ECLI:NL:RBAMS:2022:4000

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
C/13/702688 / HA ZA 21-512
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige publicatie en beschuldiging van bevoordeling in grondtransactie door NRC Media en Mediahuis Limburg

In deze zaak vorderde eiser, een prominent politicus, een verklaring voor recht dat NRC Media en Mediahuis Limburg onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld door hem te beschuldigen van bevoordeling in het kader van een grondtransactie uit 2010. Eiser stelde dat de beschuldigingen, die in verschillende publicaties werden gedaan, niet op feiten waren gebaseerd en zijn reputatie ernstig hadden geschaad. De rechtbank beoordeelde de publicaties en de context waarin deze waren gedaan, waarbij de vrijheid van meningsuiting van de media werd afgewogen tegen de bescherming van de eer en goede naam van eiser. De rechtbank oordeelde dat de kwalificatie 'bevoordeling' niet onrechtmatig was, maar dat de toevoeging 'voor tienduizenden euro's' onvoldoende feitelijke basis had. De rechtbank verklaarde dat NRC Media en Mediahuis Limburg onrechtmatig hadden gehandeld door deze specifieke beschuldiging te uiten. Eiser kreeg gedeeltelijk gelijk, en de rechtbank beval de media om rectificatie te publiceren en de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/702688 / HA ZA 21-512
Vonnis van 13 juli 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.A.K. van den Berg te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NRC MEDIA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEDIAHUIS LIMBURG B.V.,
gevestigd te Sittard,
5.
[gedaagde 5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[gedaagde 6],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.P. van den Brink te Amsterdam.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd. Gedaagden worden ieder afzonderlijk NRC Media, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , Mediahuis Limburg, [gedaagde 5] en [gedaagde 6] genoemd, en tezamen NRC c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure na de dagvaarding van 25 mei 2021, blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 10 november 2021, met de daarin genoemde stukken,
  • het tussenvonnis van 15 december 2021, waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 12 mei 2022, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
NRC c.s. heeft in 2020 een aantal artikelen gepubliceerd over de aankoop van grond door [eiser] in 2010 waarbij [eiser] gebruik heeft gemaakt van de “Ruimte voor Ruimte regeling”. In de artikelen wordt onder meer geconcludeerd dat [eiser] daarbij bevoordeeld is. [eiser] vordert – kort gezegd – dat het NRC c.s. wordt verboden zich op dergelijke wijze over [eiser] uit te laten.

3.De feiten

3.1.
[eiser] was in de periode 1999 tot 2005 wethouder van Horst aan de Maas. In 2005 werd hij Tweede Kamerlid van het CDA, een functie die hij ook op dit moment vervult. [eiser] was staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor het CDA, waartoe hij benoemd is in 2017. Van 1 november 2019 tot en met 14 april 2020 was [eiser] minister op het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK), ter vervanging van minister Ollongren.
3.2.
NRC Media is uitgever van het NRC Handelsblad (hierna: NRC) en nrc.nl en [gedaagde 2] is hoofdredacteur van beide uitgaven. Mediahuis Limburg geeft de offline en online versie van De Limburger uit en [gedaagde 5] is hoofdredacteur van beiden. [gedaagde 3] en [gedaagde 6] zijn redacteur en schrijven voor NRC en De Limburger en de online versies daarvan.
Ruimte voor Ruimte regeling
3.3.
In de periode 2009-2010 hebben [eiser] en zijn echtgenote grond met agrarische bestemming gekocht in de gemeente in Horst aan de Maas via de Ruimte voor Ruimte regeling (hierna: RvR-regeling). De RvR-regeling maakt het mogelijk om woningbouw te realiseren op percelen waar krachtens het bestemmingsplan geen woningbouw is toegestaan. De RvR-regeling is mede in het leven geroepen om ervoor te zorgen dat de intensieve veehouderij minder wordt vanwege de druk op het milieu. Boeren die stoppen krijgen een vergoeding voor de sloop van de stallen. Deze ‘sloopsubsidie’ kunnen provincies terugverdienen middels de verkoop van grond waarvan de bestemming is omgezet van agrarisch naar wonen.
Dit betekent dat, met een beroep op de RvR-regeling, de nieuwe eigenaar die het perceel met agrarische bestemming heeft gekocht van de boer, het perceel tegen een gering bedrag overdraagt aan de Ruimte voor Ruimte CV. De RvR CV regelt vervolgens dat het perceel in juridische zin bouwrijp wordt gemaakt en verkoopt het mét woonbestemming terug aan dezelfde eigenaar, waarna er een woning op het perceel kan worden gebouwd. De door de verkoper van het perceel, in dit geval [eiser] , aan de RvR CV betaalde koopsom wordt gebruikt om de sloop van opstallen te financieren. In Limburg is de RvR-regeling ondergebracht in de Ruimte voor Ruimte Limburg CV, een publiek private samenwerking van de Provincie Limburg en Bouwfonds Ontwikkeling B.V. (hierna: RvR CV).
3.4.
In een brief van 9 februari 2006 van de RvR CV aan de burgemeesters en wethouders van Nederweert wordt de werkwijze van de RvR-regeling nader uiteengezet. In deze brief staat onder meer:
“(…) De onderneming koopt de, oorspronkelijke agrarische, grond aan en ontwikkelt deze tot woningbouwkavel, waarna de grond wordt terugverkocht aan de initiatiefnemer. De onderneming biedt een all-in pakket aan. Wij doorlopen ten behoeve van onze klant de planologische procedure (inclusief alle benodigde onderzoeken en overlegsituaties), waardoor woningbouw mogelijk wordt gemaakt op het perceel en maken de kavel bouw- en woonrijp. Als uitgangspunten voor de bepaling van de verkoopprijs hanteert de onderneming buiten de aankoopkosten en een bijdrage aan de door ons reeds betaalde sloopkostenvergoeding: € 90.000,-- voor een kavel van 1.000 m2. (…) In het algemeen komt de verkoopprijs van een kavel van 1.000 m2 uit op circa € 160.000,-- inclusief BTW. Wij kunnen de verkoopprijs verlagen, als daartegenover staat een verlaging van de inkoopprijs. (…)”
3.5.
In 2007 is de RvR-regeling toegepast op het perceel naast dat van [eiser] (hierna: de buurman van [eiser] ). De buurman van [eiser] heeft een perceel ter grootte van 750 m2 aan RvR CV verkocht voor een prijs van € 3.375,- en weer teruggekocht van de RvR CV voor € 163.500,-. De buurman van [eiser] heeft hierbij gebruik gemaakt van de RvR-regeling op basis van de ‘oude artikel 19-procedure’, waarbij de nieuwe eigenaar van de grond een ‘vrijstelling’ kreeg van het toepasselijke bestemmingsplan, zodat op het perceel gebouwd kon worden.
De door [eiser] gevolgde procedure
3.6.
Op 2 februari 2009 hebben [eiser] en zijn echtgenote het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas (hierna: B&W) verzocht om met gebruikmaking van de RvR-regeling toestemming te verlenen voor het realiseren van een woning aan de [adres] op een perceel waar het bouwen van een woning krachtens het bestemmingsplan niet is toegestaan. In het verzoek wordt aangegeven dat de kavel waarop de woning zal worden gebouwd circa 3.000 m2 groot is.
Ten tijde van dit verzoek bestond de oude artikel 19-procedure niet meer en werd op het verzoek beslist door middel van een projectbesluit ex artikel 3.10 Wet Ruimtelijke ordening (Wro) (hierna: het Projectbesluit, soms ook genoemd planbesluit), waarbij de bestemming van een perceel kan worden gewijzigd van agrarisch naar wonen. Het gaat hier dus niet om een vrijstelling van een bestemmingsplan, maar om een soort ‘postzegel bestemmingsplan’ waarbij de bestemming voor alleen dat perceel wordt gewijzigd.
3.7.
Onderdeel van het ontwerpprojectbesluit dat naar aanleiding van het verzoek van [eiser] is opgesteld en dat vooraf gaat aan een definitief Projectbesluit, is een stuk van 18 januari 2010 waarin het project van [eiser] wordt beschreven en waarin de voorwaarden staan waaraan de bestemmingswijziging moet voldoen, de ‘Ruimtelijke onderbouwing in het kader van een projectbesluit ex artikel 3.10 Wro’. Hierin staat, onder meer:
“(…)
Projectbeschrijving
In de toekomstige situatie wordt, op de momenteel als grasland/weiland gebruikte gronden, één vrijstaande woning opgericht. De woning wordt landschappelijk ingepast (…) en past tevens binnen de bouwvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan. Het perceel, dat tevens het projectgebied is, heeft een oppervlakte van circa 1.500 m2. Het realiseren van gebouwen (zowel hoofdgebouw als bijgebouwen) dient plaats te vinden binnen het aangegeven bouwvlak dat een oppervlakte heeft van 750 m2.
(…)
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bouwregels:

1.Hoofdgebouwen

a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
b. er mag maximaal één woning worden opgericht;
(…)
i. de inhoud moet minimaal 250 m3 en mag maximaal 1.000 m3 bedragen.

3.Bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen (…)”
3.8.
Op enig moment in 2009 is er een verkoopovereenkomst van de bouwkavel gelegen aan de [adres] van 750 m2 tussen [eiser] en zijn echtgenote en de RvR CV gesloten, waarbij de RvR CV de bouwkavel heeft terug verkocht aan [eiser] , voor een verkoopprijs van € 171.750,- .
3.9.
Op 9 april 2010 is er door ambtenaren een adviesnota opgesteld voor B&W over het nemen van het Projectbesluit voor de realisatie van de RvR-kavel van [eiser] . De ambtenaren kwamen tot de conclusie dat de woning die [eiser] wilde bouwen op de kavel niet voldeed aan de op dat moment geldende voorwaarden van het Projectbesluit en zij hebben daarom negatief geadviseerd. In het advies staat, voor zover relevant:
“(…) Het voorliggende schetsplan voldoet niet aan de voorwaarden:
1. Het perceel is kleiner dan 2000m2. Het perceel is namelijk ca. 1.500 m2 en het bouwvlak 750 m2.
2. Er is geen sprake van bestaande bouw.
3. Er is geen sprake van extra sloop.
(…)
Advies
Omdat het schetsplan niet voldoet aan het concept beleid, is het advies om vast te houden aan de bouwregels uit het projectbesluit en het projectbesluit ongewijzigd vast te stellen.
(…)
TOELICHTING
In de bouwregels op pagina 9 van de ruimtelijke onderbouwing is bepaald dat er een woning gebouwd mag worden met een minimale inhoud van 250 m3 en een maximale inhoud van 1.000 m3. Dit zijn de standaard maten die gehanteerd worden bij Ruimte voor Ruimte kavels. (…)
Tijdens de terinzagelegging van het projectbesluit, op 12 maart 2010, is door fam. [eiser] een schetsplan voor een woning ingediend. Een kopie van dit schetsplan is bijgevoegd. Op het schetsplan zijn geen inhoudsmaten aangegeven. Mondeling hebben wij vernomen dat de inhoud van de woning meer dan 1.000 m3 is. Concreet betekent dit dat de woning niet voldoet aan de bouwregels van het projectbesluit dat specifiek voor deze locatie is opgesteld. (…)
Groter dan 1000m3 is toegestaan bij:
Bestaande bouw
- Als sprake is van een bestaand grote langgevelboerderij, of een andere karakteristiek gebouw, mag intern verbouwd worden.
Nieuwbouw
- De kavel moet groter zijn dan 2000 m2
- De vormgeving en het materiaalgebruik moet zodanig uitgevoerd worden dat de cultuurhistorische identiteit van de omgeving versterkt wordt.
- Voor de extra omvang van de bebouwing (dat gedeelte dat groter is dan 1000m3) moet elders extra gesloopt worden. (ook planologisch vastleggen dat er niet meer teruggebouwd kan worden)
- Extra bijgebouwen bij deze grote woning kunnen alleen gerealiseerd worden als elders in een verhouding 1:3 gesloopt wordt (…)”
3.10.
Op 12 april 2010 is het Projectbesluit door B&W vastgesteld. Hierin staat, voor zover relevant:
“(…) het verzoek conform het bepaalde in artikel 3.10, lid 2 Wet ruimtelijke ordening is voorzien van een ruimtelijke onderbouwing van het bureau Oranjewoud et projectnummer 200163, revisie 02 en datum 18 januari 2010, welke onderbouwing integraal onderdeel uitmaakt van dit besluit; [rb: zie hiervoor onder 3.7] (…)
het projectbesluit is ten opzichte van het ontwerpbesluit op de volgende onderdelen gewijzigd:
- de maximale inhoud voor het hoofdgebouw is vergroot van 1000 m3 naar 1250 m3.
- de maximale hoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde is vergroot van 3 naar 4 meter. (…)”
3.11.
Op 1 juli 2010 heeft [eiser] een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend bij de gemeente. In de aanvraag wordt aangegeven dat het bouwwerk uiteindelijk een bruto inhoud zal hebben van 1.268 m3. Op 2 september 2010 is bouwvergunning verleend.
3.12.
Op 3 september 2010 heeft de toenmalige eigenaar van het perceel van 3.500 m2 (de boer) dit perceel, met toen nog agrarische bestemming, geleverd aan [eiser] voor een bedrag van € 100.000,-.
3.13.
Op eveneens 3 september 2010 heeft [eiser] samen met zijn echtgenote een perceel van 750 m2 (van de net aangeschafte 3.500 m2) aan RvR CV geleverd voor een prijs van € 3.375,-.
3.14.
Op 8 september 2010 heeft RvR CV aan [eiser] en zijn echtgenote het perceel van 750 m2 als ‘bouwkavel’ terug geleverd voor een prijs van € 144.117,65.
3.15.
Hierna is medio 2011 het door de RvR CV aan [eiser] terug geleverde perceel van 750 m2 ingemeten door het Kadaster. Het perceel werd vervolgens in het Kadaster ingeschreven met een grootte van 1.175 m2.
3.16.
[gedaagde 3] heeft in maart en april 2020 contact gehad met het Kadaster en vragen gesteld over de inmeting van het perceel van [eiser] . Het Kadaster heeft hierop per e-mail geantwoord, voor zover relevant:
“(…) Zoals wij al even kort bespraken doet het Kadaster dat vandaag de dag zeker wanneer er grote verschillen worden geconstateerd. Echter in het verleden (ook ten tijde van de akte(s) die wij van jou ontvingen) was het beleid om je aan de civiel juridische werkelijkheid vast te houden. Er werden geen aanvullende vragen gesteld bij verschillen tussen de kadastrale grootte en de in de akte vermelde oppervlakte.
(…)
Hoe kwalificeert het Kadaster de gang van zaken?
De meting is in de voorgelegde gevallen in technische zin op een juiste wijze uitgevoerd. Naar de maatstaven van nu, gezien de maatschappelijke ontwikkelingen (zie het antwoord op vraag 2) zou het Kadaster vragen stellen aan partijen c.q. de notaris die de akte heeft gepasseerd. (…)”
3.17.
Op 17 januari 2012 is een herziening van het bestemmingsplan buitengebied waarin het perceel van [eiser] is gelegen, vastgesteld door B&W. Daarin is bepaald dat, door steeds vakere verzoeken om een grotere woning te mogen bouwen, de uitgangspunten voor het bouw van een woning van meer dan 1.000 m3 zijn uitgebreid.
Eerste serie publicaties en daaraan voorafgaande correspondentie
3.18.
Op 22, 23 en 24 mei 2020 is in NRC Handelsblad en in De Limburger (zowel in de offline als online versie) een eerste serie publicaties verschenen, geschreven door [gedaagde 3] en/of [gedaagde 6] , over de grondtransactie van [eiser] in Horst aan de Maas in 2010. Het gaat onder andere om de volgende artikelen (hierna: de eerste serie publicaties):
  • [gedaagde 3] en [gedaagde 6] ,
  • [gedaagde 3] en [gedaagde 6] ,
  • [gedaagde 3] ,
  • [gedaagde 3] ,
  • [gedaagde 6] ,
  • [gedaagde 3] en [gedaagde 6] ,
3.19.
In het artikel van 22 mei 2020 staat onder meer:
“(…) Wat is het nieuws?
Staatssecretaris [eiser](Binnenlandse Zaken, CDA) is, toen hij nog Tweede Kamerlid was, bij een grondtransactie
bevoordeeld door een onderneming van de provincie Limburg. Dat leverde hem een voordeel op van tienduizenden euro’s. (…)”.
3.20.
In het op 23 en 24 mei 2020 verschenen artikel in de weekendkrant is uitleg gegeven over de RvR-regeling, waarbij diverse voorbeelden zijn genoemd en deskundigen aan het woord zijn gelaten om deze regeling toe te lichten. Het voorbeeld van [eiser] wordt ook dit artikel genoemd en hierover staan onder meer de volgende passages:
“(…) In zijn periode als Kamerlid maakte [eiser] zelf gebruik van ruimte-voor-ruimte. (…)
Piet Eichholtz, hoogleraar vastgoedfinanciering aan de Universiteit van Maastricht, noemt de ruimte-voor-ruimteregeling „ideaal voor insiders”. „Het is ingewikkeld en je moet maar net weten dat dit mogelijk is.”
[eiser] is zo’n insider. Hij blijkt bovendien voor tienduizenden euro’s bevoordeeld ten opzichte van andere door de kranten onderzochte eenpitters. Zij kregen, net als [eiser] , een bestemmingswijziging via een projectprocedure.
Maar waar andere eenpitters een woonbestemming voor duizend vierkante meters ontvingen, regelde het ruimtebedrijf [RvR CV, rb] voor [eiser] een woonstemming voor 1.500 van zijn 3.500 vierkante meter agrarische grond.
Terwijl hij méér ‘woongrond’ kreeg dan anderen, hoefde [eiser] daarna bij het ruimtebedrijf slechts 750 vierkante meter af te rekenen. En dat terwijl duizend vierkante meter verplicht is, bevestigt [naam 1] tot drie keer toe in het interview in zijn kantoortoren. „Onze lijn is duizend meter. Punt. Dat moet je minimaal inbrengen. Dat is altijd zo geweest.” Na een telefoontje van [eiser] meldt [naam 1] dat behalve [eiser] nog zes eenpitters minder meters konden afrekenen.
Na het passeren van de notariële leveringsakte in 2010 kwam het Kadaster het perceel definitief opmeten. [eiser] en een medewerker van het ruimtebedrijf wezen de landmeter er samen op dat het zojuist gekochte bouwperceel 1.175 vierkante meter groot was. Dat was 425 vierkante meter méér dan waarvoor [eiser] bij de notaris afgerekend had.
„Dat ruikt echt naar vis”, zegt hoogleraar Eichholtz. „Als je zegt: ik wil bij de notaris laag afrekenen maar ga bij de landmeter die bouwkavel toch 50 procent groter maken, dan ga je buiten de lijntjes.” Hoogleraar notarieel recht Pim Huijgen (Universiteit Leiden) noemt het verschil tussen afgerekende en de door het kadaster opgemeten vierkante meters een overschrijding die hij in 33 jaar nog nooit heeft meegemaakt.
„Het is werkelijk ongekend. Hij koopt op papier minder maar krijgt in werkelijkheid veel meer voor een verhoudingsgewijs zeer aantrekkelijke prijs. Dat lijkt op politieke bevoordeling.”
(…)
Op verzoek van de kranten onderzocht het Kadaster de transactie (…) Een kleine afwijking in de perceelgrootte hoeft niet vreemd te zijn, maar dit was ongebruikelijk, vindt ook het Kadaster: „Zouden dergelijke afwijkingen tegenwoordig geconstateerd worden, dan onderneemt het Kadaster actie door notaris en/of partijen vragen te stellen.”
(…)
Als de kranten een concepttekst toesturen, volgt een schriftelijke verklaring, [eiser] ziet „veel feitelijke onjuistheden”.
(…)
De grondtransactie voor zijn eigen droomhuis leverde hem geen voordeel op, schrijft hij.
(…)
De woordvoerder meldt zich opnieuw. [eiser] heeft „een onafhankelijke derde partij” naar de casus laten kijken. Het blijkt Arjen Bregman, bijzonder hoogleraar Bouwrecht in Groningen – maar ook betaald adviseur van de provincie Limburg, eigenaar van het ruimtebedrijf. Bregman concludeert dat [eiser] niet financieel is bevoordeeld. De afwijking in het Kadaster had geen invloed op de waarde van zijn perceel, was hoogstens „een beetje dom”. (…)”
3.21.
In de aanloop naar de eerste serie publicaties is er diverse malen contact geweest tussen [gedaagde 3] en de woordvoerder van [eiser] , de heer [woordvoerder eiser] (hierna: [woordvoerder eiser] ). [gedaagde 3] heeft diverse vragen gestuurd naar [woordvoerder eiser] met de mededeling dat dat was in verband met een voorgenomen publicatie. De vragen zagen op de RvR-regeling en de wijze waarop [eiser] daarvan ten eigen voordele gebruik zou hebben gemaakt in 2010. Vermeld wordt onder meer dat [eiser] voor tienduizenden euro’s zou zijn bevoordeeld door bij de aankoop van zijn perceel minder vierkante meters af te rekenen dan hij zou hebben gekocht, terwijl anderen steeds zouden hebben betaald voor exact het aantal meters dat zij hadden verkregen.
3.22.
[woordvoerder eiser] heeft in een aantal de e-mails de vragen beantwoord waarbij de strekking van de reacties steeds is dat [eiser] inderdaad gebruik heeft gemaakt van de RvR-regeling dat hij daarbij volledig in overeenstemming met alle geldende regels en voorwaarden heeft gehandeld en dat [eiser] een marktconforme eenheidsprijs heeft betaald.
3.23.
[eiser] heeft prof.dr.ir. A.G. Bregman (hierna: Bregman) gevraagd op persoonlijke titel aan de hand van het dossier van [eiser] te oordelen of de RvR-regeling in het geval van [eiser] op de juiste wijze is toegepast en/of dit hem voordeel heeft opgeleverd ten opzichte van anderen die van de regeling gebruik hebben gemaakt. [woordvoerder eiser] heeft deze notitie op 20 mei 2020 verstuurd aan NRC c.s.
In de notitie van Bregman van 20 mei 2020 staat, voor zover relevant:
“(…) de hoogte van het bedrag dat bij de toepassing van de Ruimte voor Ruimteregeling aan de heer [eiser] in rekening is gebracht, in overeenstemming is met de door Ruimte voor Ruimte Limburg CV gehanteerde uitgangspunten, zoals die zijn opgenomen in de hiervoor genoemde brief van 9 februari 2006. Bovendien ligt het bedrag dat de heer [eiser] voor de koop van de kavel van 750 m2 heeft betaald hoger dan het bedrag dat zijn buurman voor een perceel van gelijke omvang heeft betaald, beide ten behoeve van de bouw van één woning.
Een en ander brengt ondergetekende tot de slotsom dat de heer [eiser] bij de verkrijging van
het recht om een woning te mogen bouwen aan de [adres] niet financieel is bevoordeeld, noch gelet op de door Ruimte voor Ruimte Limburg CV gehanteerde uitgangspunten, noch in vergelijking tot de voorwaarden waaronder zijn buurman van de Ruimte voor Ruimteregeling gebruik heeft gemaakt.
(…)
Dat in het projectbesluit is aangegeven en is gevisualiseerd dat het bouwvlak deel uitmaakt van een perceel met een oppervlakte van 1.500 m2, waaraan de bestemming ‘Wonen’ is toegekend, doet hieraan naar het oordeel van ondergetekende niet af, aangezien de bouwmogelijkheden daardoor niet zijn vergroot. Deze bouwmogelijkheden zijn immers begrensd door de voorschriften die het projectbesluit aan de bouw verbindt en waaraan binnen een perceel van 750 m2 evenzeer kan worden voldaan als binnen een perceel van 1.500 m2.
Ondergetekende tekent hierbij nog aan dat de wijze waarop het perceel van de heer [eiser] na kadastrale meting is gesplitst niet van betekenis is voor de bouwmogelijkheden van de heer [eiser] . Voor die mogelijkheden zijn immers de voorschriften in het projectbesluiten en niet de kadastrale grenzen bepalend, nu beide percelen in eigendom waren en zijn van de heer [eiser] . (…)”
3.24.
In de artikelen worden twee deskundigen aan het woord gelaten: professor Eichholtz, hoogleraar vastgoedfinanciering aan de Universiteit Maastricht (hierna: Eichholtz) en professor Huijgen , hoogleraar notarieel recht aan de Universiteit Leiden (hierna: Huijgen ). Zie hiervoor onder 3.20 voor de relevante citaten.
3.25.
In de week na de eerste publicaties heeft [eiser] contact gehad met Eichholtz. [eiser] heeft zijn dossier aan Eichholtz ter beschikking gesteld, waarna Eichholtz met een nadere verklaring is gekomen. De strekking van deze verklaring is dat Eichholtz op basis van de ter beschikking gestelde stukken, waaronder een tabel van een aantal RvR transacties in Horst aan de Maas (zie hierna ook onder 5.17), geen bewijs ziet voor de stelling er sprake is van bevoordeling voor [eiser] .
3.26.
Op 2 juni 2020 heeft de advocaat van [eiser] contact opgenomen met de hoofdredactie van De Limburger met het verzoek tot rectificatie met als toelichting dat Eichholtz inmiddels had laten weten dat zijn conclusies niet als bewijs konden dienen.
Ook heeft de advocaat van [eiser] op 3 juni 2020 de schriftelijke verklaring van Eichholtz aan [gedaagde 5] gezonden. [gedaagde 5] heeft geweigerd om tot rectificatie over te gaan.
3.27.
Op 12 en 15 juni 2020 heeft [gedaagde 3] zich bij de advocaat van [eiser] gemeld met nadere vragen in het kader van een vervolgpublicatie, met betrekking tot de grootte van de woning van [eiser] .
3.28.
De advocaat van [eiser] heeft in meerdere e-mails gereageerd op de conclusies van [gedaagde 3] . Zij heeft in dat kader op 16 juni 2020 per e-mail aan NRC c.s. een Raadsinformatiebrief van 16 juni 2020 van de burgemeester van Horst aan de Maas, de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) aan de gemeenteraad meegezonden.
In de raadsinformatiebrief heeft [naam 2] de feitelijke gang van zaken beschreven over de aankoop van de grond door [eiser] , de verschillende versies van het Projectbesluit en de onderbouwing en adviezen van de ambtenaren daarbij. Ook vermeldt [naam 2] , voor zover relevant:
“(…)
Tussenconclusie 1: Het lijkt er dus op dat het bouwplan zich in de tijd heeft ontwikkeld van een schetsplan bij een principeverzoek naar een uitgewerkt plan tijdens de formele procedure. Dat is alles behalve ongebruikelijk en komt in de tientallen verzoeken die de gemeente jaarlijks krijgt voor. Het lijkt er verder op dat bij de beoordeling van de welstandsstukken geconstateerd is dat er een groter volume werd gevraagd dan in de ruimtelijke onderbouwing werd aangegeven. Het lijkt er op dat daarom een aangepaste ruimtelijke onderbouwing is opgesteld die het verzoek in overeenstemming brengt met de tekeningen. In het dossier is geen correspondentie tussen betrokkenen (aanvrager, architect, ingenieursbureau en gemeente) op dit punt te vinden.
7. Het volgende dossierstuk is een ambtelijk advies aan de portefeuillehouder [naam 3] en [naam 4] , gedateerd 9 april 2010. In dit advies wordt aangegeven dat het ontwerpprojectbesluit ter inzage heeft gelegen en dat daarop géén zienswijzen zijn binnengekomen. Voorgesteld wordt het projectbesluit ongewijzigd vast te stellen. De crux zit mijns inziens in het woord “ongewijzigd”. Ambtelijk wordt namelijk geadviseerd om vast te houden aan de maximale inhoudsmaat van 1.000m3. De argumentatie daarvoor is gelegen in het feit dat dit “de standaardmaten zijn bij ruimte voor ruimte kavels”. Omdat het feitelijke verzoek afwijkt van die standaard, heeft men ambtelijk het verzoek gelegd langs het in voorbereiding zijnde beleid “groter bouwen”. Kennelijk is daar in september 2009 een eerste concept van verschenen “omdat in de toenmalige gemeente Horst aan de Maas een aantal verzoeken was binnengekomen voor het verhogen van het aantal kuubs van het hoofdgebouw van woningen in het buitengebied”. De hoofdlijnen van dat concept beleid waren “om meer m3 toe te staan bij nieuwbouw wanneer er voldaan werd aan de volgende voorwaarden:
- De kavel moet groter zijn dan 2.000m2
- De vormgeving en het materiaalgebruik moet zodanig uitgevoerd worden dat de
cultuurhistorische identiteit van de omgeving versterkt wordt
- Voor de extra omvang bebouwing (dat gedeelte dat groter is dan 1.000m3) moet elders extra gesloopt worden. (ook planologisch vastleggen dat er niet meer teruggebouwd kan worden)
- Extra bijgebouwen bij deze grote woningen kunnen alleen gerealiseerd worden als elders in een verhouding van 1:3 gesloopt wordt. (ook planologisch vastleggen dat er niet meer teruggebouwd kan worden)”
Ambtelijk wordt aangegeven dat het plan van de familie [eiser] niet aan deze voorwaarden voldoet omdat er sprake zou zijn van een perceel kleiner dan 2.000m2, er geen sprake is van een bestaande langgevellboerderij en er geen sprake is van extra sloop.
8. Zichtbaar aangetekend in dit voorstel is, wat ik veronderstel te zijn, de kennelijk in dit gecombineerde portefeuilleoverleg van 12 april 2010 besproken aanpassingen van het concept beleid. Handgeschreven is duidelijk gemaakt dat de hierboven laatst genoemde twee voorwaarden uit het concept-beleid dienen te vervallen. Daarnaast is handgeschreven opgetekend dat er maximaal 1.500m3 gebouwd mag worden en géén extra bijgebouwen. Op het voorblad van het ambtelijk advies staat (dientengevolge): “voorwaarden beleid aanpassen, projectbesluit wijzigen”.
Nota bene: wanneer het initiatief van familie [eiser] naar de criteria van het concept-beleid groter bouwen beoordeeld zou worden, meen ik dat het initiatief binnen die criteria gepast zou hebben. Zulks omdat het kavel groter is dan 2.000m2, de vormgeving en het materiaalverbruik volgens de welstandsbeoordeling cultuurhistorische identiteit van de omgeving versterkt, er sprake is van een ruimte voor ruimte woning weshalve er überhaupt al sloopt tegenover de woningbouw stond en er geen bijgebouw gerealiseerd werd.
(…)
Tussenconclusie 2: Het lijkt er dus op dat in het gecombineerde portefeuilleoverleg van de toenmalige portefeuillehouders, naar aanleiding van het ambtelijk voorstel over het verzoek van de familie [eiser] , een aangepast lijn is bepaald voor het reeds ontwikkelde concept-beleid groter bouwen. Door deze lijn (…) was het mogelijk medewerking te verlenen aan het verzoek van de familie [eiser] . Zeker nu het negatieve ambtelijke advies gebaseerd was op een onjuiste aanname.
(…)
Feitelijk gerealiseerd
Wanneer ik kijk naar hetgeen familie [eiser] feitelijk gebouwd heeft ten opzichte van hetgeen planologisch mogelijk is, dan meen ik te constateren dat hetgeen familie [eiser] gebouwd heeft binnen de grenzen van de bouwvergunning en binnen de grenzen van het planologisch mogelijke vallen. De woning zoals familie [eiser] deze gevraagd en gebouwd heeft past bovendien binnen de bedoelingen die de gemeente beleidsmatig had: het qua verschijningsvorm en materiaalgebruik laten aansluiten van de nieuwbouw bij het karakter van de omgeving. Meer concreet: de langgevelboerderij die familie [eiser] hier gerealiseerd heeft, is exact hetgeen het gemeentelijke beleid beoogt. Desgevraagd heeft voormalig wethouder Stas, in een telefoongesprek dat ik hierover met hem had, dit ook bevestigd. Daarbij heeft familie [eiser] ervoor gekozen om, zoals dat bij langgevelboerderijen niet ongebruikelijk is, hun garage/berging binnen het bouwvallige van het hoofdgebouw te realiseren. Er is dan ook géén separaat bijgebouw gerealiseerd. Wanneer de gemeente als maximummaat 1.000m3 had gehanteerd, had er in totaal 1.000m3 aan hoofdgebouw én 450m3 (…) opgericht kunnen worden; samen 1.450m3. Per saldo heeft familie [eiser] dus een kleine 200m3 minder gerealiseerd met een plan dat aansluit bij de karakteristiek van de omgeving. (…)”
Tweede serie publicaties
3.29.
In juni 2020 verscheen een tweede serie nieuwsartikelen (hierna: de tweede serie publicaties):
  • [gedaagde 3] ,
  • [gedaagde 6] ,
3.30.
In het artikel; van 16 en 17 juni in het NRC staan onder meer de volgende passages:
“(…) Staatssecretaris [eiser] (Binnenlandse Zaken, CDA) is niet alleen bij de grondaankoop voor zijn woonboerderij bevoordeeld, ook mocht hij in strijd met de regels een grotere boerderij bouwen.
(…)
Vorige maand bleek dat [eiser] door een onderneming van de provincie Limburg bevoordeeld was bij de grondtransactie voor zijn woonboerderij in [woonplaats] , een kerkdorp in Horst aan de Maas. [eiser] kreeg een woonbestemming van 1.500 vierkante meter terwijl andere zelfbouwers, die dezelfde procedure volgden, in de regel 1.000 vierkante meter kregen. Terwijl hij dus méér ‘woongrond’ kreeg, hoefde [eiser] slechts 750 vierkante meter af te rekenen bij de notaris.
(…) Voor iedereen in de gemeente gold de regel dat een nieuwbouwhuis in het
buitengebied niet groter mocht zijn dan duizend kubieke meter. In de aanvraag die [eiser] bij de gemeente deed om een woonbestemming te krijgen voor zijn grond, stond zijn huis ook ingetekend met een inhoud van duizend kubieke meter.
Terwijl deze bestemmingsplanwijziging (‘het projectbesluit’) ter inzage lag, diende [eiser] bij de gemeente een schetsplan voor zijn woning in. Een ambtelijke adviesnota: ,,Op het schetsplan zijn geen inhoudsmaten aangegeven. Mondeling hebben wij vernomen dat de inhoud van de woning meer dan duizend kubieke meter is’ Dit betekende dat de woning ,,niet voldoet aan de bouwregels”.
De ambtenaren vonden dat [eiser] zich diende te houden aan de eisen van het
projectbesluit, en een kleinere woning moest bouwen. (…)
De wethouders negeerden dit advies en pasten het conceptbeleid aan ten gunste van [eiser] . De toegestane inhoud voor zijn woning werd opgerekt tot 1.250 kubieke meter en twee criteria uit het conceptbeleid, waaraan [eiser] niet voldeed, werden geschrapt. De gemeente: ,,Daardoor waren dat geen criteria meer waaraan initiatieven, inclusief dat van familie [eiser] , beoordeeld moesten worden.” (…)”
3.31.
Hierna hebben andere media nog enkele malen de conclusie uit de eerste en tweede series publicatie dat [eiser] bevoordeeld zou zijn bij de koop van grond voor zijn huis herhaald, is [eiser] in een door de Volkskrant gepubliceerde integriteitsindex opgenomen en is dit gegeven herhaald door andere media.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert bij vonnis – na eiswijziging– voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat NRC c.s. onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld door hem te beschuldigen van bevoordeling in het kader van de grondtransactie uit 2010 met betrekking tot het perceel dat hij thans bewoont en bij de bouw van zijn woning op dat perceel;
II. NRC c.s. ieder voor zich te bevelen zich met onmiddellijke ingang na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, te onthouden van het uiten van de beschuldiging dat [eiser] zou zijn bevoordeeld in het kader van de grondtransactie met betrekking tot het perceel dat hij thans bewoont en/of in het kader van de bouw van zijn woning op dat perceel, ongeacht de wijze waarop die beschuldiging wordt geformuleerd en ongeacht de plaats waar de beschuldiging wordt geuit;
III. NRC c.s. hoofdelijk te veroordelen om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 10.000, - voor iedere keer dat zij in strijd handelen met het bevel onder II;
IV. NRC Media en Mediahuis Limburg ieder voor zich te bevelen om iedere digitale versie van een publicatie die een beschuldiging van bevoordeling bevat, te voorzien van een link naar het in deze zaak te wijzen vonnis zodra dat op rechtspraak.nl zal zijn gepubliceerd, en die link te voorzien van de volgende tekst, zonder enige toevoeging: “de rechter heeft geoordeeld dat de in dit artikel gepubliceerde beschuldiging van bevoordeling van [eiser] onjuist is. Zie [link naar de juiste pagina op rechtspraak.nl];
V. NRC Media en Mediahuis Limburg hoofdelijk te veroordelen om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 10.000, - voor iedere dag – daaronder begrepen een gedeelte van een dag – dat zij in strijd handelen met het bevel onder IV;
VI. NRC Media en Mediahuis Limburg ieder voor zich te veroordelen tot betaling van een bedrog van € 2.500,- ten titel van schadevergoeding;
VII. [gedaagde 3] te bevelen binnen een week na het wijzen van het vonnis in deze zaak iedere derde (daaronder begrepen de uitgever en wederverkopers) die een of meer exemplaren van ‘De Vriendenreünie’ op voorraad heeft, waarin de beschuldiging voorkomt dat [eiser] zou zijn bevoordeeld in het kader van de grondtransactie met betrekking tot het perceel dat hij thans bewoont en/of in het kader van de bouw van zijn woning op dat perceel zonder dat daarbij tot uitdrukking wordt gebracht dat de beschuldigingen onrechtmatig zijn geoordeeld door uw rechtbank, een brief te sturen met een professioneel ogend inlegvel als bijlage;
waarop wordt gemeld dat de rechter heeft geoordeeld dat de in het boek gepubliceerde beschuldiging(en) van bevoordeling van [eiser] onjuist en onrechtmatig zijn;
van de strekking dat de rechter bij vonnis van [DATUM} heeft geoordeeld dat de beschuldigingen aan het adres van [eiser] onjuist en onrechtmatig zijn en dat daarom dringend wordt verzocht het bij de brief gevoegde inlegvel in te voegen in elk boek dat op voorraad is, alvorens dat wordt verkocht;
en voorts [gedaagde 3] te bevelen de advocaat van [eiser] gelijktijdig afschriften te sturen van alle verzonden brieven;
e.e.a. op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor elke overtreding van een of meer van deze bevelen;
VIII. NRC c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering – kort samengevat – het volgende ten grondslag. De door de NRC c.s. gedane beschuldiging dat [eiser] is bevoordeeld bij de transactie van de aankoop van de grond is niet juist. Deze procedure ziet met name op die beschuldiging en niet op andere onjuistheden in de publicaties. De grondtransactie was in overeenstemming met alle toepasselijke regelgeving en de door [eiser] aan de RvR CV betaalde koopsom is in overeenstemming met de daarover gepubliceerde uitgankspunten. Ook in vergelijking met anderen die gebruik hebben gemaakt van de RvR regeling is [eiser] niet bevoordeeld.
[eiser] stelt dat in dit geval de vrijheid van meningsuiting van NRC c.s. gerechtvaardigd mag worden beperkt omdat de gedane uitlatingen geen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal. De beschuldiging van bevoordeling wordt niet onderschreven door ter zake deskundigen. Dat twee deskundigen anders oordeelden komt met name omdat zij niet juist zijn voorgelicht door NRC c.s. Daarbij hebben NRC c.s. door [eiser] aangeleverd bewijs kennelijk met opzet genegeerd en heeft er (daardoor) geen deugdelijk onderzoek plaatsgevonden. Door de beschuldiging van bevoordeling te presenteren als feit heeft NRC c.s. extra gewicht gegeven aan die beschuldiging. Dit wordt versterkt door de beschuldiging onderdeel te maken van de koppen van de publicaties. Hoor en wederhoor heeft niet of nauwelijks plaatsgevonden en als het heeft plaatsgevonden zijn de reacties van [eiser] op een onjuiste manier weergegeven in de artikelen. Het feit dat [eiser] een publiek figuur is doet aan het voorgaande niet af. De omstreden publicaties hebben ernstige gevolgen voor hem gehad, met name omdat [eiser] bekend staat om zijn integriteit. Ten tijde van zijn functie als staatssecretaris en vervangend minister van Binnelandse zaken en Koninkrijkrelaties was zijn reputatie extra van belang omdat hij uit hoofde van dat ambt geacht werd ten strijde te trekken tegen integriteitskwesties in de Caribische delen van het koninkrijk.
Dit alles bij elkaar maakt dat NRC c.s. onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. In het kader van de belangenafweging dient het recht van vrijheid van meningsuiting van NRC c.s. te worden beperkt ten gunste van het belang van [eiser] op bescherming van eer, goede naam, reputatie en persoonlijke levenssfeer uit artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM).
4.3.
NRC c.s. voert verweer. Er is geen reden om haar uitingsvrijheid te beperken. Volgens NRC c.s. is er geen sprake van lichtvaardige verdachtmakingen. NRC c.s. heeft zeer zorgvuldig onderzoek gedaan en de uitingen die voorliggen vinden zonder meer voldoende steun in de feiten. Uit het feitenmateriaal volgt duidelijk dat [eiser] is bevoordeeld bij de transactie rond de aankoop van het perceel in [woonplaats] . De bevoordeling ziet zowel in het verkregen oppervlak als de gebouwde kubieke meters.
Daarnaast is er in deze kwestie sprake van belangenverstrengeling van overheidsfunctionarissen en is dat nu juist een actueel onderwerp van publieke debat, zeker in relatie tot de provincie Limburg. NRC c.s. benadrukt daarbij dat de rechtbank niet hoeft te bepalen of [eiser] ís bevoordeeld en of NRC en De Limburger het juist hadden of niet, maar dat de vraag is of de kranten voldoende feitelijke onderbouwing hebben voor de uitingen waar [eiser] het niet mee eens is, namelijk dat [eiser] is bevoordeeld.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Toetsingskader

5.1.
Het recht van NRC c.s. op vrijheid van meningsuiting ingevolge artikel 10 EVRM kan slechts worden beperkt indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen. Van een dergelijke beperking is sprake indien de publicaties onrechtmatig zijn jegens [eiser] in de zin van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW). Voor het antwoord op de vraag of dit het geval is, moeten alle wederzijdse belangen tegen elkaar worden afgewogen. Het belang van NRC c.s. is er met name in gelegen dat zij zich als journalistiek medium kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken, terwijl het belang van [eiser] met name erin is gelegen dat hij niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan verdachtmakingen en dat zijn privacy niet onnodig wordt geschonden. Bij deze belangenafweging dienen alle omstandigheden van het geval in ogenschouw te worden genomen.
Kwalificatie en geen feit
5.2.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat de vordering van [eiser] met name ziet op het woord “bevoordeling”. “Bevoordeling” is een kwalificatie en geen feit. Een kwalificatie is per definitie subjectief en bij de beoordeling van de rechtmatigheid daarvan door de rechter past daarom terughoudendheid. Verder geldt dat het bij de beoordeling niet aan de rechtbank is om een oordeel te geven over de feitelijke gang van zaken. De rechtbank beoordeelt of gezien de feiten die het NRC c.s. op het moment van publicatie ter beschikking stonden, zij in de gepubliceerde artikelen mocht concluderen dat [eiser] was bevoordeeld. Anders gezegd, de rechtbank geeft zelf geen waardeoordeel over de gang van zaken rondom de grondtansacties van [eiser] in 2010. De rechtbank beoordeelt of het waardeoordeel van NRC c.s. dat [eiser] is bevoordeeld, onder de gegeven omstandigheden is toegestaan.
Publiek figuur en publiek debat
5.3.
Een omstandigheid die bij de beoordeling ook van belang is, is dat [eiser] een publiek figuur is en in die hoedanigheid meer kritiek moet verdragen dan een willekeurige derde, eens te meer daar [eiser] ten tijde van de publicaties een hoge politieke functie vervulde. Ten tijde van de aankoop van het perceel was [eiser] verder lid van de Tweede Kamer.
Ook speelt een rol dat de regels voor het financieren en omzetten van agrarische- naar woonbestemming onder de RvR regeling niet altijd eenduidig en duidelijk zijn. [eiser] was direct betrokken bij de implementatie van de RvR-regeling in de gemeente Horst aan de Maas, omdat hij daar toen wethouder was. Op [eiser] rust daarom een extra verplichting om de regels van de RvR regeling zo goed mogelijk na te leven.
5.4.
Belangenverstrengeling bij het handelen van bestuurders en de effectiviteit van de RvR regeling zijn verder onderwerp van publiek debat.
Dit alles maakt dat NRC c.s. een grote mate van vrijheid van meningsuiting toekomt.
Is er voldoende steun in het feitenmateriaal?
5.5.
Een andere belangrijke omstandigheid bij de in 4.1 genoemde belangenafweging is het antwoord op de vraag in hoeverre de kwalificatie “bevoordeling” voldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. Daartoe zal de rechtbank beoordelen welke door NRC c.s. gestelde omstandigheden hieraan ten grondslag zijn gelegd in de eerste en tweede serie publicaties.
Eerste serie publicaties
5.6.
In de eerste serie publicaties gaat het met name om de vraag of de volgende beweringen in de artikelen voldoende steun vinden in de feiten; te weten dat [eiser] , anders dan vergelijkbare gevallen, in plaats van de totale grond met woonbestemming, van de RvR CV slechts de helft van die grond geleverd heeft gekregen zodat hij slechts voor 750 m2 woonbestemming heeft hoeven betalen, dat hij daardoor minder heeft betaald dan anderen en dus is bevoordeeld voor tienduizenden euro’s.
Onderbouwing NRC c.s.
5.7.
NRC c.s. beroept zich ter onderbouwing van haar stelling op het Projectbesluit, de leveringsakte waarbij [eiser] het perceel geleverd kreeg van de RvR CV en de metingen door het kadaster.
5.8.
Net als [eiser] heeft NRC c.s. ook een overzicht van andere RvR transacties gemaakt waar zij een beroep op doet om de kwalificatie bevoordeling op te baseren (zie hierna 5.18). NRC c.s. komt op basis van dit overzicht tot de conclusie dat [eiser] voor het aantal vierkante meters woonbestemming die hij heeft verkregen op zijn perceel de één na laagste prijs heeft betaald.
5.9.
Ook beroept NRC c.s. zich op de hiervoor genoemde deskundigen. Zo heeft Huijgen , in een e-mail aan [gedaagde 6] van 19 mei 2020 op het verweer van [eiser] dat de prijs een ‘marktconforme eenheidsprijs’ is geantwoord:
“(…) Dit verweer begrijp ik niet goed. Dat zou betekenen dat de ene koper voor hetzelfde bedrag bijvoorbeeld 750 m. zou krijgen en een ander het dubbele ofwel 1.500 m. Dat zou puur willekeurige bevoordeling zijn van de een boven de ander tenzij voor zo’n situatie zeer goede redenen zijn (…) Verder is het natuurlijk zo dat de schuld niet slechts op de verkopende partij kan worden geschoven bij zulke zeer forse overschrijdingen in verkregen oppervlakte maar dat de koper daar ook bij betrokken is. In een notariële akte wordt hetgeen door de ene partij aan de ander geleverd wordt ook altijd door de ander aanvaard en die verklaring die achteraf niet blijkt te kloppen (er blijkt immers achteraf veel meer grond te zijn geleverd) komt in zo’n extreem geval uiteraard mede voor rekening van koper.”
5.10.
Ook heeft NRC c.s. voor publicatie van de artikelen contact gehad met Eichholtz en hem het te publiceren stuk met citaat voorgelegd waar Eichholtz mee akkoord is gegaan. Na publicatie, naar aanleiding van het hiervoor onder 3.25 genoemde contact tussen [eiser] en Eichholtz, heeft [gedaagde 3] ook nog contact gezocht met Eichholtz en gaf hij aan dat hij het ook niet weet, dat voor alles (voor welke wijze van prijsberekening per vierkante meter dan ook) wel iets te zeggen is. NRC c.s. betoogt hiermee dat zij Eichholtz wel correct heeft voorgelicht.
5.11.
Tot slot heeft NRC c.s. contact gehad met het Kadaster, over de afwijking tussen de oppervlaktes in de notariële leveringsaktes en dat wat de landmeter heeft gemeten waarop het Kadaster aangaf: “De meting is in de voorgelegde gevallen in technische zin op een juiste wijze uitgevoerd. Naar de maatstaven van nu, gezien de maatschappelijke ontwikkelingen (…) zou het Kadaster vragen stellen aan partijen c.q. de notaris die de akte heeft gepasseerd.” (zie 3.16).
Verweer [eiser]
5.12.
[eiser] stelt dat hij niet is bevoordeeld en dat dit ten onrechte als feit is gepresenteerd. De artikelen zijn feitelijk onjuist. [eiser] heeft een marktconforme eenheidsprijs betaald, waarmee hij bedoelt dat de prijs bestaat uit twee componenten: enerzijds een ‘eenheidsprijs’ is omdat het één bouwrecht is, en anderzijds ‘marktconform’ omdat de prijs afhankelijk is van welke locatie, welke gemeente, de bereikbaarheid en dergelijke. Het totale aantal vierkante meters woonbestemming speelt dus geen rol bij de bepaling van de prijs. Voor de RvR CV is alleen het bouwvlak, dus het stuk van het perceel waarop daadwerkelijk gebouwd gaat worden, relevant. Het bouwvlak van 750 m2 wordt niet beïnvloed door het totale aantal verkregen vierkante meters met woonbestemming.
5.13.
[eiser] stelt dat Eichholtz verkeerd is voorgelicht, hetgeen ook blijkt uit zijn nadere verklaring waarin hij zegt dat er geen bewijs voor bevoordeling is.
[eiser] beroept zich op de verklaring van Bregman (zie 3.23) die de situatie vergelijkt met die van de buurman van [eiser] . De buurman van [eiser] kreeg uiteindelijk zelfs voor een nog groter deel van zijn perceel de bestemming wonen. Bregman geeft ook aan dat het recht op bouwen volgt uit het Projectbesluit en dat is gebaseerd op de 750 m2 waarop gebouwd mag worden. Dat een groter deel van het perceel de bestemming wonen heeft gekregen maakt niet uit voor de prijs omdat er toch maar één woning op gebouwd mag worden die binnen het bouwvlak van 750 m2 moet vallen. Dat het Kadaster het perceel ruimer heeft ingemeten om diezelfde reden is niet van belang.
5.14.
[eiser] doet ook een beroep op een overzicht waarbij een vergelijking is gemaakt met andere gevallen waarin gebruik is gemaakt van de RvR-regeling (zie hierna 5.17). Het overzicht is gemaakt door de heer [naam 1] , directeur van de RvR CV (hierna: [naam 1] ). Uit het overzicht blijkt volgens [eiser] dat hij de hoogste vierkante meterprijs heeft betaald aan de RvR CV.
5.15.
Tot slot heeft [eiser] een verklaring van een taxateur overgelegd die aangeeft dat de waarde van het perceel niet wordt bepaald door de grootte van de woonbestemming maar de mogelijkheden binnen het bouwvlak.
Beoordeling van de eerste publicaties
5.16.
Vast staat dat [eiser] een perceel agrarische grond gekocht heeft met een totale omvang van 3.500 m2. Het gedeelte van het perceel met woonbestemming bedroeg na de bestemmingswijziging in het Projectbesluit 1.500 m2. Het bouwvlak (het gedeelte waarop [eiser] zijn woning mocht bouwen) bedroeg de helft van het stuk perceel met woonbestemming, te weten 750 m2. Aldus is [eiser] eigenaar geworden van een perceel met woonbestemming dat groter is dan hetgeen hij van de RvR CV geleverd heeft gekregen, 1500 m2 in plaats van de geleverde 750 m2. De vraag is of het NRC c.s. hieraan de conclusie mag verbinden dat [eiser] is bevoordeeld. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend, behoudens hetgeen hierna onder 5.21 wordt overwogen. Het volgende is hiervoor redengevend.
5.17.
Het overzicht van [naam 1] waar [eiser] zich op beroept, staat hieronder weergegeven.
De transactie van [eiser] is weergegeven onder nummer 19. Uit het overzicht volgt dat [eiser] de hoogste vierkante meter prijs heeft betaald (€ 192,-) bij levering door de RvR CV aan [eiser] . NRC c.s. heeft ten aanzien van dit overzicht terecht aangevoerd dat de genoemde data lastig te controleren zijn en er mogelijk ook gevallen tussen zitten waarbij het perceel is gekocht via de oude artikel 19-procedure. Daardoor is niet uit te sluiten dat dit op andere voorwaarden is gebaseerd waardoor de gevallen niet goed met elkaar zijn te vergelijken.
Bij ‘oppervlak’ wordt verder niet vermeld om wat voor oppervlak het gaat. Bij [eiser] is alleen het bouwvlak van 750 m2 onderdeel van de transactie met de RvR CV. Bij andere gevallen lijkt het te gaan om het hele perceel met woonbestemming. Het lijkt immers waarschijnlijk dat bijvoorbeeld een perceel met woonbestemming van 3.000 m2 uit meer bestaat dan alleen het gedeelte waarop je mag bouwen. Welk deel van het perceel wel of niet bebouwd mag worden blijkt niet uit het overzicht. Ook dit maakt een vergelijking lastig.
5.18.
NRC c.s. heeft ook een eigen overzicht gemaakt waar zij een beroep op doet om de conclusie van bevoordeling op te baseren:
5.19.
[eiser] , nummer 27 in dit overzicht, heeft de juistheid van dit overzicht niet betwist. Indien gekeken wordt naar de prijs per vierkante meter voor het door de RvR CV geleverde perceel (kolom “m2 prijs”) blijkt ook hier dat [eiser] het meest heeft betaald (€ 229,-). Indien evenwel wordt gekeken naar de prijs per vierkante meter voor het door het kadaster ingemeten aantal vierkante meters (koopsom / ingemeten vierkante meters = € 146,17) zijn er in het overzicht slechts twee andere gevallen te vinden met een lagere uitkomst (€ 131,-). In de vergelijking ten opzichte van het in het planbesluit (hetzelfde als het Projectbesluit) toegekende vierkante meters heeft [eiser] het laagste bedrag betaald (koopsom / 1500 m2 = € 114,50). De conclusie is dan ook gerechtvaardigd dat [eiser] blijkens het overzicht gemiddeld de op een na laagste prijs heeft betaald voor de in het Projectbesluit (in het overzicht planbesluit genoemd) toegekende aantal vierkante meters woonbestemming.
De grootte van het perceel op de notariële akte van [eiser] is niet in lijn met de RvR-regeling zoals die is toegepast in de andere weergegeven gevallen. In geen van die gevallen in het overzicht is in de akte alleen een bouwvlak geleverd. Bij vrijwel alle gevallen is bij de notaris een vrijwel net zo groot perceel geleverd als het uiteindelijke perceel met woonbestemming, en als er wel een afwijking is dan is dit verschil veel minder groot (en zeker niet dubbel zo groot). Weliswaar heeft [eiser] dus het meest betaald per vierkante meter bij de notaris, maar heeft hij een van de laagste bedragen per vierkante meter betaald als het gaat om de totale grond met woonbestemming. De stelling van [eiser] dat de marktwaarde van het bouwvlak gelijk is aan de marktwaarde van het perceel met woonbestemming blijkt daarmee in ieder geval niet uit het overzicht.
5.20.
Bovenstaand overzicht in combinatie met hetgeen de door NRC c.s. aangehaalde deskundigen hebben verklaard geven voldoende rechtvaardiging voor de conclusie van NRC c.s. dat [eiser] is bevoordeeld. Dat Eichholtz zijn conclusie later heeft gerelativeerd, maakt dit niet anders. NRC c.s. heeft voorafgaand aan de eerste serie publicaties vragen aan Eichholtz voorgelegd. Ook is aan Eichholtz de verwerking van zijn antwoorden van tevoren toegestuurd en heeft Eichholtz hiermee ingestemd. NRC c.s. heeft na de publicaties nogmaals contact gezocht met Eichholtz en toen heeft Eichholtz aangegeven dat voor elke wijze van berekening per vierkante meter wel iets te zeggen is en dat hij het ook niet weet (zie 5.10). De verklaring van Bregman, waar [eiser] zich op beroept, komt er feitelijk op neer dat woonbestemming van grond waar niet op gebouwd mag worden geen extra waarde vertegenwoordigt. Dit biedt evenwel geen verklaring waarom bij de andere kopers in het overzicht van NRC c.s. niet is volstaan met het terug leveren van grond door de RvR CV ter grootte van het bouwvlak. In plaats daarvan wordt het gehele perceel met woonbestemming terug geleverd. Klaarblijkelijk hebben de eigenaren er belang bij dat de overige grond rond hun woning niet louter bestaat uit agrarische grond en vertegenwoordigt dit daarmee een waarde. Ook de door [eiser] overgelegde verklaring van de makelaar lijkt dit te suggereren. Hij verklaart immers dat buiten het bouwblok (bedoeld wordt het stuk grond waar daadwerkelijk op gebouwd mag worden, het bouwvlak), maar op de grond met woonbestemming slechts “eenvoudige bijgebouwen zoals vastgelegd binnen de regels” mogen worden gebouwd en dat de waarde van de grond naast het bouwblok mede wordt bepaald door de resterende (tuin) grond. Dit valt niet te rijmen met zijn verdere conclusie dat de waarde van de grond met woonbestemming slechts wordt bepaald door de omvang van het bouwvlak.
Dat de buurman van [eiser] een paar jaar voor [eiser] een vergelijkbare overeenkomst met de RvR CV heeft gesloten maakt het voorgaande niet anders. Die transactie viel onder de oude artikel 19-procedure. Deze procedure voorziet in een vrijstelling van het bestemmingsplan in plaats van een wijziging daarvan en is daarom lastig te vergelijken. Of het perceel van de buurman voorkomt in bovenstaande overzichten is niet duidelijk.
5.21.
Uit het voorgaande volgt daarmee dat er voor NRC c.s. voldoende rechtvaardiging in de feiten is te vinden voor de conclusie dat [eiser] is bevoordeeld. Dat geldt echter niet voor de toevoeging dat die bevoordeling ‘tienduizenden euro’s’ bedraagt, zoals in de eerste publicaties wordt vermeld. In welke orde van grootte er voordeel is behaald is niet goed vast te stellen. Daarbij speelt ook de ondoorzichtige uitvoering van de regeling een rol. De algemene stelling dat een perceel met de bestemming wonen (ook als er op die grond niet gebouwd mag worden) meer waard is dan een perceel met agrarische bestemming is op grond van het voorgaande waarschijnlijk. Hoe groot een dergelijk voordeel is, is niet vast komen te staan. De toevoeging dat het voordeel bestaat uit tienduizenden euro’s vindt daarmee onvoldoende steun in de feiten Welke consequenties deze beoordeling heeft voor de vorderingen van [eiser] komt hierna aan de orde.
5.22.
Tot slot heeft [eiser] aangevoerd dat de publicaties onrechtmatig zijn omdat NRC c.s. geen (of niet voldoende) hoor en wederhoor heeft toegepast. Ook dit verweer faalt. Zoals weergegeven onder overweging 3.21-3.22 heeft er voorafgaand aan de eerste serie publicaties een aantal malen correspondentie plaatsgevonden tussen [eiser] (via zijn woordvoerder) en NRC c.s. [eiser] maakt bezwaar tegen de wijze waarop zijn commentaar is weergegeven in de publicaties en verwijst met name naar de vermelding bij het citaat van Bregman dat hij ‘bijzonder hoogleraar Bouwrecht in Groningen – maar ook betaald adviseur van de provincie Limburg, die eigenaar van het ruimtebedrijf’ is. Volgens [eiser] gaat daardoor de kracht/waarde van de mening/citaat van Bregman verloren waarin hij zegt dat [eiser] níet financieel is bevoordeeld. De rechtbank gaat hier aan voorbij nu deze constatering door NRC c.s. feitelijk juist is.
5.23.
Ook Eichholtz is volgens [eiser] niet juist voorgelicht waardoor de citaten van Eichholtz in de publicaties niet kloppen. [eiser] heeft hem na het verschijnen van de eerste serie publicaties nogmaals benaderd en hem alle informatie verschaft. Op basis daarvan komt Eichholtz niet tot de conclusie dat sprake is van bevoordeling, zo staat in zijn verklaring van daarna. NRC c.s. heeft echter daarna ook nogmaals contact gezocht met Eichholtz en toen heeft Eichholtz aangegeven dat voor elke wijze van berekening per vierkante meter wel iets te zeggen is en hij het ook niet weet (zie 5.10). Dus een duidelijke conclusie valt uit de verklaring van Eichholtz niet af te leiden. NRC c.s. heeft voorafgaand aan de eerste serie publicaties Eichholtz vragen voorgelegd en Eichholtz heeft de weergave van zijn antwoorden op voorhand toegestuurd gekregen en heeft daarmee ingestemd. Dat Eichholtz mogelijk genuanceerder zou hebben gereageerd indien hij was voorzien van informatie die hem later door [eiser] is verstrekt, maakt niet dat NRC c.s. in dit opzicht onzorgvuldig gehandeld heeft. Bovendien heeft de andere door NRC c.s. geraadpleegde deskundige Huijgen zijn conclusies niet genuanceerd, althans dit is niet gebleken.
5.24.
Uit het voorgaande volgt dat de onder 5.1 genoemde belangenafweging deels in het voordeel van NRC c.s. uitvalt en dat zij niet onrechtmatig handelt jegens [eiser] door de kwalificatie “bevoordeling” te gebruiken. Gebruik van deze kwalificatie is wel onrechtmatig in combinatie met de toevoeging ‘voor tienduizenden euro’s’, nu voor deze toevoeging onvoldoende feitelijke grondslag bestaat. De gevolgen hiervan voor de vorderingen zullen hierna worden besproken onder 5.34 e.v.
Tweede serie publicaties
5.25.
Na de eerste serie publicaties verscheen er in juni 2020 een tweede serie publicaties over de grondtransactie en woning van [eiser] . In de tweede serie publicaties gaat het met name om het antwoord op de vraag of er voldoende steun in de feiten is voor de bewering dat [eiser] , tegen het advies van de ambtenaren in, een groter huis mocht bouwen dan op dat moment op grond van de toepasselijke regels was toegestaan. De wethouders zouden voor [eiser] de regels hebben aangepast. Daarmee is [eiser] is niet alleen bevoordeeld bij de aankoop van het perceel (de eerste serie publicaties), maar mocht hij in strijd met de regels ook een grotere boerderij bouwen, aldus NRC c.s. in de tweede serie publicaties.
5.26.
NRC c.s. beroept zich bij de onderbouwing met name op de verklaring van [naam 2] (zie 3.28) waaruit de feitelijke gang van zaken blijkt. Volgens NRC c.s. blijkt verder uit het advies van de ambtenaren duidelijk dat de te bouwen woning van [eiser] niet aan de bouwregels zou voldoen omdat deze groter dan 1.000 m3 zou zijn (zie 3.9). De wethouders hebben echter, tegen het advies van de ambtenaren in, het beleid aangepast (zie 3.10) ten gunste van [eiser] waarbij de toegestane inhoud van de woning werd vergroot naar 1.250 m3 waardoor de woning van [eiser] wel zou voldoen, aldus NRC c.s.
5.27.
[eiser] voert aan dat hij op basis van het bestemmingsplan de mogelijkheid had om een hoofdgebouw van 1.000 m3 en bijgebouwen van maximaal 450 m3 te realiseren. [eiser] heeft uiteindelijk een woning van 1.250 m3 laten bouwen waardoor er in totaal 200 m3 minder is gebouwd dan hem was toegestaan. Ter onderbouwing beroept [eiser] zich ook op de raadsinformatiebrief van [naam 2] (zie 3.28) waarin de burgemeester heeft verklaard dat [eiser] niet tegen de regels in groter heeft gebouwd en dat dit past binnen de plannen, aldus [eiser] .
5.28.
De rechtbank concludeert op grond van het advies van de ambtenaren en hetgeen [naam 2] hierover heeft verklaard, dat vaststaat dat in de adviesnota van de ambtenaren van 9 april 2010 staat dat het door [eiser] ingediende plan voor de te bouwen woning niet voldeed aan de voorwaarden en dat het advies was om het Projectbesluit ongewijzigd vast te stellen en daarmee vast te houden aan de maximale inhoudsmaat van 1.000 m3.
[eiser] voldeed niet aan de voorwaarden groter te mogen bouwen dan 1.000 m3. Anders dan het advies van de ambtenaren blijkt uit de verklaring van [naam 2] dat het perceel van [eiser] op zich groot genoeg was om te voldoen aan de voorwaarden, namelijk groter dan 2.000 m2, te weten 3.500 m2. Dat neemt niet weg dat de aanvraag van [eiser] daarmee nog steeds niet voldeed aan het voorgeschreven sloopvoorschrift.
Na het advies zijn door de wethouders van Horst aan de Maas de voorwaarden van het Projectbesluit gewijzigd; de inhoudsmaat van de woning is verruimd naar 1.250 m3 en de maximale hoogte van de woning naar 4 meter.
Volgens [eiser] , en [naam 2] beaamt dit ook, is dit gedaan vooruitlopend op nieuw beleid voor ‘groter bouwen’. Dit beleid is uiteindelijk vastgesteld in 2012, ruim nadat deze kwestie speelde. Volgens [eiser] waren er ook anderen die tegen dit zelfde probleem aanliepen en groter wilden bouwen. Of dit ook speelde ten tijde van zijn aanvraag is onduidelijk en door [eiser] niet verder onderbouwd. Feit blijft dat in 2010, de regels in ieder geval ten aanzien van [eiser] zijn aangepast zodat hij een grotere woning kon bouwen. Dat andere mensen mogelijk ook tegen vergelijkbare problemen aanliepen maakt dit niet anders.
5.29.
Hetgeen NRC c.s. heeft gepubliceerd – dat [eiser] groter mocht bouwen dan in de bestaande regels voorzien en dat de regels voor hem zijn aangepast – is dan ook feitelijk juist. NRC c.s. heeft niet onrechtmatig gehandeld door aan deze gang van zaken de kwalificatie bevoordeling te verbinden.
Eisvermeerdering: verbod boek [gedaagde 3]
5.30.
[eiser] heeft bij eisvermeerdering een vordering ingesteld tegen alleen [gedaagde 3] . Deze vordering ziet niet op de eerste of tweede serie publicaties in de NRC of De Limburger, maar op het boek ‘de Vriendenreünie’ van [gedaagde 3] , dat gaat over Limburgse politiek.
5.31.
[eiser] stelt dat [gedaagde 3] de beschuldigingen uit de eerste en tweede serie publicaties herhaalt in dit boek, terwijl die onjuist zijn en het (opnieuw) uiten ervan de schade die [eiser] lijdt keer op keer vergroot. Het feit dat in het boek zou worden opgenomen dat de [eiser] de beschuldigingen ontkent, neemt het onrechtmatig karakter daarvan niet weg, aldus [eiser] .
5.32.
De rechtbank stelt voorop dat de vordering is ingesteld op het moment dat boek nog niet was verschenen. De tekst zoals inmiddels is gepubliceerd, is bij de rechtbank niet bekend. De aard van de vordering is daarmee gelijk aan een preventieve toets door de rechter van een stuk waarvan de inhoud niet bekend is. Bij een dergelijk oordeel moet de rechtbank grote terughoudendheid betrachten.
5.33.
Op basis van het voorgaande oordeel over de eerste en tweede reeks publicaties ziet de rechtbank geen aanleiding om het gevorderde in relatie tot het boek toe te wijzen. Het oordeel komt er immers op neer dat de kwalificatie van het woord bevoordeling niet onrechtmatig is ten opzichte van [eiser] , behoudens de gevallen waar in gesteld wordt dat de bevoordeling bestaat uit ‘tienduizenden euro’s’. Of deze beschuldiging in het boek voorkomt is überhaupt niet bekend en is niet te beoordelen of de publicatie van boek ten opzichte van [eiser] onrechtmatig is. Deze vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
Conclusie voor vorderingen
5.34.
Op basis van het voorgaande zal de verklaring voor recht dat NRC c.s. onrechtmatig heeft gehandeld (vordering I) worden toegewezen ten aanzien van de eerste serie publicaties voor wat betreft de beschuldiging dat [eiser] is bevoordeeld voor ‘tienduizenden euro’s’. Het onrechtmatig handelen ziet dus op de kwalificatie bevoordeling, maar uitsluitend indien dit wordt gebruikt met de toevoeging ‘voor tienduizenden euro’s’.
5.35.
De verklaring voor recht wordt alleen toegewezen ten aanzien van de NRC Media en Mediahuis Limburg. NRC c.s. heeft aangevoerd dat de publicaties onder verantwoordelijkheid van NRC Media en Mediahuis Limburg zijn geplaatst en dat (alleen) zij als werkgever aansprakelijk zijn voor de handelwijze van de journalist in dienstverband (zoals ook volgt uit het bepaalde in de artikelen 7:661 lid 1 en 6:170 BW). NRC c.s. zal daarin worden gevolgd. [eiser] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit, naast de aansprakelijkheid van NRC Media en Mediahuis Limburg, een persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde 3] , [gedaagde 6] , [gedaagde 2] en [gedaagde 5] kan worden afgeleid. Daarbij is ook van belang dat toewijzing van vorderingen op de journalisten in persoon een mogelijke (‘chilling’) effect kan hebben op de journalistiek in het algemeen, zoals NRC c.s. heeft aangevoerd, waardoor de rol van de journalistiek in het maatschappelijk debat in een democratische rechtsstaat mogelijk wordt uitgehold.
5.36.
Vordering II bevat een verbod voor de toekomst. Die vordering zal worden afgewezen. Het is vaste rechtspraak dat de rechtmatigheid van een uiting altijd op haar eigen merites, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, dient te worden beoordeeld. De gevorderde dwangsom hiertoe zal dus ook worden afgewezen (vordering III).
5.37.
De gevorderde rectificatie (vordering IV) zal worden toegewezen ten aanzien van de artikelen die de beschuldiging van bevoordeling van ‘tienduizenden euro’s’ bevatten. Dit geldt uitsluitend voor de digitaal toegankelijke artikelen. Hierbij kan een link naar het vonnis worden geplaatst. De tekst die daarbij worden geplaatst zal worden toegewezen, alleen wordt het woord ‘onjuist’ vervangen door ‘onrechtmatig’, nu de rechtbank niet heeft beoordeeld of de uitlatingen juist of onjuist zijn maar of ze onrechtmatig zijn.
5.38.
De gevorderde dwangsom in relatie tot de vordering onder IV zal worden afgewezen. NRC Media en Mediahuis Limburg hebben verklaard zich aan een eventuele veroordeling te zullen houden en de rechtbank heeft geen reden hieraan te twijfelen.
5.39.
De door [eiser] gevorderde schadevergoeding van € 2.500,- zal worden afgewezen nu de door [eiser] gestelde schade voornamelijk ziet op de kwalificatie bevoordeling en niet is gesteld of gebleken dat de toevoeging van ‘tienduizenden euro’s’ in serieuze mate heeft bijgedragen aan die schade.
5.40.
NRC Media en Mediahuis Limburg zullen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,38
- griffierecht 952,00
- salaris advocaat
956,00(2,0 punten × tarief € 478,00)
Totaal € 2.011,38
5.41.
De nakosten zullen ambtshalve worden toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat NRC Media en Mediahuis Limburg onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld door hem te beschuldigen van bevoordeling ‘van tienduizenden euro’s’ in het kader van de grondtransactie met betrekking tot het perceel dat hij thans bewoont uit 2010,
6.2.
gebiedt NRC Media en Mediahuis Limburg ieder voor zich iedere digitale versie van een publicatie die een beschuldiging van bevoordeling van ‘tienduizenden euro’s’ bevat, te voorzien van een link naar dit vonnis zodra dit op rechtspraak.nl zal zijn gepubliceerd, en die link te voorzien van de volgende tekst: “de rechter heeft geoordeeld dat de in dit artikel gepubliceerde beschuldiging van “bevoordeling van tienduizenden euro’s” onrechtmatig is ten opzichte van [eiser] . Zie [link naar de juist pagina op rechtspraak.nl]”,
6.3.
veroordeelt NRC Media en Mediahuis Limburg in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.011,38,
6.4.
veroordeelt NRC Media en Mediahuis Limburg in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat NRC Media en Mediahuis Limburg niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, rechter, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.type: