In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 27 mei 2022 een vonnis gewezen in een kort geding tussen eiser en gedaagde, die ex-echtgenoten zijn. Eiser vorderde onder andere de schorsing van een eerdere beschikking van 2 maart 2016, waarin was bepaald dat hij € 300,00 per maand aan partneralimentatie aan gedaagde moest betalen. Eiser stelde dat hij en gedaagde eind mei 2019 opnieuw een relatie zijn aangegaan, waardoor zijn alimentatieverplichting zou zijn geëindigd op grond van artikel 1:160 BW. Gedaagde betwistte deze claim en voerde aan dat eiser in die periode niet bij haar woonde en dat de alimentatieverplichting dus bleef bestaan.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 mei 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eiser heeft zijn vermeerdering van eis ingetrokken, en gedaagde heeft verweer gevoerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de alimentatieplicht van eiser niet was geëindigd, omdat de hernieuwde relatie niet was aangetoond. De rechter benadrukte dat artikel 1:160 BW alleen van toepassing is op situaties waarin ex-echtgenoten met een andere partner gaan samenwonen, en niet op gevallen waarin dezelfde partners opnieuw samenwonen.
De voorzieningenrechter weigerde de gevraagde voorzieningen van eiser en oordeelde dat de proceskosten tussen de partijen worden verrekend, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis bevestigt de blijvende alimentatieverplichting van eiser aan gedaagde, ondanks zijn claims over een hernieuwde relatie.