ECLI:NL:RBAMS:2022:3962

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
C/13/704360 / HA ZA 21-622
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake schadevergoeding en onrechtmatige daad tussen moeder en zoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure na een verstekvonnis. De eiser, [eiser], heeft zijn moeder, [gedaagde], aangeklaagd voor een schadevergoeding van € 630.000,00 wegens letsel dat hij zou hebben opgelopen in de winkel van zijn ouders. De eiser stelt dat hij tijdens zijn werkzaamheden in de winkel bekneld raakte onder een rolluik dat door zijn moeder naar beneden werd gelaten, wat leidde tot het niet kunnen afmaken van zijn pilotenopleiding. Het verstekvonnis van 12 oktober 2016 had de vorderingen van de eiser integraal toegewezen, maar de moeder heeft verzet aangetekend en betwist dat het ongeval heeft plaatsgevonden en dat zij de schuldbekentenis bewust heeft ondertekend.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de eiser niet heeft voldaan aan zijn stelplicht met betrekking tot het ongeval en de schade. De rechtbank oordeelt dat de schuldbekentenis geen dwingende bewijskracht heeft, omdat deze niet aan de vereisten van artikel 157 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voldoet. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat er een ongeval heeft plaatsgevonden en dat de eiser recht heeft op de gevorderde schadevergoeding. Het verstekvonnis is vernietigd en de vorderingen van de eiser zijn afgewezen.

In reconventie heeft de moeder ook vorderingen ingesteld tegen de eiser, onder andere wegens onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank heeft geoordeeld dat de moeder niet heeft aangetoond dat de eiser onrechtmatig heeft gehandeld of ongerechtvaardigd is verrijkt. De vorderingen in reconventie zijn eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van de moeder toegewezen, terwijl de eiser in de proceskosten is veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/704360 / HA ZA 21-622
Vonnis in verzet van 9 maart 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. J. Ruijs te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. R.J.C. Bindels te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 augustus 2016, met producties;
  • het verstekvonnis van 12 oktober 2016 met zaak- en rolnummer 615090 / HA ZA 16-929;
  • de verzetdagvaarding van 23 juni 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • het tussenvonnis van 20 oktober 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het proces-verbaal van comparitie van 7 januari 2022, met daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is in Iran getrouwd. Samen met haar man heeft zij vijf kinderen, [eiser] is hun enige zoon. In Nederland zijn [gedaagde] en haar man samen eigenaar van een woning aan de [adres 1] en een winkelruimte op de [adres 2] in [plaats] . De hele familie leefde van de inkomsten uit de winkel.
2.2.
[gedaagde] woonde samen met haar man en vijf kinderen op de [adres 1] totdat zij de woning zo’n acht of negen jaar geleden heeft verlaten. Vanaf dat moment leeft [gedaagde] feitelijk gescheiden van haar man.
2.3.
In Nederland heeft [eiser] diverse bedrijven ingeschreven op het adres van de woning aan de [adres 1] . Daarnaast heeft [eiser] werkzaamheden voor de winkel verricht. Partijen verschillen van mening over de omvang van die werkzaamheden.
2.4.
Op enig moment is [eiser] naar Amerika vertrokken voor het volgen van een pilotenopleiding. Zijn ouders hebben daaraan betaald. [eiser] heeft de pilotenopleiding niet afgemaakt en is teruggekomen naar Nederland. Daarna heeft [eiser] opnieuw werkzaamheden voor de winkel verricht.
2.5.
[eiser] woont momenteel zelf niet in het huis aan de [adres 1] .

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] heeft gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van € 630.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten.
Hij stelt daartoe dat hij, nadat hij is teruggekomen uit Amerika, in de winkel van zijn ouders aan het werk is gegaan zonder daarvoor salaris te ontvangen. Tijdens zijn werkzaamheden is [eiser] op enig moment met zijn voet bekneld geraakt onder het rolluik dat aan de buitenzijde van de winkel hangt, toen zijn moeder - [gedaagde] - dat rolluik naar beneden liet komen. Door dit ongeval kon [eiser] zijn pilotenopleiding niet meer afmaken. In verband daarmee heeft [gedaagde] in aanwezigheid van een van haar dochters de schuldbekentenis ter hoogte van € 630.000,00 getekend.
3.2.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [eiser] integraal toegewezen en is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 2.659,00.
3.3.
[gedaagde] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [eiser] alsnog worden afgewezen.
[gedaagde] betwist dat een ongeval in de winkel heeft plaatsgevonden waarbij [eiser] gewond is geraakt. Verder voert [gedaagde] aan dat zij de schuldbekentenis niet bewust heeft ondertekend. Zij wist niet wat zij tekende en er was niemand anders aanwezig die als tolk kon optreden.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. een verklaring voor recht dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagde] , onder meer door de onrechtmatige inbezitneming van de woning aan de [adres 1] ;
II. [eiser] te veroordelen tot het vergoeden van de door [gedaagde] geleden en te lijden schade als gevolg van het onrechtmatig handelen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. een verklaring voor recht dat [eiser] ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van [gedaagde] ;
IV. [eiser] te veroordelen tot het vergoeden van de door [gedaagde] geleden schade uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking, waaronder in ieder geval de geïncasseerde huren voor [adres 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. [eiser] te veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording wie – vanaf de dag van onrechtmatige bezitneming door [eiser] in 2013 tot en met de dag van wederinbezitstelling van zijn ouders, althans [gedaagde] – de woning aan de [adres 1] heeft gehuurd en voor welke bedragen [eiser] daarvoor heeft geïncasseerd, op straffe van een dwangsom;
VI. [eiser] te veroordelen tot onmiddellijke overlegging van de gegevens van de huidige huurder/bewoner van [adres 1] en de daaraan ten grondslag liggende documentatie, op straffe van een dwangsom;
VII. [eiser] te veroordelen om aan zijn ouders, althans [gedaagde] , onmiddellijk en leeg en ontruimd de woning aan de [adres 1] op te leveren, op straffe van een dwangsom;
VIII. met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.5.
[gedaagde] legt aan haar vordering ten grondslag dat volgens de Gemeente op het adres aan de [adres 1] vijf personen staan ingeschreven en dat [eiser] de woning zonder haar medeweten en toesteming verhuurt. De huurpenningen ontvangt [eiser] ook, terwijl die aan [gedaagde] en haar man toekomen. Daarmee handelt [eiser] daarmee onrechtmatig jegens [gedaagde] en/of is hij ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van [gedaagde] . [eiser] moet alle door [gedaagde] geleden schade vergoeden, zo stelt zij.
3.6.
[eiser] betwist dat hij de woning aan de [adres 1] heeft verhuurd. [eiser] woont zelf niet in de woning. Hij heeft slechts zijn bedrijf op dat adres ingeschreven.

4.De beoordeling

4.1.
Het verstekvonnis van 12 oktober 2016 is op 26 mei 2021 aan [gedaagde] in persoon betekend. Het verzet kan geacht worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, nu het tegendeel niet is gebleken, zodat [gedaagde] in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
in conventie
4.2.
Het geschil ziet op de vraag of [gedaagde] is gehouden om aan [eiser] een bedrag van € 630.000,00 te betalen. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft [eiser] een op 9 juli 2012 gedateerde schuldbekentenis in het geding gebracht die door [gedaagde] is ondertekend. De door [gedaagde] getekende schuldbekentenis is een onderhandse akte. Artikel 157 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat een onderhandse akte, ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs oplevert van de waarheid van die verklaring, tenzij dit zou kunnen leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat.
4.3.
Het tweede lid van artikel 157 Rv is op grond van artikel 158 Rv niet van toepassing op een onderhandse akte waarin verbintenissen van slechts één partij zijn aangegaan of vastgelegd, voor zover die verbintenissen strekken tot voldoening van een geldsom, tenzij deze partij de akte geheel met de hand heeft geschreven of heeft voorzien van een goedkeuring die de geldsom voluit in letters vermeldt.
4.4.
Vaststaat dat in de akte van schuldbekentenis waar [eiser] zich op beroept alleen een verbintenis door [gedaagde] is aangegaan en dat die verbintenis strekt tot voldoening van een geldsom. Verder staat vast dat de tekst van de akte niet met de hand is geschreven door [gedaagde] . De schuldbekentenis is evenmin voorzien van een goedschrift in de zin van artikel 158 Rv. Artikel 157 Rv is daardoor niet van toepassing en de schuldbekentenis heeft dan ook geen dwingende bewijskracht, maar slechts vrije bewijskracht. Dit betekent dat de rechtbank vrij is in de waardering van het bewijs dat de schuldbekentenis oplevert.
4.5.
Volgens [eiser] is de achtergrond van de schuldbekentenis een ongeval dat op 10 december 2010 in de winkel van zijn ouders heeft plaatsgevonden ten gevolg waarvan hij een noodzakelijke operatie aan zijn linkervoet heeft moeten ondergaan waardoor hij zijn pilotenopleiding in Amerika niet heeft kunnen afronden. Daarnaast ligt aan de schuldbekentenis ten grondslag dat [eiser] in de winkel heeft gewerkt zonder daarvoor salaris te ontvangen.
4.6.
Volgens [gedaagde] heeft [eiser] geen werkzaamheden in de winkel uitgevoerd, maar heeft hij slechts als chauffeur voor de winkel gewerkt. [gedaagde] betwist dat in of voor de winkel een ongeval heeft plaatsgevonden waarbij [eiser] gewond is geraakt.
4.7.
Ter onderbouwing van zijn stelling heeft [eiser] een verklaring van Podocentrum Amsterdam van 13 maart 2015 overgelegd alsmede een verklaring van een arts van 27 juli 2016 en een verklaring van zijn vader in het Farsi van 29 januari 2006. In de verklaring van Podocentrum Amsterdam staat dat dat men [eiser] op 21 augustus 2012 heeft gezien en dat hij klachten had aan zijn linkervoet. Volgens de verklaring is [eiser] daarna nog meermaals ter controle langs geweest, maar zijn de klachten niet verholpen.
Deze verklaring is onvoldoende betrouwbaar om te kunnen bijdragen aan het bewijs dat op 10 december 2010 een ongeval in de winkel heeft plaatsgevonden waarbij [eiser] letsel aan zijn voet heeft opgelopen. Daartoe is allereerst van belang dat [gedaagde] een e-mail van Podocentrum Amsterdam van 22 juni 2021 in het geding heeft gebracht waarin staat dat een groot gedeelte van de door [eiser] in het geding gebracht verklaring, waaronder de datum van de brief, niet door Podocentrum Amsterdam is opgesteld. Daarop heeft [eiser] niets afgedaan. Verder is van belang dat de door [eiser] ingebrachte verklaring geen duidelijkheid geeft over de oorzaak van de klachten aan zijn linkervoet.
4.8.
Ook de verklaring van de arts van 27 juli 2016 is onvoldoende om te kunnen concluderen dat in of voor de winkel een ongeval heeft plaatsgevonden waarbij [eiser] letsel aan zijn voet heeft opgelopen. In de verklaring van de arts staat dat [eiser] in 2016, dus zo’n zes jaar na het beweerdelijke ongeval, een behandeling heeft ondergaan. Daarin staat echter niet vermeld aan welk lichaamsdeel. Reeds daarom is de verklaring onvoldoende concreet.
De verklaring van zijn vader kan evenmin tot die conclusie leiden dat [eiser] een ongeval heeft gehad in de winkel. Daartoe is met name van belang dat deze verklaring dateert van 2006, vier jaar voordat het ongeval volgens [eiser] zou hebben plaatsgevonden.
4.9.
Verder is onduidelijk gebleven wat zich ten tijde van het vermeende ongeval precies in of voor de winkel precies heeft afgespeeld, wat het letsel is geweest en hoe de beweerdelijke gevolgen van dit letsel zich hebben geopenbaard. Evenmin is duidelijk geworden waarom [gedaagde] daarvoor aan [eiser] een bedrag van € 630.000,00 zou toezeggen. Daarmee heeft [eiser] niet aan zijn stelplicht voldaan.
4.10.
Er kan daarom niet van worden uitgegaan dat in de winkel een ongeval heeft plaatsgevonden waarbij [eiser] ernstig letsel aan zijn voet heeft opgelopen. Het
schriftelijke stuk dat door [eiser] wordt aangemerkt als een schuldbekentenis ontbeert daarom overtuigingskracht. Waar van een door [gedaagde] veroorzaakt ongeval onvoldoende is gebleken, kan niet ervan worden uitgegaan dat de wil van [gedaagde] was gericht op het ondertekenen van de schriftelijke verklaring waarmee zij een betalingsverplichting tegenover haar zoon aanging van € 630.000,00.
4.11.
Aangezien [eiser] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht is geen plaats voor bewijslevering, zodat het algemene bewijsaanbod van [eiser] wordt gepasseerd. Het betoog van [eiser] dat [gedaagde] een bedrag van € 630.000,00 is verschuldigd wegens een ongeval in de winkel wordt verworpen. Het verstekvonnis moet daarom worden vernietigd en de vordering wordt afgewezen.
4.12.
Gelet op het voorgaande zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten van het uitbrengen van de verzetdagvaarding dienen echter krachtens het bepaalde in artikel 141 Rv voor rekening van [gedaagde] te blijven. De aan de zijde van [gedaagde] gevallen kosten worden begroot op € 6.428,00 (twee punten à € 3.214,00).
4.13.
De nakosten zullen op de wijze zoals vermeld in het dictum worden toegewezen.
in reconventie
4.14.
[gedaagde] legt aan de gevorderde ontruiming ten grondslag dat [eiser] haar woning aan de [adres 1] , waarvan ze samen met haar man eigen is, zonder haar toestemming en medeweten in bezit heeft genomen en verhuurt aan derden. Vaststaat dat [gedaagde] en haar man gezamenlijk eigenaar zijn van de woning aan de [adres 1] . Zij kunnen dan ook ieder afzonderlijk ontruiming van de woning verlangen van degene die zonder recht of titel in het huis verblijft. Om de vordering van [gedaagde] toe te kunnen wijzen, moet komen vast te staan dat [eiser] de woning aan de [adres 1] in bezit heeft genomen en verhuurt aan derden.
4.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] woonachtig is aan de [adres 3] en dus niet woont in de woning aan de [adres 1] . Verder heeft [eiser] betwist dat hij de woning aan de [adres 1] verhuurt. [gedaagde] heeft vervolgens niet toegelicht waaruit kan worden afgeleid dat [eiser] de woning verhuurt aan derden. De enkele omstandigheid dat volgens de Gemeente vijf personen staan ingeschreven op het adres aan de [adres 1] , is daartoe onvoldoende. Onder meer omdat niet is uit te sluiten dat de man van [gedaagde] - waarmee zij al jarenlang geen contact heeft en waarvan zij niet weet waar hij woont - (mogelijk) in de woning aan de [adres 1] woont en/of wellicht (een deel van) de woning verhuurt. Ook de omstandigheid dat [eiser] een of meer bedrijven op het adres heeft ingeschreven, is onvoldoende om te concluderen dat [eiser] de woning aan de [adres 1] in gebruik heeft genomen en verhuurt. Het kan immers ook gaan om louter een postadres, zoals hij heeft aangevoerd. Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dan [eiser] de woning aan de [adres 1] in bezit heeft genomen en verhuurt aan derden. Het door [gedaagde] gedane algemene bewijsaanbod is in het licht van haar stellingen te weinig specifiek om haar toe te laten tot bewijslevering.
4.16.
Daarmee is onvoldoende gebleken dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagde] of ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van [gedaagde] . De vorderingen van [gedaagde] worden dan ook afgewezen.
4.17.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden in reconventie begroot op € 966,00 (2 punter x tarief € 498,00). De nakosten worden op gebruikelijk wijze toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
vernietigt het op 12 oktober 2016 tussen partijen gewezen verstekvonnis,
en opnieuw recht doende:
in conventie
5.2.
wijst de vorderingen af;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 6.428,00;
5.4.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 966,00;
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
in conventie en in reconventie
5.8.
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen, rechter, bijgestaan door mr. A. Chu, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: