ECLI:NL:RBAMS:2022:4013

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
13/751027-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke vervolging in Polen

Op 12 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 3 mei 2022 en betreft een vrijheidsstraf van één jaar en acht maanden, opgelegd bij een vonnis van de District Court of Warsaw op 13 september 2013. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden zijn om de overlevering te weigeren, zoals bedoeld in de Overleveringswet (OLW). De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet voldoende in haar verdedigingsrechten was gehoord tijdens de procedure in hoger beroep in Polen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de opgeëiste persoon haar rechten niet had kunnen uitoefenen.

De rechtbank heeft ook de vraag van dubbele strafbaarheid behandeld en vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht als strafbaar zijn aangemerkt. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging met betrekking tot gelijkstelling aan een Nederlander op basis van artikel 6a OLW verworpen, omdat niet was aangetoond dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland had gehad. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren, waardoor de overlevering werd toegestaan.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. M. van Mourik, en in aanwezigheid van de rechters mrs. A.J. Scheijde en R. Godthelp. De griffier was mr. M.A. Dijk. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751027-21
RK nummer: 22/2373
Datum uitspraak: 12 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 mei 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 november 2020 door de
Warsaw Regional Court, VIII Penal Divison(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985,
verblijfsadres: [adres] ,
gedetineerd in [naam PI] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsman, mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB en in de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 1 juni 2022 wordt melding gemaakt van een vonnis van de
District Court of Warsaw Wolavan 13 september 2013 (III K 544/10) en van een daarop volgend arrest van de
Regional Court in Warsawvan 4 april 2014 (IX Ka 1221/13) waarbij het vonnis in stand is gelaten.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en acht maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De overlevering wordt verzocht op grond van het vonnis van 13 september 2013, dat in stand is gelaten bij arrest van 4 april 2014. Om te bepalen of alleen het arrest in hoger beroep of ook het onderliggende vonnis onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt, heeft de rechtbank ter zitting aan de orde gesteld of tijdens de procedure in hoger beroep zowel is geoordeeld over de schuld van de opgeëiste persoon als over de aan haar opgelegde straf.
De raadsman heeft betoogd dat hierover onvoldoende duidelijkheid bestaat, nu de genoemde aanvullende informatie van 1 juni 2022 hierover geen uitsluitsel geeft. Daarbij kan op grond van die aanvullende informatie niet worden vastgesteld of de opgeëiste persoon haar verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen tijdens de procedure in hoger beroep. De raadsman heeft de rechtbank om die redenen verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de uitvaardigende justitiële autoriteit om aanvullende informatie te verzoeken.
De officier van justitie heeft verklaard dat geen reden bestaat om te betwijfelen dat tijdens de procedure in hoger beroep is beslist over zowel de schuld als de op te leggen straf.
De rechtbank concludeert dat op basis van de voorhanden zijnde informatie niet kan worden uitgeslotendat de strafzaak in hoger beroep in feite en in rechte ten gronde is behandeld en dat het arrest van 4 april 2014 de beslissing is waarbij definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en de aan hem opgelegde straf (als bedoeld in het arrest HvJ EU 10 augustus 2017, ECLI:EU:C:2017:628 (
Tupikas). Daarom zal de rechtbank zowel het vonnis van 3 september 2013 als het arrest van 4 april 2014 (dienen te) toetsen aan artikel 12 OLW.
Het vonnis van de District Court of Warsaw Wola van 13 september 2013 (III K 544/10)
In de aanvullende informatie van 1 juni 2022 staat dat de opgeëiste persoon heeft deelgenomen aan het proces dat tot het vonnis van 13 september 2013 heeft geleid. De weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW is daarom op dit vonnis niet van toepassing.
Het arrest van de Regional Court in Warsaw van 4 april 2014 ( IX Ka 1221/13)
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het arrest van 4 april 2014 heeft geleid. Uit de aanvullende informatie van 1 juni 2022 blijkt echter dat het hoger beroep heeft plaatsgevonden op verzoek van de opgeëiste persoon, dat zij een advocaat heeft gemachtigd haar verdediging bij het proces te voeren en dat die advocaat tijdens het proces daadwerkelijk haar verdediging heeft gevoerd.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de in artikel 12, aanhef en onder b, OLW genoemde omstandigheid zich heeft voorgedaan. De weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman, nu voldoende is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon haar verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens: valsheid in geschrift.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een haar bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook door aan te tonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht is voldaan.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de eerstgenoemde voorwaarde voor gelijkstelling en heeft daartoe de volgende gegevens overgelegd:
  • jaaropgaven van [bedrijfsnaam 1] , [naam BV 1] . en [naam BV 2] over de jaren 2018 tot en met 2021;
  • een arbeidsovereenkomst van [bedrijfsnaam 2] , gedateerd 29 april 2022.
Daarnaast heeft de raadsman de rechtbank erop gewezen dat de opgeëiste persoon sinds 9 januari 2019 ingeschreven staat op een Nederlands adres. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de opgeëiste persoon gelijk te stellen aan een Nederlander en de overlevering te weigeren op grond van artikel 6a OLW.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling, omdat niet is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. De verstrekte inkomensgegevens beslaan slechts een periode van vier jaren en de opgeëiste persoon staat pas sinds 2019 ingeschreven op een Nederlands adres. Dit betekent dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 225 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Warsaw Regional Court, VIII Penal Divison(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.