ECLI:NL:RBAMS:2022:3995

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
AMS - 21 _ 4084 dn 21_4025
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking en terugvordering van persoonsgebonden budget wegens fraude-onderzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 13 juli 2022, worden de beroepen van [eiseres] en [eiseres 2] tegen de intrekking en terugvordering van het persoonsgebonden budget (pgb) van [betrokkene] beoordeeld. [betrokkene], die een verstandelijke beperking heeft, ontving een pgb op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) voor zorgverlening. Het Zorgkantoor Zilveren Kruis startte een onderzoek naar de rechtmatigheid van de declaraties van [eiseres] na meldingen van mogelijke fraude. Dit leidde tot de intrekking van het pgb en een terugvordering van € 95.279,71. De rechtbank oordeelt dat het Zorgkantoor onvoldoende bewijs heeft geleverd om de intrekking en terugvordering te rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de administratie van [eiseres] nagenoeg sluitend is en dat er meer bewijs nodig is om te concluderen dat de zorg niet volledig is geleverd. De beroepen worden gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd en het Zorgkantoor wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 21/4084 en 21/4025

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres I (hierna: [eiseres] )

(gemachtigden: mr. F.P. Heijne en mr. C. Lahaije),
[eiseres 2]eiseres II (hierna: [eiseres 2] )
(gemachtigde: mr. R. Wijling),
samen ook: eisers
en

Zorgkantoor Zilveren Kruis, verweerder (hierna: het Zorgkantoor)

(gemachtigde: mr. H.J. Arnold).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van [eiseres] en [eiseres 2] tegen de intrekking en terugvordering van het persoonsgebonden budget (het pgb) van [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) over de jaren 2019 en 2020. [betrokkene] heeft vanwege een verstandelijke beperking een indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (de Wlz). Aan [betrokkene] is een pgb toegekend op grond van de Wlz voor het zorgprofiel Wonen met begeleiding en verzorging. [betrokkene] is budgethouder van zijn pgb, wat inhoudt dat hij met het hem toegekende pgb zijn eigen zorg kan inkopen. Sinds 15 januari 2013 kocht [betrokkene] zijn zorg in bij [eiseres] . [eiseres 2] is sinds 19 februari 2020 de bewindvoerder en mentor van [betrokkene] en is belast met het beheer van het pgb. Daarvoor was Stichting [naam 1] de bewindvoerder en was [Naam] (moeder van [betrokkene] ) mentor/gewaarborgde hulp. Het mentorschap en de bewindvoering is vanaf 19 november 2020 overgenomen door [Naam] .
1.2.
Omdat bij het Zorgkantoor meldingen over [eiseres] binnenkwamen en mede daardoor een vermoeden van fraude is ontstaan, is het Zorgkantoor eind januari/begin februari 2020 een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de declaraties van [eiseres] bij veertien budgethouders. Op 14 april 2020 heeft het Zorgkantoor telefonisch contact gehad met [betrokkene] , waarbij hem vragen zijn gesteld over onder andere de door [eiseres] verleende zorg. Het Zorgkantoor heeft in het rapport van voorlopige bevindingen van 19 mei 2020 de resultaten van het fraudeonderzoek neergelegd. De conclusies van het voorlopige rapport zijn – kort gezegd – dat de feitelijke en terechte levering van de zorg niet kan worden vastgesteld, dat er leemtes zijn in de dossiervoering en dat er sprake lijkt te zijn van belangenverstrengeling. Gelet op de bevindingen en het structurele karakter daarvan is volgens het Zorgkantoor sprake van fraude.
1.3.
Het Zorgkantoor heeft naar aanleiding van het fraudeonderzoek [betrokkene] verzocht om zijn pgb-administratie te overleggen. Met het besluit van [medio] augustus 2020 (het primaire besluit) is het pgb van [betrokkene] stopgezet [1] , ingetrokken en teruggevorderd [2] . Omdat niet duidelijk is of en hoeveel Wlz-zorg is geleverd, is het hele pgb teruggevorderd. De terugvordering bedraagt in het geval van [betrokkene] € 95.279,71 (€ 62.940,76 voor 2019 en € 32.338,95 voor 2020). Ook bij de overige dertien budgethouders is het pgb ingetrokken en teruggevorderd. In de intrekkingsbeschikkingen is aangegeven dat het bedrag niet zal worden geïnd bij de budgethouder en dat het Zorgkantoor bereid is de vordering over te nemen. Daartoe zal een vaststellingsovereenkomst worden gesloten tussen het Zorgkantoor en de budgethouder. Op 19 april 2021 hebben [betrokkene] en het Zorgkantoor een vaststellingsovereenkomst getekend.
1.4.
Het Zorgkantoor heeft op 16 september 2020 het definitieve rapport van bevindingen in het kader van het fraudeonderzoek opgemaakt en aangekondigd de schade met betrekking tot alle veertien budgethouders, in totaal € 950.906,56 op [eiseres] en/of [eiseres 2] en/of andere bewindvoerders te willen verhalen. [betrokkene] heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. [eiseres] en [eiseres 2] hebben als derde belanghebbende ook bezwaar gemaakt. Op 18 december 2020 heeft een hoorzitting met [eiseres] plaatsgevonden. In het gesprek van 19 mei 2021 heeft [betrokkene] – in aanwezigheid van zijn gemachtigde – verklaard over de verleende zorg.
1.5.
Met de brief van 1 maart 2021 heeft [eiseres] het Zorgkantoor in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op bezwaar. Op 19 maart 2021 heeft [eiseres] beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op veertien bezwaarschriften. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AMS [zaaksnummer] .
1.6.
Het Zorgkantoor heeft met het besluit van 6 juli 2021 (het bestreden besluit) de bezwaren van [betrokkene] , [eiseres] en [eiseres 2] ongegrond verklaard. [betrokkene] heeft hiertegen geen beroep ingesteld. [eiseres] heeft het beroep tegen het bestreden besluit gehandhaafd. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AMS [zaaksnummer] . [eiseres 2] heeft ook beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AMS [zaaksnummer] .
1.7.
Het Zorgkantoor heeft in beide beroepen een verweerschrift ingediend.
1.8
De rechtbank heeft de beroepen op 28 juni 2022 op zitting behandeld [3] . Namens [eiseres] was [naam] aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigden. Namens [eiseres 2] was [naam] aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens het Zorgkantoor waren aanwezig mr. S. Gezer, mr. C. Hartman, [naam] en [naam] , bijgestaan door de gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Algemene overwegingen

2.
2.1.
Voordat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van de vraag of in het concrete geval van [betrokkene] het pgb mocht worden stopgezet, ingetrokken en teruggevorderd, overweegt de rechtbank het volgende. Het dossier van [betrokkene] is één van de 14 dossiers waarin het Zorgkantoor, mede naar aanleiding van het grote fraudeonderzoek, het pgb heeft ingetrokken en teruggevorderd. De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft in de uitspraken van [medio] april 2022 [4] over de intrekking en terugvordering van de pgb’s van twee andere budgethouders geoordeeld. In die uitspraken heeft de rechtbank onder andere een oordeel gegeven over een aantal algemene punten dat ook van toepassing is in de onderhavige zaak.
2.2.
Met betrekking tot het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren verwijst de rechtbank naar haar oordeel in de genoemde uitspraken. [5] Omdat de tijdslijn, de termijnen en de handelingen in de bestuurlijke procedure beschreven in de bedoelde uitspraken in de zaak van [betrokkene] hetzelfde zijn, is ook in deze zaak het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond en is het maximale bedrag van € 1.442 aan dwangsommen verbeurd.
2.3.
Ook ten aanzien van de omvang van het geding verwijst de rechtbank naar haar oordeel in de genoemde uitspraken. [6] De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt, onder verwijzing naar de recente uitspraak van de rechtbank Midden Nederland van 11 februari 2022 [7] , dat het Zorgkantoor het bestreden besluit niet had mogen nemen en zich alleen tot de civiele rechter kan wenden. De rechtbank ziet geen aanleiding om van de vaste lijn van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [8] over de beoordeling van de rechtmatigheid van besluiten tot vaststelling en terugvordering van pgb’s door de bestuursrechter af te wijken. De rechtbank sluit ten slotte aan bij het oordeel dat eisers belanghebbende zijn bij het bestreden besluit en dat dit in volle omvang kan worden getoetst.
Concrete overwegingen over deze zaak
3.
3.1.
Het Zorgkantoor heeft het pgb van [betrokkene] ingetrokken op grond van artikel 5.20, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling langdurige zorg (de Rlz), omdat [betrokkene] zich niet zou hebben gehouden aan de pgb-verplichtingen. [9] Het Zorgkantoor heeft zijn conclusies met name gebaseerd op het (fraude)onderzoek waaruit kort gezegd zou blijken dat [eiseres] een valse voorstelling van zaken geeft, de pgb-administratie ondeugdelijk is, er geen zorgvuldige urencontrole heeft plaatsgevonden, er zorg is verleend die niet betaald mag worden vanuit de Wlz en niet is voldaan aan de verplichtingen die horen bij het pgb.
3.2.
In het dossier van [betrokkene] concludeert het Zorgkantoor in hoofdlijnen specifiek het volgende:
( a) De declaraties wijken af van de feitelijk geleverde uren. Er worden namelijk structureel meer uren gedeclareerd dan feitelijk geleverd.
( b) De gedeclareerde zorg is (deels) geen Wlz-zorg. Uit het (algemene) onderzoek is naar voren gekomen dat er uren worden gedeclareerd voor administratieve werkzaamheden (contacten met bewindvoerders/mentoren, rapporteren van zorg en voorbereiden/uitvoeren/nawerken van evaluatiegesprekken). Ook worden er uren gedeclareerd voor activiteiten zonder een concreet begeleidingsdoel (het voeren van gewone gesprekken over dagelijkse dingen en het meegaan naar gesprekken of boodschappen doen). [10] Tot slot wordt gedeclareerd voor het stelselmatig aanbieden van beschikbaarheidsdiensten. Al deze werkzaamheden vallen niet onder Wlz-zorg die uit het pgb-budget mag worden betaald. [11]
( c) De zorgdocumenten geven een onjuiste voorstelling van zaken en komen daarnaast ook niet overeen met de declaraties. De zorg in de zorgbeschrijving en nadere toelichting is omvangrijker omschreven dan in werkelijkheid wordt geleverd. Uit de facturen, urenspecificaties en de zorgarrangementen volgt dat er alleen begeleiding (BEG) is geleverd, terwijl uit de zorgdocumenten blijkt dat er persoonlijke verzorging (PV), huishoudelijke hulp (HH) en begeleiding individueel (BEG-I) zou worden geleverd. Een eventuele wijziging in de zorglevering moet onverwijld worden aangepast en doorgestuurd naar het Zorgkantoor. [12] Dat staat ook in de toekenningsbeschikking 2019 van 6 december 2018.
( d) De declaraties werden niet gezien en zijn niet ondertekend door [betrokkene] . Hij zag alleen de zorgarrangementen en tekende deze. Deze declaratiewijze duidt op een gebrekkige controle door de bewindvoerder en geeft een valse voorstelling van zaken.
Kan het onderzoek van het Zorgkantoor de conclusies dragen?
4.1.
In deze zaak gaat het erom of de intrekking (en terugvordering) van het pgb van [betrokkene] terecht is. De rechtbank merkt allereerst op dat het hier gaat om een besluit tot intrekking van de pgb verleningsbeschikking ten nadele van de verzekerde en dat is een belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor de intrekking of wijziging is voldaan in beginsel op het Zorgkantoor. [13] Het Zorgkantoor zal tegen de achtergrond van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) en de Wlz de nodige kennis over de relevante feiten moeten verzamelen en deugdelijk moeten motiveren dat een intrekking of wijziging van de verleningsbeschikking gerechtvaardigd is. Het Zorgkantoor heeft zijn conclusies die tot de intrekking hebben geleid gebaseerd op zijn onderzoek. Beoordeeld moet worden of het onderzoek de getrokken conclusies kan dragen.
Zorgdocumenten en de (tijdige) controle daarvan
4.2.
De rechtbank is – alles overziend – van oordeel dat het Zorgkantoor onvoldoende bewijs heeft geleverd om de getrokken conclusies en daarmee de intrekking van het pgb te onderbouwen. De administratie van [eiseres] is (op papier) nagenoeg sluitend. Dat betekent dat gekeken moet worden of dat wat er concreet ligt voldoende is om aan de sluitende administratie te doen twijfelen. Met betrekking tot de conclusie dat de zorgdocumenten een onjuiste voorstelling van zaken geven en niet overeen komen met de feitelijke situatie oordeelt de rechtbank als volgt. In de eerder aangehaalde uitspraken van [medio] april 2022 heeft de rechtbank overwogen dat uit de uitspraak van de Raad van 16 februari 2022 [14] volgt dat het Zorgkantoor bepaalde zaken – zoals de hier bedoelde zorg gerelateerde documenten – voorafgaand aan de betaling uit het pgb moet controleren. Als deze zaken pas achteraf worden gecontroleerd door het Zorgkantoor kunnen de eventuele gevolgen hiervan niet voor rekening van de budgethouder komen.
4.3.
In het geval van [betrokkene] betekent dit volgens de rechtbank het volgende. In het dossier van [betrokkene] bevinden zich verschillende zorg gerelateerde documenten. Uit de zorgovereenkomst van 5 oktober 2014 blijkt dat begeleiding en PV wordt geleverd. Uit de zorgbeschrijving van 5 oktober 2014 blijkt dat [betrokkene] dagelijks advies en ondersteuning bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) krijgt. Ingevuld is onder meer: boodschappen doen met begeleider, met begeleider koken, schoonmaaklijst maken en onderhouden, individuele begeleiding zoals beoordelingsgesprekken en opmaken weekplanning, in de ochtend gewekt worden door begeleider om naar werk te gaan. De moeder/gewaarborgde hulp van [betrokkene] verklaart ook dat er dagelijks ’s morgens en ‘s avonds begeleiding langskomt en dat [betrokkene] in de ochtend wordt geholpen met het opstarten van de dag. [15] Het Zorgkantoor schrijft in het verslag van het huisbezoek op 7 mei 2019 dat de geleverde zorg overeenkomt met de opgestelde zorgbeschrijvingen en dat de budgethouder en de gewaarborgde hulp tevreden zijn over de geleverde zorg. De bewindvoerder verklaart dat [betrokkene] een zorgmijder is, maar dat bekend is dat iemand met VG06 bij de hand moet worden genomen zodat hij de zorg krijgt die hij nodig heeft. [16] Hoewel in de zorgovereenkomst ook PV is aangekruist, maakt de rechtbank uit het voorgaande op dat het bij PV in het geval van [betrokkene] ook gaat om begeleiding bij persoonlijke verzorging. De zorg gerelateerde documenten komen in die zin in feite dan ook overeen met hetgeen gefactureerd is (BEG).
Feitelijke zorglevering
5.1.
De conclusie dat er structureel meer uren zijn gedeclareerd dan feitelijk geleverd baseert het Zorgkantoor op twee elementen: de verklaringen van [betrokkene] over de (omvang van de) zorg en de onbetrouwbaarheid van de roosters. Uit de verklaringen van [betrokkene] blijkt volgens het Zorgkantoor dat er minder zorg is geleverd dan wordt gedeclareerd. Het Zorgkantoor twijfelt daarnaast aan de authenticiteit van de roosters, omdat er meerdere roosters zijn die niet helemaal met elkaar stroken. In de primaire fase heeft [eiseres] een rooster overgelegd (het gestelde capaciteitsrooster) en in de bezwaarfase een ander rooster (het dienstrooster). Bij een andere budgethouder hing er weer een ander rooster (van oktober 2019) in de woning. Daarvan heeft het Zorgkantoor een foto overgelegd. Ook blijkt uit de roosters dat de uren waarop zorg is geleverd en de namen van de zorgverleners niet altijd overeenkomen met elkaar.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs ten grondslag ligt aan de conclusie dat er structureel meer uren worden gedeclareerd dan feitelijk geleverd. Vooropgesteld geldt dat – zoals ook volgt uit de uitspraken van [medio] april 2022 – niet zonder meer kan worden uitgegaan van verklaringen van kwetsbare budgethouders, zonder ondersteuning door andere objectieve bewijsmiddelen. De rechtbank maakt over het algemeen kanttekeningen bij de wijze waarop de gesprekken met de budgethouders zijn gevoerd. De budgethouder is vooraf niet goed duidelijk gemaakt waar het gesprek op zag en wat daarvan de gevolgen konden zijn. Niet is meegedeeld dat de gesprekken werden opgenomen. Wat door de budgethouders is verklaard, is voor waar aangenomen en is ten onrechte niet nader onderzocht. Het Zorgkantoor heeft met [betrokkene] gesproken buiten de aanwezigheid van een mentor, gewaarborgde hulp of iemand anders die zijn belangen kon behartigen, terwijl hij buiten liep en er in de omgeving van alles gebeurde, wat storend is in het gesprek.
5.3
Inhoudelijk blijkt uit de declaraties dat ongeveer 83 uur per maand – dus ongeveer 19 uur per week – werd gedeclareerd. De verklaringen van [betrokkene] zijn niet (geheel) consistent en komen ook niet overeen met wat de gemachtigde daarover verklaart. Zo verklaart [betrokkene] eerst dat [eiseres] vijf keer per week langs kwam en 1,5 uur zorg verleent. [17] Dat is een totaal van 7,5 uur per week. Later verklaart hij dat [eiseres] op maandag tot en met vrijdag en zondag 1,5 tot 2 uur zorg verleende. [18] Dat is 7,5 tot 12 uur per week. [betrokkene] is niet bevraagd over deze inconsistenties. De rechtbank vindt dan ook dat niet zonder meer van de (inconsistente) verklaringen van [betrokkene] mag worden uitgegaan. [betrokkene] heeft een periode stage gelopen als stratenmaker, maar het Zorgkantoor heeft niet onderzocht hoe lang deze periode was en wanneer dan de begeleiding werd gegeven. [betrokkene] vindt bovendien dat hij geen zorg nodig heeft, dit in tegenstelling tot de bewindvoerder en moeder / gewaarborgde hulp, die ervan overtuigd zijn dat hij veel zorg krijgt en ook nodig heeft. Ook zijn de zorgverleners niet bevraagd.
5.4
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het standpunt van het Zorgkantoor over de authenticiteit van de roosters niet wordt gevolgd. Het rooster van oktober 2019 levert in deze zaak, die ziet op een andere budgethouder, op zichzelf geen bewijs op. De rechtbank stelt daarnaast vast dat of nou van het (gestelde) capaciteitsrooster of het dienstrooster moet wordt uitgegaan, daaruit niet blijkt dat meer zorg is gefactureerd dan geleverd. Voor zover er enkele keren wel meer is gefactureerd, is sprake van een hele minieme afwijking (van enkele minuten). Deze afwijking valt binnen de foutmarge en rechtvaardigt niet de volledige intrekking en terugvordering van het pgb. De rechtbank kan de uitleg van [eiseres] – dat het (gestelde) capaciteitsrooster een planning van de te leveren zorg betreft, de feitelijke zorg in het dienstrooster staat en als er meer zorg is geleverd dan waarvoor budget beschikbaar was, dit niet in rekening wordt gebracht – volgen. Die uitleg strookt namelijk ook met de overgelegde declaraties. Verder kan het volgens [eiseres] voorkomen dat de zorg op een ander tijdstip of door een andere zorgverlener wordt verleend dan aanvankelijk gepland. Dat er incidenteel van de roosters werd afgeweken is volgens de rechtbank onvoldoende om de conclusie te dragen dat er structureel meer zorg is gedeclareerd dan feitelijk is geleverd.
Deels geen Wlz-zorg
Voor het standpunt dat de geleverde zorg (deels) geen Wlz-zorg is, is er volgens de rechtbank ook onvoldoende bewijs. Deze conclusie is namelijk gebaseerd op verklaringen van [betrokkene] [19] en op het algemene fraudeonderzoek. Zoals onder 4.3 en 5.3 al geoordeeld, is [betrokkene] een zorgmijder die zichzelf overschat. Van zijn verklaringen kan niet zonder meer worden uitgegaan. Het algemene fraudeonderzoek kan enkel als aanvullend bewijs dienen, omdat dit niet ziet op de individuele zorg die [betrokkene] al dan niet ontvangt. De door verweerder gebruikte bewijsmiddelen kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet dienen als onderbouwing voor de conclusie dat er (deels) geen Wlz-zorg is geleverd aan [betrokkene] .
Wijze van declareren
7.1
Over de wijze van declareren – namelijk het alleen laten tekenen van de zorgarrangementen en niet tevens van de bijbehorende specificaties en facturen door de budgethouder of namens hem zijn bewindvoerder en/of zijn gewaarborgde hulp – verwijst de rechtbank weer naar de uitspraken van [medio] april 2022. Uit het dossier blijkt dat voor het overgrote deel van de intrekkings- en terugvorderingsperiode, de gewaarborgde hulp en de vorige bewindvoerder ( [naam 1] ) belast waren met de controle van het pgb. Deze gewaarborgde hulp en bewindvoerder zijn echter door het Zorgkantoor niet aangesproken; een gebrekkige controle op de declaraties wordt hen niet tegengeworpen. De budgethouder wordt hiervoor evenmin verantwoordelijk gehouden. De rechtbank is van oordeel dat het niet terecht is dat [eiseres] op haar beurt wel verantwoordelijk wordt gehouden voor deze werkwijze. Een zorgverlener is immers niet belast met deze controletaak. De suggestie van het Zorgkantoor dat deze wijze van declareren door [eiseres] is opgezet om de controle van het pgb te omzeilen, volgt de rechtbank niet, omdat dit niet uit het onderzoek is gebleken. De rechtbank merkt daarbij nog op dat sinds vele jaren op deze manier – waarbij alleen het zorgarrangement werd getekend – werd gedeclareerd. Het Zorgkantoor had dit dus eerder kunnen en moeten constateren, maar desondanks zijn de declaraties altijd goedgekeurd en is het pgb gewoon uitbetaald. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hoewel het enkel ondertekenen door de gewaarborgde hulp of bewindvoerder van het zorgarrangement en niet tevens de facturen niet in lijn is met de afspraken uit de zorgovereenkomst, dit niet dermate ernstig is dat daaruit kan worden afgeleid dat de zorg niet is geleverd of dat dit op zichzelf aanleiding voor een volledige intrekking en terugvordering vormt.
7.2
De rechtbank is concluderend van oordeel dat in een geval als het onderhavige, waarbij sprake is van een (nagenoeg) sluitende administratie, er meer bewijs nodig is dan in dit dossier aanwezig, om tot de conclusie te kunnen komen dat de zorg niet (volledig) is geleverd. Op basis van het (beperkte) onderzoek, zoals dat heeft plaatsgevonden, kan het Zorgkantoor dus niet – achteraf – de conclusies trekken zoals het heeft gedaan. Het door het Zorgkantoor verrichte onderzoek heeft te weinig concreet bewijs opgeleverd om op basis daarvan harde conclusies te trekken over de geleverde zorg. Het Zorgkantoor is derhalve niet in de bewijslast geslaagd om het pgb lager vast te kunnen stellen of in te trekken. Dat betekent dat de beroepen gegrond zijn. De overige beroepsgronden hoeven daarom niet meer besproken te worden.
Verwijten aan [eiseres 2]
8.1
In het bestreden besluit zijn aan [eiseres 2] – in zijn rol en verantwoordelijkheid als bewindvoerder – stevige verwijten gemaakt. Het Zorgkantoor heeft dit standpunt op de zitting bijgesteld, in die zin dat deze bewindvoerder geen fraude verweten wordt, maar alleen dat hij onvoldoende controle op het pgb heeft gehouden. De rechtbank vindt dat uit het dossier duidelijk blijkt dat [eiseres 2] geen verwijt treft ten aanzien van zijn controletaken als bewindvoerder. [eiseres 2] is namelijk pas vanaf februari 2020 – en ten tijde van het onderzoek dus pas erg kort – in beeld als bewindvoerder.
8.2
De periode waarop de intrekking en terugvordering ziet, is januari 2019 tot oktober 2020. Op het overgrote deel van deze periode was [naam 1] de bewindvoerder en de moeder van [betrokkene] de gewaarborgde hulp. Nog daargelaten dat [eiseres 2] dus slechts over een zeer beperkt deel van de intrekkings- en terugvorderingsperiode de bewindvoerder was en los van de vraag of het handelen van een derde over de periode voor zijn tijd überhaupt aan hem kan worden toegerekend, blijkt volgens de rechtbank in ieder geval dat deze bewindvoerder vanaf het moment dat hij is aangesteld veel actie heeft ondernomen om te zorgen dat het pgb goed werd besteed en er juist bovenop heeft gezeten. Bovendien heeft hij wel geverifieerd of [betrokkene] zorg heeft gekregen en geconstateerd dat [betrokkene] zichzelf overschat en veel zorg nodig heeft. De bewindvoerder verklaart dat hij goed contact had met de begeleiders en dat hij het idee had dat zij er bovenop zaten. [20] Het enkele feit dat de bewindvoerder twee facturen heeft getekend over de periode dat hij nog geen bewindvoerder was, maakt dan ook niet dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank vindt het overigens lastig te begrijpen dat – de duidelijk passievere – [naam 1] en de gewaarborgde hulp niets verweten wordt, maar [eiseres 2] , die zich als bewindvoerder veel actiever opstelde, wel stevige verwijten worden gemaakt. De rechtbank volgt de gemaakte verwijten dan ook niet.
Conclusie
9.1.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het Zorgkantoor niet heeft voldaan aan zijn bewijslast om voldoende aannemelijk te maken dat [betrokkene] zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen behorende bij een pgb over de jaren 2019 en 2020. De aan [eiseres] en [eiseres 2] gemaakte verwijten zijn onvoldoende hard gemaakt. De beroepen zijn gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
9.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het Zorgkantoor in de gelegenheid te stellen alsnog het nodige onderzoek te laten doen om het bestreden besluit te voorzien van een deugdelijke feitelijke grondslag. De rechtbank zal het primaire besluit onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats zal treden van het vernietigde bestreden besluit.
9.3.
Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Zorgkantoor aan [eiseres] en [eiseres 2] het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
9.4.
De rechtbank veroordeelt het Zorgkantoor in de door [eiseres] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,-). Omdat ook het primaire besluit wordt herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid, komen ook de proceskosten van de bezwaarfase voor vergoeding in aanmerking. Dit betreft 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1. De proceskostenveroordeling bedraagt in totaal € 2.600,‑. De rechtbank ziet geen reden om, zoals door [eiseres] verzocht, een zwaardere wegingsfactor toe te passen.
9.5.
De rechtbank veroordeelt het Zorgkantoor in de door [eiseres 2] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,-). Omdat ook het primaire besluit wordt herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid, komen ook de proceskosten van de bezwaarfase voor vergoeding in aanmerking. Dit betreft 1 punt voor het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1. De proceskostenveroordeling bedraagt in totaal € 2.059,‑. De rechtbank ziet geen reden om, zoals door [eiseres 2] verzocht, af te wijken van de wettelijke regeling.
Schadevergoeding
10.1.
[eiseres] heeft gevraagd om vergoeding van de schade, die zij als gevolg van het bestreden besluit heeft geleden.
10.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit een verzoek als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:91 van deze wet. Zoals op de zitting met partijen is besproken zal de rechtbank in een afzonderlijke uitspraak over dit verzoek oordelen. Het onderzoek zal daartoe – voor zover het ziet op het deel van dit schadeverzoek – worden heropend onder een nieuw procedurenummer. In die zaak zal dan uitsluitend het verzoek om schadevergoeding ter beoordeling staan.
Beslissing
De rechtbank
In de zaak AMS 21/4025 :
  • verklaart het beroep gegrond;
  • stelt de door het Zorgkantoor verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
  • vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat het onderzoek wordt heropend onder een nieuw procedurenummer ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent de gevorderde schadevergoeding;
  • draagt het Zorgkantoor op het betaalde griffierecht van € 360,- aan [eiseres] te vergoeden;
  • veroordeelt het Zorgkantoor in de proceskosten van [eiseres] tot een bedrag van € 2.600,-.
In de zaak AMS 21/4084 :
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt het Zorgkantoor op het betaalde griffierecht van € 181,- aan [eiseres 2] te vergoeden;
  • veroordeelt het Zorgkantoor in de proceskosten van [eiseres 2] tot een bedrag van € 2.059,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het met deze uitspraak niet eens?

Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.per 1 oktober 2020.
2.per 1 januari 2019.
3.De zaken zijn op zitting gevoegd behandeld met de zaken AMS [zaaksnummer] en na de zitting weer gesplitst.
5.ECLI:NL:RBAMS:2022:2241 en ECLI:NL:RBAMS:2022:2242, rechtsoverwegingen 2.1 t/m 2.4.
6.ECLI:NL:RBAMS:2022:2241 en ECLI:NL:RBAMS:2022:2242, rechtsoverwegingen 3.1 t/m 3.3.
8.In de uitspraak van 14 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2408.
9.Het Zorgkantoor verwijst in zijn besluiten naar de artikelen 5.16, 5.17, 5.18, 5.20, tweede lid, sub b, en 5.23 van de Rlz en naar 4:48 en 4:69 van de Awb.
10.Verklaringen [betrokkene] tijdens de hoorzitting van 9 april 2021.
11.Op grond van artikel 5.16, vierde lid, van de Rlz.
12.Op grond van artikel 5.18, onder c, van de Rlz.
13.ECLI:NL:CRVB:2022:250, rechtsoverweging 3.4 en 3.5.
15.Huisbezoek 13 november 2019.
16.Gesprek op 4 augustus 3030 met [naam] van [eiseres 2] .
17.Telefoongesprek op 26 november 2019.
18.Telefoongesprek op 4 augustus 2020.
19.Telefoongesprekken op 26 november 2019 en 4 augustus 2020.
20.Telefoongesprek op 4 augustus 2020.