ECLI:NL:RBAMS:2022:4012

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
13/752169-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Polen

Op 12 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de argumenten van zijn raadsvrouw, die stelde dat er een reëel gevaar bestond voor schending van zijn grondrechten na overlevering, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen objectieve gegevens waren die een dergelijk gevaar konden onderbouwen. Daarnaast werd het verzoek van de raadsvrouw om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander op grond van artikel 6 van de Overleveringswet afgewezen, omdat niet was aangetoond dat hij gedurende vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland had gehad. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren, waardoor de overlevering werd toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752169-21
RK nummer: 21/5751
Datum uitspraak: 12 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 oktober 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 augustus 2021 door
the Regional Court in Szczecin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in [naam PI] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 29 december 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 december 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.B.M. Nohl, advocaat te Den Haag, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) naar aanleiding van de verwijzingsbeslissing van 14 september 2021. [1]
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen. Verder heeft de rechtbank de beslistermijn op grond van artikel 22, vierde lid, OLW verlengd met zestig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met zestig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW, omdat zij in afwachting is van de uitspraak van het HvJ EU over de prejudiciële vragen die zijn gesteld bij voornoemde verwijzingsbeslissing en zij daarom nog niet over de verzochte overlevering kan beslissen.
Verlenging beslistermijn
Op 16 maart 2022 en 18 mei 2022 heeft de raadkamer van de rechtbank de beslistermijn verlengd met telkens zestig dagen op grond van artikel 22, vierde lid, OLW, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met telkens zestig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 28 juni 2022
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 28 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.B.M. Nohl, advocaat te Den Haag, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot voorlopige hechtenis van de
District Court Szczecin – Centrum of Szczecin, V Criminal Divisionvan 14 juli 2021 (V Kp 897/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek in verband met het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Artikel 11 OLW

Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De raadsvrouw heeft betoogd dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) gewaarborgde grondrecht zal worden geschonden. De raadsvrouw heeft daartoe twee argumenten aangevoerd. Ten eerste heeft de raadsvrouw verwezen naar een Pools nieuwsbericht waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon in 2008 ernstig is mishandeld door de politie in Polen. Bij overlevering bestaat dat gevaar ook in detentie. Ten tweede heeft de raadsvrouw gesteld dat de opgeëiste persoon medische zorg nodig heeft, in verband met neurologische problemen en een stoornis in de hemostase. Zij vreest dat de opgeëiste persoon de vereiste zorg in Polen niet zal krijgen. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangevoerde argumenten geen reden geven de overlevering te weigeren.
De rechtbank oordeelt als volgt. De door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheden vormen geen beletselen om de overlevering toe te staan. De raadsvrouw heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens naar voren gebracht waaruit volgt dat in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling doordat gedetineerden niet beschermd worden tegen geweld of niet de benodigde medische zorg krijgen. De rechtbank beschikt ook ambtshalve niet over zulke gegevens.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren, nu de overlevering wordt verzocht voor een druggerelateerd delict en de Poolse regering heeft uitgesproken harder te willen optreden tegen drugsdelicten. Om die reden zou de opgeëiste persoon na overlevering het risico lopen op schending van het recht op een eerlijk proces.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de raadsvrouw met haar stelling niet heeft aangetoond dat sprake is van een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon op een oneerlijk proces. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat – noch die doen vermoeden dat – de structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, niet is aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingestelden dat er ook geen aanleiding bestaat om aanvullende gegevens op te vragen. [3] De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.

6.Artikel 6 OLW

De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de opgeëiste persoon op grond van artikel 6 OLW gelijk te stellen met een Nederlander. Er is sprake van voldoende binding met Nederland, nu de opgeëiste persoon over een vaste verblijfplaats beschikt en een onderneming heeft. Daarnaast heeft hij in Nederland een zoon.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gelijkstellingsverweer niet kan slagen, omdat niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat niet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander zoals bedoeld in artikel 6 OLW is voldaan. De opgeëiste persoon staat sinds 2020 in Nederland ingeschreven in de Basisregistratie personen. Daarmee heeft hij om te beginnen geen vijf jaar in Nederland verbleven. Verder zijn er geen gegevens over de inkomsten van de opgeëiste persoon overgelegd. Dit betekent dat de opgeëiste persoon naar het oordeel van de rechtbank niet gelijkgesteld kan worden.

7.Feitelijke overlevering

De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren, omdat de opgeëiste persoon vanwege zijn gezondheid niet per vliegtuig vervoerd kan worden.
De rechtbank overweegt dat dit de feitelijke overlevering betreft en dat deze omstandigheid geen beletsel vormt de overlevering toe te staan. Bovendien heeft de officier van justitie ter zitting aangegeven dat er voldoende alternatieve mogelijkheden bestaan om de opgeëiste persoon te vervoeren. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Szczecin(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 14 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5051.
2.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
3.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (