Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiser 1] ,
1.[gedaagde 1] ,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
1.De procedure
- het tussenvonnis van 24 maart 2021 (hierna: het tussenvonnis),
- de akte ingevolge bewijsopdracht van [gedaagde 1] ,
- de akte houdende overlegging producties en opgave getuigen van [eisers] ,
- het proces verbaal van getuigenverhoor gehouden op 7 oktober 2021,
- het rolbericht van 29 december 2021 waaruit blijkt dat de procedure met betrekking tot gedaagde 2 is doorgehaald,
- de akte na enquête tevens houdende vermindering van eis van [eisers] ,
- de antwoordconclusie na enquête houdende uitlating nieuwe producties en uitlating vermindering van eis van [gedaagde 1] .
2.De verdere beoordeling
V. gedaagden hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, te veroordelen te betalen aan eisers, althans één der eisers, de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 4.102,21, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 B W vanaf acht dagen na de betekening van het te dezer te wijzen vonnis tot de dag der algehele voldoening;
“8.2. laat [gedaagde 1] toe tot tegenbewijs ten aanzien van het voorshands bewezen geachte door [eiser 1] gestelde feit dat [gedaagde 1] geen opdracht had voor andere werkzaamheden dan werkzaamheden als omschreven in de in 3.8 aangehaalde volmacht en dus ook niet voor de Erkende Betalingen (zie 6.7.1),
[eiser 1] heeft de facturen van [gedaagde 1] afgetekend toen hij weer in Nederland was.
[eiser 1] stelt dat de computer van een wachtwoord was voorzien dat alleen [gedaagde 1] kende. Zoals in het tussenvonnis overwogen is die bewering niet controleerbaar en [gedaagde 1] ontkent dat de computer een wachtwoord had.
Sluitend bewijs dat het alleen [gedaagde 1] kan zijn geweest die de fax gemaakt en verstuurd heeft is er daarom niet.
- [gedaagde 1] was de advocaat van [eiser 1] .
U houdt mij voor dat ik in de stukken heb gesteld dat de overboeking van [eiser 1] aan Enjoy Fit een lening was en dat ik daar blij mee was, en vraagt mij of dat klopt. Er was geregeld contact met [eiser 1] . Hij kon vaak bellen. Hij belde familie en kennissen. Ik had minimaal één keer in de week contact met hem. Het was een moderne kliniek waar je gewoon kon bellen, ook al was het een gesloten afdeling. Ik had [eiser 1] verteld over de problemen met de sportscholen. Hij zei dat hij eventueel wel de overbrugging wilde financieren. Toen het geld binnenkwam was ik dus inderdaad opgelucht en blij. De leenovereenkomst heb ik niet opgesteld. Ik heb die van [naam 8] , de broer van [naam 1] , gekregen. Ik zou hem zelf ook niet zo hebben opgesteld.”
Het verweer van [gedaagde 1] dat het bij de belangenverstrengeling die de tuchtrechter hem heeft verweten alleen gaat om een advocatuurlijke norm en dat geen schadevergoeding wordt gevorderd die daarmee samenhangt, wordt verworpen. [eiser 1] beroept zich immers op schending van de zorgplicht die op [gedaagde 1] als advocaat rust en bedoelt daarmee kennelijk dat [gedaagde 1] heeft gehandeld in strijd met hetgeen van een redelijke bekwaam en redelijk handelend advocaat verwacht mocht worden en dat hij aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade.
Dat is te meer zo in de omstandigheden van dit geval, waarin [gedaagde 1] bekend was dat zijn cliënt door zijn detentie en zijn latere verblijf in een kliniek zich in een afhankelijke positie bevond en bovendien ernstige psychische klachten had en dus mogelijk niet in staat was in vrijheid zijn wil te bepalen, terwijl het ook nog ging om een lening aan een in financiële nood verkerende vennootschap, zodat het een riskante transactie betrof.
is dus ernstig tekortgekomen in de verplichtingen die op hem als advocaat rustten en is daarom verplicht de daaruit ontstane schade te vergoeden. Nu Enjoy-Fit in faillissement verkeert en niet is gesteld of gebleken dat Enjoy-Fit in staat zal zijn tot terugbetaling van het door haar ontvangen bedrag, is de schade gelijk aan dat bedrag, zodat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor een bedrag van € 150.000,‑.
“- voorshands wordt als vaststaand aangenomen dat [gedaagde 1] de BMW aan zijn eigen vennootschap [naam holding] heeft laten verkopen; [gedaagde 1] wordt in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren;
- een rapport van Autoverleden.nl, volgens [eisers] van 12 maart 2016, dat een advies aankoopprijs van € 120.917,- en een dagwaarde van € 119.708,- vermeldt. Hij tekent daarbij aan dat [eiser 1] met de BMW tot aan de verkoop van de BMW aan [naam holding] op 30 januari 2015 zeer weinig kilometers had gereden en dat het rapport van 12 maart 2016 dus de waarde betreft van bijna veertien maanden na verkoop van de BMW aan [naam holding] , waarbij is uitgegaan van een kilometerstand van 25.740 km. Op 30 januari 2015 was de auto volgens [eisers] nog substantieel meer waard dan de in het rapport genoemde waarde.
- een e-mailbericht van Van Poelgeest Naarden van 16 april 2021, waarin is vermeld
“Ik denk dan ook dat de auto een verkoopwaarde zou moeten kunnen hebben gehad van een bedrag rond de € 110.000,-.”
Vast staat dat de BMW aan [naam holding] is verkocht voor € 80.000 exclusief BTW, € 96.800 inclusief BTW. Er van uitgaande dat CTI € 92.000 heeft ontvangen is de commissie € 4.800,-, afgerond 5%. De rechtbank moet om de schade te schatten de marktwaarde schatten en schat deze op basis van de (als zodanig niet betwiste) rapporten op € 115.000. Dat betekent dat bij verkoop voor € 115.000 een commissie zou zijn betaald van 5%, zodat CTI zou hebben ontvangen 115.000-5.750 = 109.250,-. De schade wordt dus begroot op € 109.250-92.000= € 17.250,-.
7.080,00(4,0 punten × factor 1,0 × tarief € 1.770,00)