ECLI:NL:RBAMS:2022:39

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 januari 2022
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
13/272327-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot voorwaardelijke taakstraf voor het opzettelijk schenden van verkeersregels met levensgevaar voor andere verkeersdeelnemers

Op 6 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 29 oktober 2020 te Amsterdam meerdere verkeersregels opzettelijk heeft geschonden. De verdachte negeerde een stopteken van de politie en ging er vandoor, waarbij hij met hoge snelheid over de trambaan reed, door rood licht reed en tegen het verkeer in reed. Dit leidde tot een aanrijding met een andere auto, bestuurd door een slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van 62 MDMA-tabletten en het voorhanden hebben van een gasdrukwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de intentie had om iemand te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, maar dat zijn rijgedrag wel levensgevaar voor anderen heeft gecreëerd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 34 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en medewerking aan begeleid wonen. De rechtbank heeft de verbeurdverklaring van de auto van de verdachte gelast, die gebruikt is voor de strafbare feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/272327-20
Datum uitspraak: 6 januari 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Refos, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D.C. Dorrestein, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 29 oktober 2020 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Opzettelijk handelen in, dan wel voorhanden hebben van 62 MDMA tabletten;
Een poging doodslag op [slachtoffer] door na een achtervolging door de politie met zijn auto tegen de auto van [slachtoffer] aan te rijden, dan wel (subsidiair) een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] ;
Het voorhanden hebben van een op een echt vuurwapen gelijkend gasdrukwapen;
Zich als bestuurder van een personenauto opzettelijk zodanig in het verkeer gedragen (hoge snelheid, op de trambaan, rood verkeerslicht negeren, tegen het verkeer in rijden, tegen de auto van [slachtoffer] aanrijden) dat verkeersregels in ernstige mate zijn geschonden, waardoor levensgevaar voor een ander te duchten was, dan wel (subsidiair) het zich dusdanig gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht. Deze bijlage geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen van de onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. Het ontstaan van het ongeval kan niet aan verdachte worden toegerekend, ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte had niet de intentie om iemand van het leven te beroven. Ook was het voor hem niet voorzienbaar dat de politie zo zou kunnen gaan optreden, en dat zijn auto daarbij zo zou uitzwenken dat hij daardoor in botsing zou komen met de auto van het slachtoffer.
De onder 1, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten kunnen volgend de officier van justitie wel wettig en overtuigend worden bewezen.
De MDMA-pillen (feit1) en het wapen (feit 4) zijn aangetroffen in auto van verdachte, die ook op zijn naam staat. De auto was voor verdachte een soort van woonomgeving waarin ook veel andere van zijn eigendommen lagen. Uit deze omstandigheden kan worden afgeleid dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze voorwerpen. Bovendien wordt een eigenaar geacht bekend te zijn met wat zich in zijn eigendom bevindt.
Wat betreft feit 4 gaat het bij het gevaarlijke rijgedrag van verdachte om een samenstel van gedragingen dat zich over een langere afstand heeft afgespeeld. Dat verdachte onder invloed van middelen reed kan niet bewezen worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten 1,
2 primair en subsidiair en 4 primair.
Het voorhanden hebben van drugs, of in ieder geval van het verkopen/afleveren/verstrekken en vervoeren van verdovende middelen kan niet worden bewezen. Verdachte wist niet dat de pillen in zijn auto lagen. De auto wordt ook door anderen gebruikt, was niet opgeruimd en de pillen lagen ook niet in het zicht.
De botsing met [slachtoffer] kan verdachte niet worden aangerekend. Deze botsing was niet het gevolg van de gedragingen van verdachte, maar het gevolg van ondoordacht en onvoorzichtig politieoptreden, waardoor verdachte de macht over het stuur verloor. Er is geen sprake geweest van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer] of een ander of van verdachte zelf.
De eerste zes gedachtestreepjes van feit 4 primair, met uitzondering van het rijden met een snelheid van boven de 140 km/u, kunnen weliswaar bewezen worden, maar niet of onvoldoende blijkt dat daardoor op enig moment concreet levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Het was in die tijd vanwege de lockdown bovendien erg rustig op de weg. De strafverzwarende omstandigheid van rijden onder invloed kan niet worden bewezen.
Het voorhanden hebben van het wapen (feit 3) en het gevaarlijk rijgedrag (feit 4 subsidiair) kunnen, aldus de raadsman, wel worden bewezenverklaard.
Oordeel van de rechtbank
Inleiding: de feiten
Op 29 oktober 2020 reed verdachte met zijn auto door Amsterdam toen hij om ongeveer 08:20 uur een stopteken kreeg van de politie omdat zij het vermoeden hadden dat hij achter het stuur een joint had zitten roken. Aangekomen op de ’s-Gravesandestraat is verdachte, in plaats van gevolg te geven aan het stopteken, er vandoor gegaan. Achtervolgd door de politie heeft verdachte over de trambaan gereden, is hij meerdere keren door rood gereden, en is hij op de rotonde van het Prins Bernhardplein tegen de rijdrichting in linksaf geslagen de Gooiseweg op. Daar reed verdachte met hoge snelheid tot aan de afslag die leidt naar de Daalwijkdreef. Onderaan de afslag is verdachte over de middenberm gereden waardoor hij op de linkerbaan voor tegemoetkomend verkeer terecht kwam, en is hij linksaf geslagen. Nog steeds rijdend op de linkerbaan, is verdachte op de Daalwijkdreef vervolgens tegen een door [slachtoffer] bestuurde auto aangereden, waarna hij om 08:35 uur is aangehouden. In de auto van verdachte werden allerlei goederen aangetroffen, waaronder MDMA-pillen en een gasdrukwapen.
Feit 2: vrijspraak
Verdachte heeft over zijn rijgedrag zelf als verklaring gegeven dat hij in paniek was en probeerde om aan zijn aanhouding door de politie te ontkomen. De rechtbank stelt vast dat verdachte weliswaar meerdere (ernstige) verkeersovertredingen heeft begaan, maar de rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte ook de opzet had om [slachtoffer] van het leven te beroven of om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ook kan dit niet tot de conclusie leiden dat verdachte door zijn manier van rijden de aanmerkelijke kans daarop bewust zou hebben aanvaard, en daarmee voorwaardelijk opzet op deze mogelijke gevolgen van het ongeval zou hebben gehad. Verdachte zal daarom van zowel het onder 2 primair als van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Feit 4:
Dit laat onverlet dat verdachte door zo te rijden als hij heeft gedaan onverantwoorde risico’s heeft genomen waar het de verkeersveiligheid betreft. Gelet op de duur, de plaats, de aard en het samenstel van de door verdachte tijdens de achtervolging door de politie begane verkeersovertredingen is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich zodanig op de weg heeft gedragen dat hiervan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Het rijgedrag van verdachte, met name het met hoge snelheid in tegengestelde richting rijden (spookrijden) had immers gemakkelijk kunnen uitmondden in een ongeluk, bijvoorbeeld een frontale botsing met tegemoetkomend verkeer. Een dergelijke botsing kan zeer ernstige, dodelijke, gevolgen hebben. Dit gevaar was naar algemene ervaringsregels voorzienbaar voor verdachte
Zelfs als er ten tijde van het incident, zoals de raadsman heeft gesteld, als gevolg van de coronamaatregelen maar weinig verkeer op de weg zou zijn geweest, doet dit niet af aan het gevaarzettende rijgedrag van verdachte. Bovendien volgt dit niet uit het dossier, en heeft verdachte bijvoorbeeld zelf verklaard links te zijn gaan rijden om andere verkeersdeelnemers, die voor een stoplicht stonden te wachten, te ontwijken.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 4 primair ten laste gelegde feit. In het dossier is onvoldoende bewijs voorhanden waaruit blijkt dat verdachte de auto heeft bestuurd terwijl hij onder invloed van middelen was. Dat onderdeel vindt de rechtbank niet bewezen.
Feit 1 en Feit 3
In de auto van verdachte lagen onder andere 62 MDMA pillen (feit 1) en een gasdrukwapen (feit 3). Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat het wapen in zijn auto lag maar dat hij niet wist dat de pillen in zijn auto lagen.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van deze beide feiten.
Verdachte heeft verklaard dat hij in die tijd zijn auto als zijn woning gebruikte. De auto lag vol met zijn persoonlijke bezittingen en dagelijkse gebruiksvoorwerpen. Hiertussen zijn zowel het wapen als de pillen aangetroffen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de pillen. Voor die bewustheid is niet vereist dat verdachte precies wist om wat voor soort pillen het ging. Verdachte had, omdat de pillen zich in zijn auto bevonden, ook de mogelijkheid om over de pillen te beschikken. Omdat verdachte met de pillen in de auto aan het rijden was, is het vervoer daarvan bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 29 oktober 2020 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd 62 tabletten van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
op 29 oktober 2020 te Amsterdam, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie I onder 7°, te weten een gasdrukwapen (HFC 2016 HFC Custom 45 Series – Tactical 1), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
4. primair
op 29 oktober 2020 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, te weten onder meer de Wibautstraat en de S112 Gooise-weg en de Daalwijkdreef, opzettelijk zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat verkeersregels in ernstige mate zijn geschonden,
- door meermalen een stopteken van de politie te negeren en
- door op een trambaan te rijden en meermalen door rood licht te rijden en
- door tegen het verkeer in de rotonde te nemen en
- door met aanzienlijk hogere snelheden dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 80 km/u, te rijden en
- door geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die wegen (S112 en Daalwijkdreef) terecht te komen en
- door tegen de rijrichting in te gaan rijden en te blijven rijden,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1, 3 en 4 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 64 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en meewerken aan begeleid wonen, en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de auto van verdachte verbeurd te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voorgesteld te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke taakstraf van 68 uur met aftrek van voorarrest, dan wel een vrijheidsstraf gelijk aan de duur van het voorarrest van 34 dagen, maar in ieder geval af te zien van het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte is al jaren ongewild dakloos. Indien hij erin slaagt om met behulp van de reclassering een woning te verkrijgen, dan zou bij een voorwaardelijke gevangenisstraf zoals de officier van justitie heeft geëist, iedere misstap tot gevolg kunnen hebben dat hij zijn woning weer kwijt raakt.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
In een poging om aan een controle door de politie te ontkomen heeft verdachte, rijdend in zijn auto, gedurende enige tijd een zeer gevaarlijke situatie op de weg gecreëerd. Hij heeft daardoor levensgevaar, dan wel gevaar voor ernstige verwondingen, voor andere verkeersdeelnemers doen ontstaan. Verdachte reed (zowel binnen als buiten de bebouwde kom) onder andere door rood licht, met hoge snelheid en is meerdere keren op de linker baan tegen het verkeer in gaan rijden en ook blijven rijden. Dit rijgedrag van verdachte heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat de politie hem trachtte te stoppen door tegen hem aan te rijden, waardoor verdachte met zijn auto tegen een tegen een hem tegemoetkomende auto is aangereden. Dat de gevolgen van dit ongeval relatief beperkt zijn gebleven is louter toevallig te noemen.
Verdachte heeft zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer op grove wijze veronachtzaamd en zich onverschillig getoond voor de veiligheid van andere weggebruikers.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig aan gemaakt aan het voorhanden hebben van een op een echt vuurwapen gelijkend wapen, te weten een gasdrukpistool. Reeds het enkel voorhanden hebben van dergelijke wapens vormt een gevaar voor de veiligheid. Het draagt immers het risico met zich dat deze ook daadwerkelijk zullen worden gebruikt.
Ook had verdachte tijdens de autorit 62 MDMA-pillen bij zich. Deze harddrugs zijn schadelijk voor de volksgezondheid. Het gebruik en de handel daarin gaat bovendien vaak gepaard met vele andere vormen van criminaliteit.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 3 juni 1921. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor Wegenverkeerswet delicten is veroordeeld, maar wel voor wapenbezit en het bezit van verdovende middelen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van de reclassering (Leger des Heils) van 26 februari 2021. Daaruit blijkt onder meer dat interventies binnen het lopende toezicht van verdachte in de zaak met parketnummer 16/659574-18 tot te weinig veranderingen in zijn leven hebben geleid om het recidiverisico te doen afnemen. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Er zijn aanwijzingen voor persoonlijkheidsproblematiek en het ontbreekt verdachte aan stabiliteit binnen meerdere leefgebieden. Ambulante begeleiding en behandeling vanuit het FACT-team is niet van de grond gekomen omdat verdachte daaraan zijn medewerking niet verleent. Verdachte wil enkel ondersteund worden bij het vinden van huisvesting. Het delictgedrag lijkt echter in ernst toe te nemen. De reclassering vindt het mede daardoor noodzakelijk dat er psychologisch onderzoek wordt uitgevoerd, maar verdachte heeft zijn medewerking daaraan geweigerd.
De reclassering ziet geen mogelijkheden meer om interventies in te kunnen zetten ter voorkoming van recidive.
De rechtbank zal aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen als door de officier van justitie geëist.
De rechtbank acht het daarnaast ter voorkoming van recidive van belang dat er toch nog een poging wordt ondernomen om een hulpverleningstraject en mogelijk een behandeling voor verdachte in gang te zetten. Daarbij zal in eerste instantie met name moeten worden ingezet op het vinden van huisvesting voor verdachte. De rechtbank zal daarom ook een voorwaardelijke straf opleggen met na te noemen bijzondere voorwaarden, aansluitend bij het reclasseringstoezicht dat reeds loopt in een andere zaak, met parketnummer 16/659574-18. Deze voorwaarden zijn ter terechtzitting met verdachte besproken, en verdachte heeft zijn medewerking hieraan toegezegd. Gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte, met name ook zijn problemen met het verkrijgen van woonruimte, zoals die naar voren komen uit het rapport van de reclassering en ter terechtzitting nader zijn toegelicht, is de rechtbank echter van oordeel dat in plaats van een voorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke taakstraf.
De rechtbank zal niet een ontzegging van de rijbevoegdheid aan verdachte opleggen zoals door de officier van justitie geëist omdat zij de toegevoegde waarde van deze bijkomende straf niet in ziet. Verdachte beschikt thans niet over een rijbewijs en het is, mede gezien zijn slechte financiële situatie, geen reële verwachting dat hij hierover op afzienbare termijn wel zal kunnen beschikken.
Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een personenauto (Ford Fiesta, met kenteken [kenteken] ), dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het onder 4 primair bewezen geachte is begaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 5a en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 3 en 4 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 3:
Handelen in strijd met artikel 13, lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Feit 4 primair:
Overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
34 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte voorts tot een taakstraf van 60 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich uiterlijk 20 januari 2022 bij Leger des Heils Reclassering Lelystad, telefonisch of in persoon. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Begeleid wonen
Veroordeelde moet zijn medewerking verlenen aan het verkrijgen van een woonplek in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en moet zich houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering opstelt.
Geeft aan Leger des Heils Reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart verbeurd:
- een personenauto (Ford Fiesta, met kenteken [kenteken] ) (5988044)
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
- Geld: 482,70 Euro (contant, zowel biljetten als munten) (5988153)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
  • Telefoon merk Asus (5989781)
  • Telefoon merk Samsung, zwart met spiegelende achterzijde (5989797)
  • Telefoon merk Samsung, zwart met telefoonhoes spigen (5989793)
  • Telefoon Huawei, blauw (5989800).
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 januari 2022.