoek om schadevergoeding ter beoordeling staan.

Beslissing

De rechtbank
In de zaak AMS 21/4018:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • stelt de door het Zorgkantoor verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
  • vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat het onderzoek wordt heropend onder een nieuw procedurenummer ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent de gevorderde schadevergoeding;
  • draagt het Zorgkantoor op het betaalde griffierecht van € 360,- aan Bea Zorg te vergoeden;
  • veroordeelt het Zorgkantoor in de proceskosten van Bea Zorg tot een bedrag van € 2.059,-.
In de zaak AMS 21/4100:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt het Zorgkantoor op het betaalde griffierecht van € 360,- aan AB Bewindvoering te vergoeden;
  • veroordeelt het Zorgkantoor in de proceskosten van AB Bewindvoering tot een bedrag van € 2.059,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2022.
De griffier is verhinderd
om deze uitspraak te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het met deze uitspraak niet eens?

Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.per 1 oktober 2020.
2.per 1 januari 2019.
3.De zaken zijn op zitting gevoegd behandeld met de zaken AMS 21/1696, 21/4103, 21/4020 en 21/4101 en na de zitting weer gesplitst.
5.ECLI:NL:RBAMS:2022:2241 en ECLI:NL:RBAMS:2022:2242, rechtsoverwegingen 2.1 t/m 2.4.
6.ECLI:NL:RBAMS:2022:2241 en ECLI:NL:RBAMS:2022:2242, rechtsoverwegingen 3.1 t/m 3.3.
8.In de uitspraak van 14 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2408.
9.Het Zorgkantoor verwijst in zijn besluiten naar de artikelen 5.16, 5.17, 5.18, 5.20, tweede lid, sub b, en 5.23 van de Rlz en naar 4:48 en 4:69 van de Awb.
10.Telefoongesprek AB Bewindvoering van 6 augustus 2020.
11.Verklaringen van [naam 1] tijdens telefoongesprek van 6 april 2020.
12.Op grond van artikel 5.16, vierde lid, van de Rlz.
13.Op grond van artikel 5.18, onder c, van de Rlz.
14.ECLI:NL:CRVB:2022:250, rechtsoverweging 3.4 en 3.5.
16.Ook de herziene zorgbeschrijving van 8 mei 2018 en de herziene zorgovereenkomst van 30 mei 2019 heeft dezelfde zorgfuncties.
17.Gesprek met [naam 1] van 6 april 2020, 30 juli 2020 en 2 juni 2021.
18.Gesprek van 30 juli 2020.
19.Zie bijvoorbeeld zorgplan over april 2019-oktober 2019, p.9 (onder punt 6) en juni 2019-december 2019, p.9 (onder punt 6).
20.Gesprek van 6 april 2020.
21.Evaluatie van 6 februari 2019.
22.Telefoongesprek van 30 juli 2020
23.Verweerschrift Zorgkantoor, zitting 24 mei 2022, p. 34
24.Telefoongesprek van 6 april 2020.
25.Telefoongesprek met AB Bewindvoering van 6 augustus 2020 ( [naam 8] ).