ECLI:NL:RBAMS:2022:4011

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
13/751862-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Polen met betrekking tot strafrechtelijk onderzoek naar fraude

Op 12 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar fraude. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure omvatte meerdere zittingen, waaronder een op 14 oktober 2021 en een op 28 juni 2022. Tijdens deze zittingen werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.M. Delsing, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de beslistermijnen meerdere keren verlengd in afwachting van uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) over prejudiciële vragen. De rechtbank oordeelde dat de overlevering niet onevenredig was, ondanks het verweer van de raadsvrouw dat de opgeëiste persoon al geruime tijd in detentie zat. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen individuele gevaren zijn voor een eerlijk proces in Polen, ondanks de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751862-21
RK nummer: 21/4438
Datum uitspraak: 12 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 augustus 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 juni 2021 door de
Regional Court in Bydgoszcz, III Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1996,
verblijfsadres [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 14 oktober 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 oktober 2021. Het verhoor heeft – via een videoverbinding – plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr.C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.M. Delsing, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) op prejudiciële vragen van de rechtbank naar aanleiding van de verwijzingsbeslissing van 14 september 2021. [1]
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig had om over de verzochte overlevering te beslissen. Verder heeft de rechtbank de beslistermijn op grond van artikel 22, vierde lid, OLW verlengd met zestig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met zestig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW, omdat zij in afwachting was van de uitspraak van het HvJ EU en zij daarom nog niet over de verzochte overlevering kon beslissen.
Verlenging beslistermijn
Op 30 december 2021, 7 januari 2022, 4 maart 2022 en 4 mei 2022 heeft de raadkamer van de rechtbank de beslistermijn verlengd met telkens zestig dagen op grond van artikel 22, vierde lid, OLW, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met telkens zestig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 28 juni 2022
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 28 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.M. Delsing, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen opnieuw met 60 dagen verlengd. Het HvJ EU heeft inmiddels uitspraak gedaan over de prejudiciële vragen die zijn gesteld bij voornoemde verwijzingsbeslissing, [2] maar de rechtbank heeft de verlenging van de termijn nodig om over de overlevering te kunnen beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot voorlopige hechtenis van de
District Court in Bydgoszczvan 28 april 2021 (IX Kp 52/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek in verband met het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar Pools recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Evenredigheid

De raadsvrouw heeft bepleit dat tenuitvoerlegging van het EAB in dit concrete geval onevenredig zou zijn. Het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, betreft een bagatelfeit dat vier jaren geleden zou zijn gepleegd. De opgeëiste persoon heeft inmiddels in Nederland ruim drie maanden in overleveringsdetentie doorgebracht en in de zeven maanden die daarop volgden, was zijn vrijheid sterk ingeperkt door de schorsingsvoorwaarden; hij moest zich immers twee keer per week melden. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan, nu het aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is om te beoordelen of de uitvaardiging van een EAB evenredig is.
De rechtbank oordeelt als volgt. In lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank dient voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid te worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit 2002/582/JBZ (hierna: Kaderbesluit), gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheid tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. Gelet hierop kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen. [3]
Uit het EAB volgt dat het strafmaximum voor het feit waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht acht jaar betreft. Verder volgt uit de aanvullende informatie van 10 november 2021 dat de voorgenomen strafeis, mede vanwege recidive voor vermogensdelicten rond de acht maanden ligt, terwijl de opgeëiste persoon nu in Nederland drie maanden in overleveringsdetentie heeft doorgebracht. Hieruit volgt dat in dit concrete geval geen sprake is van de hiervoor genoemde uitzonderlijke omstandigheden. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Bydgoszcz, III Criminal Division(Polen).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 14 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5051.
2.HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203).
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (